ECLI:NL:RBGEL:2020:7149

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
366671
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en onrechtmatige hinder bij bedrijfsverzamelgebouw

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen die beide een bedrijfsunit bezitten in een bedrijfsverzamelgebouw te Buren. Eiser, een bedrijf dat chemische behandelsystemen voor zwembaden levert, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde, die een klusbedrijf runt. Eiser stelt dat gedaagde door het plaatsen van roadblocks en pallets op zijn perceel de erfdienstbaarheid van weg belemmert, waardoor de toegang tot zijn bedrijfsunit wordt gehinderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd die het gebruik van de weg voor toegang tot de openbare weg regelt. Eiser vordert onder andere de verwijdering van de roadblocks en pallets, alsook een schadevergoeding.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de vestigingsakte van de erfdienstbaarheid en de feitelijke situatie ter plaatse. Het blijkt dat de erfdienstbaarheid niet alleen het recht op doorgang omvat, maar ook het recht om te laden, lossen en manoeuvreren. De rechtbank oordeelt dat de aanwezigheid van de roadblocks en pallets de toegang tot de bedrijfsunit van eiser belemmert, wat in strijd is met de vestigingsakte. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser toe en verplicht gedaagde om de belemmeringen te verwijderen en verwijderd te houden. In reconventie heeft gedaagde vorderingen ingesteld die zijn afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de erfdienstbaarheid niet kan worden verlegd zonder dat dit ten koste gaat van het genot van eiser.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiser in conventie toegewezen en gedaagde veroordeeld tot het betalen van dwangsommen en proceskosten. De vorderingen in reconventie zijn afgewezen, en gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/366671 / HA ZA 20-151
Vonnis van 9 december 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser]
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J.W. van Osch te Buren Gld,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.M. Uijttewaal te Ochten.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 mei 2020
  • de akte houdende overlegging van producties tevens conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, ingekomen op 6 oktober 2020
  • de akte houdende overlegging van producties tevens vermeerdering van eis in (voorwaardelijke) reconventie, ingekomen op 9 oktober 2020
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 oktober 2020
  • de spreekaantekeningen van [eiser] en [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2007/2008 is een bedrijfsverzamelgebouw aan de [adres] te Buren gerealiseerd. Het bedrijfsverzamelgebouw met omliggende grond bestaat in totaal uit vijf percelen, kadastraal bekend gemeente Buren, sectie P, perceelnummers [nummer 1] tot en met [nummer 5].
2.2.
Bij akte van levering van 18 augustus 2008, waarbij de percelen [nummer 2] en [nummer 4] zijn overgedragen aan een derde, is ten behoeve en ten laste van de percelen [nummer 2] en [nummer 4] en ten behoeve en ten laste van de overige bedrijfsunits de volgende erfdienstbaarheid gevestigd:

Vestiging erfdienstbaarheid
Ter uitvoering van de overeenkomst verklaren partijen dat zij bij deze vestigen, over en weer ten behoeve en ten laste van het hierbij gekochte en ten behoeve en ten laste van de naastgelegen units, zijnde overige units deel uitmakende van een bedrijfsverzamelgebouw plaatselijk bekend [adres], zijnde de percelen kadastraal bekend gemeente Buren, sectie P, nummers [nummer 1], [nummer 3], [nummer 5] en [nummer 6], zoals dit is aangegeven op een aan deze akte te hechten situatieschets, de volgende erfdienstbaarheden:
- (…)
- de erfdienstbaarheid van weg om ten behoeve van het op het heersende erf gevestigde bedrijf te komen van en te gaan naar de openbare weg, zulks over een strook grond/ de bestaande weg, hierna te noemen:
“de weg”, zoals schetsmatig is aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening.
