In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland, is er een burengeschil ontstaan tussen twee partijen die eigenaars zijn van percelen op een bungalowpark. De eiser in conventie, die sinds 30 december 2005 eigenaar is van een perceel, vordert dat de rechtbank vaststelt dat de heg tussen de percelen mandelig is en dat de gedaagde in conventie, die samen met zijn partner sinds 1 december 2017 eigenaar is van het naastgelegen perceel, wordt veroordeeld tot het terugplaatsen van de coniferenhaag die hij in juni 2018 heeft afgezaagd. De gedaagde in conventie voert aan dat de eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de mede-eigenaar van zijn perceel niet is gedagvaard, wat volgens hem noodzakelijk is voor een effectieve uitspraak.
De rechtbank heeft in een tussenvonnis de eiser in overweging gegeven om de mede-eigenaar van de gedaagde in het geding op te roepen, maar de eiser heeft dit nagelaten. Hierdoor oordeelt de rechtbank dat de vorderingen van de eiser niet-ontvankelijk zijn, omdat een uitspraak niet ten uitvoer kan worden gelegd zonder de mede-eigenaar. De rechtbank komt tot de conclusie dat de eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen en dat de gedaagde in conventie in het gelijk wordt gesteld. De kosten van de procedure worden aan de eiser opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.