Met betrekking tot de erfdienstbaarheid gelden de volgende bepalingen.
a. De weg mag uitsluitend worden gebruikt als:
- voetpad voor mens en dier;
- rijweg voor alle motorische en niet-motorische vervoersmiddelen voor bedrijfsdoeleinden.
c. Het is zowel de eigenaar van het heersend erf als die van het dienend erf en alle andere personen die van de weg gebruik maken verboden om vervoermiddelen van welke aard ook of andere zaken op de weg te plaatsen anders dan voor direct gebruik van de weg als zodanig vereist zal zijn, zodat dit gebruik ongehinderd en onverminderd zal kunnen plaats hebben. Indien in strijd met deze bepaling mocht zijn gehandeld, zullen beide partijen of hun gemachtigden bevoegd zijn datgene wat zich op de weg bevindt, zonder enige aanmaning te verwijderen en elders te plaatsen.
d. De eigenaar van het heersende erf is verplicht de weg voor zijn rekening te onderhouden, waaronder mede begrepen het schoonhouden en het vernieuwen van de weg, met dien verstande dat de totale kosten van dit onderhoud voor rekening van alle eigenaren van de heersende erven komen, naar rato van oppervlakte.
e. (…)”
2.3.
In die vestigingsakte is onder verwijzing naar een akte van 21 september 2007 tevens onder meer het volgende kettingbeding ten behoeve van de gemeente Buren opgenomen:
Artikel 14
Indien het Verkochte grond wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf, is de Koper verplicht daarop voldoende ruimte te scheppen voor het laden, lossen en manoeuvreren van alle voertuigen die door het bedrijf worden aangetrokken, alsmede voldoende parkeergelegenheid te scheppen voor voertuigen van personeel werkzaam in en bezoekers van de op de grond aanwezige of te stichten gebouwen. (…)”
2.4.
[eiser] heeft een bedrijf in chemische behandelsystemen voor zwembaden. Zij is bij akte van levering van 30 oktober 2015 eigenaar geworden van de bedrijfsunit gelegen op perceel [nummer 5]. In de leveringsakte zijn de erfdienstbaarheid en het kettingbeding met artikel 14 opgenomen. [eiser] is tevens eigenaar van de bedrijfsunit gelegen op perceel [nummer 3].
2.5.
[gedaagde] heeft een klusbedrijf en is sinds 2 april 2019 eigenaar van de bedrijfsunit op perceel [nummer 1]. In de leveringsakte van 2 april 2019 is voormeld kettingbeding met artikel 14 opgenomen. De erfdienstbaarheid is niet opgenomen in de akte, terwijl, aldus een e-mail van 25 juni 2019 van mevrouw [naam] van notariskantoor Van den Berg, deze erfdienstbaarheid wel eerder, door een eerdere eigenaar, is gevestigd op perceel [nummer 1]. Bij die e-mail is een akte van rectificatie gevoegd waarin de erfdienstbaarheid nu wel is vermeld.
2.6.
De ligging van de percelen en de bedrijfsunits volgt uit onderstaande schets, waarbij de bedrijfsunits grijs zijn aangeduid en het omliggende terrein blauw.
(Foto)
2.7.
Het omliggende terrein is geheel voorzien van bestrating. Aan de noordzijde zijn in de bestrating parkeervlakken gemarkeerd. Verdere markering/belijning/afwijkende bestrating van een weg en/of van parkeerplaatsen is op het terrein niet aangebracht. De Randweg is de enige bereikbare openbare weg vanaf de percelen. Perceel [nummer 6] is braakliggend.
2.8.
[gedaagde] stalt pallets en andere materialen op een strook grond van circa 1,20 meter breed direct gelegen langs de zuidzijde van zijn bedrijfsunit. Aan de oostzijde van zijn bedrijfsunit (zijde [adres]) heeft [gedaagde] in het verlengde van de zuidgevel twee roadblocks geplaatst.
2.9.
De leveranciers van [eiser] rijden met vrachtwagens vanaf de Randweg over het perceel van [gedaagde] naar het bedrijf van [eiser].
2.10.
Bij brieven van 13 mei 2019 en 17 juni 2019 heeft de advocaat van [eiser], [gedaagde] gesommeerd over te gaan tot verwijdering van alle zaken op de weg naast het bedrijfspand en deze zaken daar ook in de toekomst verwijderd te houden. In de periode juni 2019 tot en met september 2019 zijn hierover diverse brieven gewisseld tussen de advocaten van partijen. Per brief van 12 augustus 2019 erkent de advocaat van [gedaagde] dat het niet opnemen van de erfdienstbaarheid in de akte van levering aan [gedaagde] niet aan [eiser] kan worden tegengeworpen en beroept hij zich namens [gedaagde] op het verleggingsrecht van artikel 5:73 BW.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
veroordeling van [gedaagde] om de twee roadblocks voor zijn bedrijfsunit alsmede alle pallets met daarop verschillende zaken naast zijn bedrijfsunit binnen uiterlijk 14 dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis van de weg te verwijderen en daarvan verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag nadat 14 dagen vanaf betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis zijn verstreken en [gedaagde] niet aan de voormelde veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
veroordeling van [gedaagde] om zich te onthouden van iedere gedraging waarmee inbreuk wordt gemaakt op het recht van weg van [eiser] om ten behoeve van haar bedrijfsunit te komen van en te gaan naar de (openbare) [woonplaats] te Buren (Gelderland) waaronder het plaatsen van belemmeringen of andere zaken op de weg die de doorgang beletten of bemoeilijken zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag nadat 14 dagen vanaf betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis zijn verstreken en [gedaagde] niet aan de voormelde veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een schadevergoeding van € 3.000,- aan [eiser];
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 925,- aan buitengerechtelijke kosten,
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daartoe stelt zij het volgende. Door het plaatsen van onder meer de pallets en de roadblocks schendt [gedaagde] de erfdienstbaarheid van weg. Daarmee is sprake van onrechtmatig handelen door [gedaagde]. [eiser] stelt dat de erfdienstbaarheid van weg rust op het gehele gearceerde gedeelte van de door haar als productie 3 overgelegde tekening, die volgens haar behoort bij de akte van 30 oktober 2015, als ook uit de tekst van die notariële akte, zijnde het hele terrein dat is bestraat rondom het bedrijfsverzamelgebouw. De pallets, materialen en roadblocks belemmeren de toegang tot haar bedrijf, aldus [eiser], omdat de leveranciers met vrachtwagens daardoor niet of met moeite het terrein op kunnen rijden. Zij verwijst daarvoor naar foto’s van de situatie. [eiser] lijdt door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] schade, bestaande uit de kosten van haar advocaat. Zij vordert vergoeding van deze schade.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Hij betwist dat de tekening waarnaar [eiser] verwijst de tekening is die behoort bij de akte van 18 augustus 2008, die is ingeschreven in de openbare registers. [gedaagde] verwijst naar de plaatselijke gewoonte, zoals volgt uit het gebruik van de voormalige eigenaar van zijn bedrijfsunit, het gebruik door [eiser] en het gebruik door de eigenaar van perceel [nummer 2]. Ook verwijst [gedaagde] naar de bouwtekening uit 2007 waarop aan de zuidzijde van het bedrijfsverzamelgebouw acht parkeerplaatsen zijn gesitueerd en aan de oostzijde van zijn perceel twee. Als bestaande weg, zoals genoemd in de vestigingsakte van de erfdienstbaarheid, moet volgens [gedaagde] worden beschouwd de weg gelegen tussen het bedrijfsverzamelgebouw enerzijds en de op de bouwtekening ingetekende parkeerplaatsen aan de zuidzijde anderzijds. Parkeerplaatsen kunnen, aldus [gedaagde], geen onderdeel uitmaken van een bestaande weg. [gedaagde] betoogt subsidiair dat [eiser] misbruik van recht maakt, doordat zij geen hinder ondervindt van de door [gedaagde] geplaatste materialen.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert na wijziging van eis, voorwaardelijk, (naar de rechtbank begrijpt) indien de vorderingen in conventie worden toegewezen:
primair:
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde] zich bij brief van 12 augustus 2019 bevoegdelijk heeft beroepen op zijn recht ex artikel 5:73 lid 2 BW teneinde een ander gedeelte van zijn perceel aan te wijzen waarop de erfdienstbaarheid van uitweg dient te worden uitgeoefend en tevens te verklaren voor recht dat de erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend op een wijze zoals weergegeven op de als productie 10 overgelegde situatietekening en de bepalingen als bedoeld in de notariële akte van 18 augustus 2008;
subsidiair:
2. te bepalen dat de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:78 lid 1 sub a, BW aldus wordt gewijzigd, dat de erfdienstbaarheid van uitweg dient te worden uitgeoefend op een wijze zoals weergegeven op de als productie 10 overgelegde situatietekening en de bepalingen als bedoeld in de notariële akte van 18 augustus 2008.
primair en subsidiair:
3. [eiser] te veroordelen in de proceskosten in reconventie en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen primair ten grondslag zijn beroep op het verleggingsrecht, zoals hij bij brief van 12 augustus 2019 heeft gedaan. De ingeroepen verlegging brengt, aldus [gedaagde], voor [eiser] geen vermindering van het genot van de erfdienstbaarheid met zich. [gedaagde] legt aan zijn subsidiaire vordering het recht de uitvoering van de erfdienstbaarheid te wijzigen ten grondslag, omdat het niet realiseren van de parkeerplaatsen aan de zuidzijde van het bedrijfsgebouw en aan de oostzijde van zijn perceel een onvoorziene omstandigheid is, die een verzwaring van de erfdienstbaarheid tot gevolg heeft, welke naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van hem kan worden gevergd.
3.6.
[eiser] heeft geen bezwaar tegen de vermeerdering van eis. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, omdat de akte van 30 oktober 2015 niet spreekt over parkeerplaatsen. Ook verwijst zij naar de door haar als productie 3 overgelegde tekening en voert zij aan dat de spullen van [gedaagde] niet zijn geplaatst op parkeerplaatsen maar op de weg en dat er feitelijk nimmer parkeerplaatsen zijn aangelegd aan de oostzijde van de bedrijfsruimte van [gedaagde]. Verlegging van de erfdienstbaarheid zonder vermindering van genot voor haar is niet mogelijk, omdat [gedaagde] met de verlegging de breedte van de weg wil versmallen, waardoor de doorgang voor een vrachtwagen wordt verhinderd en zo haar belangen onredelijk worden aangetast. Bovendien wordt de erfdienstbaarheid thans op de oorspronkelijk voorziene wijze uitgeoefend, aldus [eiser].
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat een erfdienstbaarheid op de percelen rondom het bedrijfsverzamelgebouw is gevestigd. Partijen twisten over de uitleg van de vestigingsakte en de omvang van de (uitoefening van de) erfdienstbaarheid.
4.2.
Op grond van artikel 5:73 lid 1 BW dient een erfdienstbaarheid overeenkomstig de akte van vestiging te worden uitgeoefend en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. De in de vestigingsakte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling moet, uitgelegd naar objectieve maatstaven, in het licht van de gehele inhoud van de akte worden afgeleid (Hoge Raad 8 december 2001, ECLI:NL:HR:2000:AA8901). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid op de voor het dienende erf/de dienende erven minst bezwarende wijze moet geschieden (artikel 5:74 BW).
Tekening
4.3.
[eiser] stelt, onder verwijzing naar een e-mail van 22 september 2020 van notaris [naam], dat de tekening die als productie 3 is overgelegd en hieronder is opgenomen, de tekening is die gehecht is aan de akte van 30 oktober 2015 en/of 18 augustus 2008 en dat de erfdienstbaarheid moet kunnen worden uitgeoefend op het gehele daarop aangegeven gearceerde gebied.
(Foto)
4.4.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat deze tekening niet bij akte van 18 augustus 2008 is ingeschreven in de openbare registers. Dit betekent dat voor de uitleg van de vestigingsakte, anders dan [eiser] stelt, niet kan worden uitgegaan van de door [eiser] ingebrachte tekening. De akte moet daarom worden uitgelegd aan de hand van de tekst daarvan gezien in het licht van de rest van de akte.
Akte van vestiging
4.5.
Uit de notariële akte van 18 augustus 2008 volgt dat de percelen met kadastrale nummers [nummer 1] tot en met [nummer 5] allen met de erfdienstbaarheid ‘om te komen en te gaan naar de openbare weg, zulks over een strook grond/de bestaande weg, hierna te noemen:
“de weg”’, zijn bezwaard en dat het zowel de eigenaar van het heersend erf als die van het dienend erf en alle andere personen die van de weg gebruik maken is verboden om vervoersmiddelen van welke aard ook of andere zaken op de weg te plaatsen anders dan voor het directe gebruik van de weg als zodanig vereist zal zijn, zodat dit gebruik ongehinderd en onverminderd zal kunnen plaats hebben. In de akte is de breedte van de weg niet nader geduid.
4.6.
Nu de tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling in het licht van de gehele inhoud van de akte moet worden gezien, is tevens het in de vestigingsakte opgenomen artikel 14 van belang voor de uitleg van de partijbedoeling. In artikel 14 is opgenomen dat de koper verplicht is voldoende ruimte te scheppen voor het laden, lossen en manoeuvreren van alle voertuigen die door het bedrijf worden aangetrokken, alsmede voldoende parkeergelegenheid te scheppen voor voertuigen van personeel werkzaam in en bezoekers van de op de grond aanwezige of te stichten gebouwen.
4.7.
Uit het bepaalde in de akte over de erfdienstbaarheid in samenhang bezien met artikel 14 kan worden afgeleid dat, anders dan [gedaagde] stelt, de erfdienstbaarheid meer behelst dan het enkel verschaffen van uitweg. Ook laden, lossen en manoeuvreren van alle voertuigen die door de bedrijfsunits worden aangetrokken moeten op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw kunnen worden uitgevoerd.
4.8.
De tijdens de mondelinge behandeling door [gedaagde] ingenomen stelling dat de erfdienstbaarheid al bij akte van 21 september 2007 is gevestigd, en dat, zo begrijpt de rechtbank, daarom het in de akte van 18 augustus 2008 opgenomen artikel 14 niet van toepassing is, wordt niet gevolgd. De erfdienstbaarheid is blijkens de tekst van de vestigingsakte op 18 augustus 2008 gevestigd. Artikel 14 maakt onderdeel uit van deze akte.
4.9.
Gelet op dat wat onder 4.5 tot en met 4.8 is overwogen zal moeten worden beoordeeld wat de ‘strook grond/bestaande weg’ is en of de pallets, materialen en roadblocks van [gedaagde] het gebruik daarvan door voertuigen bestemd voor [eiser] en/of andere bedrijfsunits op het terrein hinderen of verminderen, waarbij dit gebruik mede erop ziet dat het laden, lossen en manoeuvreren op eigen terrein moet kunnen worden uitgevoerd.
Beoordeling feitelijke situatie
4.10.
Niet gebleken is dat de feitelijke inrichting van de percelen zoals weergegeven onder 2.6. en 2.7. afwijkend is van de situatie ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid. Uit de overgelegde foto’s van de huidige situatie volgt dat het gehele terrein rondom het bedrijfsverzamelgebouw is bestraat. De stelling van [gedaagde] dat ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid er parkeerplaatsen waren gerealiseerd aan de oostzijde van zijn perceel is met de enkele verwijzing naar een bouwtekening uit 2007 en gelet op de betwisting door [eiser], onvoldoende onderbouwd. De ‘strook grond/bestaande weg’, zoals vermeld in de vestigingsakte, beslaat dus de gehele bestrate weg.
4.11.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling onbetwist gesteld dat haar leveranciers de bedrijfsunits van [eiser] met hun vrachtwagens niet kunnen bereiken via de zijde van perceel [nummer 2] vanwege een daar geplaatst elektriciteitshuisje en dat de leveranciers van [eiser] daarom voor het oprijden van het terrein gebruik maken van perceel [nummer 1] van [gedaagde]. Dit is, aldus [eiser], voor vrachtwagens met een flexibele as doenlijk, maar vrachtwagens met een stugge as kunnen, als op de openbare parkeerplaatsen aan de overkant van de [adres] auto’s en/of vrachtwagens staan geparkeerd, enkel achteruitrijdend de draai maken om van de [adres] het terrein op te rijden. Zij heeft aangevoerd dat de vrachtwagens tot wel vijf keer toe moe(s)ten steken om het terrein op te rijden om voorbij de door [gedaagde] geplaatste pallets en materialen te geraken en dat de vrachtwagens eerder een deel van het voorterrein van [gedaagde] gebruikten om het terrein op te rijden, maar dat daar nu de roadblocks zijn geplaatst. [eiser] heeft verder aangevoerd dat de voor zijn bedrijf benodigde elektronica vanwege de schokgevoeligheid met vrachtwagens tot aan de deur moet worden afgeleverd.
4.12.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de roadblocks aan de oostzijde van zijn perceel heeft geplaatst, omdat die plek tot zijn privéterrein behoort en hij de bestrating niet stuk wil laten rijden door zwaar verkeer. Zijn pallets aan de zijkant staan niemand in de weg, aldus [gedaagde].
4.13.
Uit de overgelegde foto’s, de ingediende stukken en de toelichting ter zitting volgt dat de roadblocks de draaicirkel om van de [adres] het terrein op te komen hebben verkleind. Uit de mondelinge toelichtingen van partijen volgt dat vrachtwagens deze ruimte eerder voor het oprijden van het terrein gebruikten. Verder kunnen sommige vrachtwagens enkel achteruitrijdend het terrein oprijden waarbij de pallets met materialen van [gedaagde] de ruimte hebben versmald. Hoewel er in beginsel voor de meeste voertuigen voldoende ruimte is om langs de roadblocks in te draaien en langs de pallets te rijden, geldt voor de vrachtwagens van de leveranciers van [eiser] dat zij op de plek van de roadblocks en de plek van de pallets moeten kunnen indraaien en de gehele breedte van het terrein nodig hebben. [eiser] heeft verder onweersproken gesteld dat de schokgevoelige elektronica met de vrachtwagen tot aan de deur van zijn bedrijf moet worden afgeleverd. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd medegedeeld dat de parkeerplaatsen weliswaar zijn ingetekend op de bouwtekening uit 2007, maar dat deze feitelijk niet aanwezig zijn en dat hij ook niet weet of deze ooit waren gerealiseerd. Verder is gesteld noch gebleken dat op het terrein onvoldoende parkeergelegenheid is.
Deelconclusie
4.14.
De erfdienstbaarheid moet ongehinderd en op het terrein rondom het bedrijfsverzamelgebouw kunnen worden uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de vrachtwagens bij het (op)rijden van het terrein door de pallets en de roadblocks worden gehinderd. Verder worden de vrachtwagens van de leveranciers van [eiser] dusdanig gehinderd dat een deel van de manoeuvres (achteruitrijden en steken) ook niet op het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw maar op de [adres] moet plaatsvinden. De erfdienstbaarheid van weg ziet aan de zuidkant van perceel [nummer 1] op de gehele breedte van de strook grond en moet daar ongehinderd kunnen worden uitgeoefend. Ook is voor het manoeuvreren op het terrein de oostzijde van het perceel [nummer 1] nodig. Door de aanwezigheid van de roadblocks, de pallets en andere materialen op perceel [nummer 1] wordt het gebruik van de erfdienstbaarheid verhinderd en verminderd. Dat is niet toegestaan op grond van de tekst van de vestigingsakte. Dit betekent dat de roadblocks, pallets en materialen van [gedaagde] moeten worden verwijderd en dat hij deze zaken daar verwijderd moet houden.
4.15.
Dat een vrachtwagen al achteruitrijdend van de [adres] er volgens [gedaagde] niet acht minuten, zoals [eiser] heeft aangevoerd, maar slechts anderhalve minuut over doet om van de Randweg bij perceel [nummer 3] en/of [nummer 5] te geraken, maakt dit, als dat al zou komen vast te staan, niet anders. Uit dat wat hiervoor is overwogen volgt dat sprake is van hinder.
Plaatselijke gewoonte
4.16.
[gedaagde] beroept zich, zo begrijpt de rechtbank, tevens op de plaatselijke gewoonte. Volgens de eerste volzin van lid 1 van artikel 5:73 BW dienen eerst de bewoordingen van de vestigingsakte te worden geraadpleegd en slechts bij twijfel omtrent de bewoordingen en daarmee omtrent de omvang van het gebruik acht te worden geslagen op de plaatselijke gewoonte. Bestaat vervolgens nog steeds twijfel, dan is volgens de tweede zin van artikel 5:73 lid 1 BW beslissend de wijze waarop de erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak is uitgeoefend. Zoals hiervoor is overwogen laat de tekst van de vestigingsakte geen ruimte voor twijfel over de bedoeling van partijen, zodat het beroep op de plaatselijke gewoonte niet verder hoeft te worden besproken.
Misbruik van recht
4.17.
Van het door [gedaagde] gestelde misbruik van recht is geen sprake, omdat voldoende is komen vast te staan dat [eiser] daadwerkelijk hinder ondervindt van de door [gedaagde] geplaatste pallets, materialen en roadblocks.
4.18.
De vordering van [eiser] tot verwijdering en het verwijderd houden van de door [gedaagde] geplaatste zaken zal dan ook worden toegewezen. [eiser] heeft voldoende belang bij het onder 2 gevorderde, zodat duidelijk is dat [gedaagde] ook in de toekomst geen (andere) zaken op zijn perceel mag plaatsen die het gebruik van de erfdienstbaarheid verhinderen. Deze vordering zal in zoverre eveneens worden toegewezen.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.19.
Aangezien de vorderingen in conventie met betrekking tot de uitoefening van de erfdienstbaarheid zullen worden toegewezen, is de voorwaarde voor het indienen van de vorderingen in reconventie vervuld.
4.20.
[gedaagde] vordert in reconventie primair te verklaren voor recht de verlegging van de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid op een wijze zoals weergegeven op de als productie 10 overgelegde situatietekening en de notariële akte van 18 augustus 2008.
4.21.
Productie 10 bestaat uit de volgende tekening, waarbij de voorgestane verlegging van de erfdienstbaarheid rood is gearceerd:
(foto)
4.22.
Uit artikel 5:73 lid 2 BW volgt dat verlegging kan, mits deze verplaatsing zonder vermindering van het genot voor de eigenaar van het heersende erf mogelijk is. Daarvan is hier geen sprake. Uit dat wat hiervoor in conventie is overwogen, volgt dat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid aan de zuidkant van perceel [nummer 1] de gehele breedte van de strook grond nodig is en dat verlegging van de weg naar een smaller deel van de strook grond zou leiden tot vermindering van het genot van [eiser]. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
4.23.
Subsidiair vordert [gedaagde] dat de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid wordt gewijzigd zoals weergegeven op de door hem overgelegde situatietekening en de bepalingen als bedoeld in de notariële akte van 18 augustus 2008.
4.24.
Ook deze vordering wordt afgewezen. Van wijziging kan volgens sub 1 van artikel 5:78 BW sprake zijn als er zich onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd. Er is niet gebleken van onvoorziene omstandigheden als in artikel 5:78 aanhef en sub a BW bedoeld. Dat de parkeerplaatsen op perceel [nummer 1] niet zijn gerealiseerd, is niet onvoorzien. Althans [gedaagde], op wie in deze de stelplicht rust, heeft niet onderbouwd gesteld dat de parkeerplaatsen ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid wel gerealiseerd waren. De enkele verwijzing naar de bouwtekening uit 2007 is daarvoor, gelet op de betwisting door [eiser], onvoldoende. Ook heeft deze omstandigheid geen invloed op de plaats waar [gedaagde] zijn pallets en andere materialen stalt. Van andere onvoorziene omstandigheden is niet gebleken. Dat [gedaagde] geen ruimte heeft om zijn pallets en materialen elders te stallen is niet zo’n omstandigheid.
in conventie en in reconventie
4.25.
De vorderingen in conventie onder 1 en 2 zullen worden toegewezen, waarbij de gevorderde dwangsom van € 500,- per overtreding tot maximaal € 50.000,- de rechtbank niet te hoog voorkomt. De gevorderde dwangsommen zullen daarom worden toegekend.
4.26.
De onder 3 in conventie gevorderde schadevergoeding bestaande uit de werkelijke proceskosten zal worden afgewezen. Het stond [gedaagde] vrij om verweer te voeren tegen de vorderingen van [eiser] en hij heeft daarmee geen misbruik gemaakt van zijn procesrecht, maar juridische duiding gevraagd van een zakenrechtelijk vraagstuk. De proceskosten van [eiser] zullen aan de hand van het liquidatietarief in aanmerking komen voor vergoeding, zoals hierna wordt bepaald.
4.27.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen. Voldoende is komen vast te staan dat de advocaat van [eiser] pogingen heeft gedaan om buiten rechte tot een oplossing te komen. De hoogte van de gevorderde kosten komt overeen met de tarieven die redelijk worden geacht.
4.28.
[gedaagde] zal, als de in conventie in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. In conventie worden de kosten aan de zijde van [eiser] begroot op:
- kosten dagvaarding € 85,09
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
€ 1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.827,09.
4.29.
[gedaagde] zal tevens in de na dit vonnis ontstane kosten worden veroordeeld.
4.30.
De vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
4.31.
[gedaagde] zal, als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. In reconventie worden de kosten aan de zijde van [eiser] begroot op salaris advocaat € 543,00 (2,0 punten × factor 0,5 x tarief € 543,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf zeven dagen na dagtekening van de betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de twee roadblocks voor zijn bedrijfsunit (oostzijde perceel [nummer 1]) alsmede alle pallets met daarop verschillende zaken naast zijn bedrijfsunit (zuidzijde perceel [nummer 1]) binnen uiterlijk 14 dagen na betekening van dit vonnis van de erfdienstbaarheid van weg te verwijderen en daarvan verwijderd te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag nadat 14 dagen vanaf betekening van dit vonnis zijn verstreken en [gedaagde] niet aan de onder 5.1. vermelde veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om zich te onthouden van iedere gedraging waarmee inbreuk wordt gemaakt op de erfdienstbaarheid van weg van [eiser] om ten behoeve van haar bedrijfsunit te komen van en te gaan naar de (openbare) Randweg te Buren (Gelderland), zoals het plaatsen van belemmeringen of andere zaken op de weg die de doorgang beletten of bemoeilijken,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag nadat 14 dagen vanaf betekening van dit vonnis zijn verstreken en [gedaagde] niet aan de onder 5.3. vermelde veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 925,00 ter zake van de buitengerechtelijke kosten,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.827,09,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.10.
wijst de vorderingen af,
5.11.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 7 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.12.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.Y. Gramsbergen en in het openbaar uitgesproken op
9 december 2020.