ECLI:NL:RBGEL:2020:7154

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
C/05/325650/ HA ZA 17-454
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid tussenpersoon en schadebeperkingsplicht in civiele rechtszaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 16 december 2020, zijn twee procedures gevoegd. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. den Besten, vordert schadevergoeding van de gedaagden, twee besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door advocaten mr. O.B. Zwijnenberg en mr. D.G. Rosenquist. De kern van de zaak betreft de aansprakelijkheid van de gedaagden voor schade die de eiser heeft geleden als gevolg van een tekortkoming in de uitvoering van een beveiligingssysteem dat door de eiser was geïnstalleerd. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen waarin de eiser werd opgedragen bewijs te leveren dat hij zich had kunnen verzekeren tegen de schade die hij heeft geleden. De eiser heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een toelichting op een aansprakelijkheidsverzekering en een clausuleblad. De gedaagden betwisten dat de eiser zich had kunnen verzekeren en stellen dat de schade niet het gevolg is van hun tekortkoming. De rechtbank oordeelt dat de eiser voldoende bewijs heeft geleverd dat de schade onder de verzekering valt en dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de geleden schade. De rechtbank wijst de vorderingen van de gedaagden af en verklaart de veroordelingen ten aanzien van de gedaagde sub 1 uitvoerbaar bij voorraad. De gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis in gevoegde zaken van 16 december 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/325650 / HA ZA 17-454 van
[eiser],
[eiser],
[adres 1],
eiser,
advocaat mr. H. den Besten te Almere,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
[gedaagde sub 2],
[adres 2],
gedaagden,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg en mr. D.G. Rosenquist te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/361148 / HA ZA 19-129 van
[eiser],
[eiser],
[adres 1],
eiser,
advocaat mr. H. den Besten te Almere,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1 (19-129)],
[adres 3],
gedaagde,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg en mr. D.G. Rosenquist te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde 1 (19-129)] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedures in beide zaken blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 juni 2020,
  • de akte overlegging producties inzake bewijsopdracht,
  • de antwoordconclusie na niet-gehouden getuigenverhoor,
  • het rolbericht van 9 september 2020 van de zijde van [eiser].
Ten slotte heeft de rechtbank opnieuw vonnis bepaald.
1.2.
In he rolbericht van 9 september 2020 heeft [eiser] verzocht de punten 1.2 tot en met 2.7.3 van de antwoordconclusie na niet-gehouden getuigenverhoor buiten beschouwing te laten, evenals de punten 4.1 tot en met 4.7. Hij betoogt dat [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] buiten de bewijsopdracht en zijn reactie daarop een aanval doet op het tussenvonnis. De rolrechter heeft het oordeel hierover aan de zaaksrechter overgelaten.
1.3.
[gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] hebben de rechtbank in hun antwoordconclusie verzocht om terug te komen van bindende eindbeslissingen. Dat staat hun vrij. [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] hebben voorts verzocht een toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank zal de volledige akte toelaten tot de processtukken.

2.Het tussenvonnis en de bewijsopdracht

2.1.
In het tussenvonnis van 3 juni 2020 is de rechtbank ingegaan op het verweer van [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] dat er geen causaal verband bestaat tussen de schade waarvan [eiser] vergoeding vordert en de tekortkoming van [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1], met andere woorden dat die schade niet het gevolg is van die tekortkoming. Volgens [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] is dat niet zo omdat de schade van [eiser] is veroorzaakt doordat het risico dat zich heeft verwezenlijkt hoe dan ook niet kon worden verzekerd. De rechtbank heeft [eiser] opgedragen te bewijzen dat dit wel kon. Het gaat om het risico dat [eiser] wordt aangesproken door een opdrachtgever die door inbraak schade heeft geleden die niet wordt vergoed omdat het alarmsysteem dat [eiser] heeft geleverd en geïnstalleerd door een fout van hem niet of niet naar behoren functioneerde. De vraag is of dat risico ten tijde van de inbraak bij [naam 1] (8 januari 2016) kon worden verzekerd (rechtsoverweging 4.14). De rechtbank heeft daarbij gesuggereerd dat [eiser] het bewijs zou leveren door schriftelijke bewijsmiddelen te overleggen waaronder bijvoorbeeld een voorbeeldpolis voor een door hem gewenste verzekering voor het te verzekeren risico in het geding te brengen, voorzien van een toelichting van de verzekeraar of tussenpersoon die een dergelijke polis had kunnen aanbieden in 2016.
2.2.
Om het bewijs te leveren heeft [eiser] bij akte stukken in het geding gebracht. Het eerste is een toelichting op een VEB aansprakelijkheidsverzekering die in 2014 kon worden afgesloten bij Hiscox B.V. te Amsterdam, het tweede is een clausuleblad, het derde is een informatieblad waaruit blijkt dat deze verzekering in 2017 nog steeds bestond.
2.3.
Het eerste stuk, de toelichting, dateert van februari 2014. Daarin staat onder meer:
VEB AANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERING
De VEB aansprakelijkheidsverzekering Beveiligingsbedrijven beschermt het VEB-lidbedrijf tegen de gevolgen van eventuele vergissingen, fouten of nalatigheden bij de uitoefening van de beroepswerkzaamheden. Hierdoor kan in het kader van grote risico’s het voortbestaan van hun onderneming worden veiliggesteld.
BEDRIJFSAANSPRAKELIJKHEID
De Aansprakelijkheid Verzekering Bedrijven (AVB) dekt aanspraken die tegen u worden ingesteld in verband met zaak- en/of letselschade, incluis de daaruit voortvloeiende gevolgschade. De AVB is een volwaardige bedrijfsaansprakelijkheids-verzekering met een ruime dekking voor de meest voorkomende risico’s van uw bedrijf.
BEROEPSAANSPRAKELIJKHEID
Dekking voor aanspraken die tegen u worden ingesteld door uw opdrachtgever in verband met een fout gemaakt in de uitvoering van uw opdracht. Het gaat hier om financiële schade geleden die uw opdrachtgever leidt als gevolg van een fout van uw kant.
(...)
BIJZONDERHEDEN
VEB Aansprakelijkheidsverzekering voor VEB bedrijven biedt:
- Combinatie van een volwaardige dekking voor Bedrijfsaansprakelijkheid (AVB) en beroepsaansprakelijkheid (BAV) voor VEB Installatiebedrijf en VEB Particuliere Beveilingsbedrijf (PBO)
- Brede algemene dekkingsomschrijving met beperkte uitsluitingen
- (...)
- Laag eigen risico en lage premie
- (...)
VOORBEELDEN VAN DEKKINGEN
Fouten, vergissingen of nalatigheid bij de beroepsuitoefening
Voorbeeld aansprakelijkheidstelling: de verzekerde installeert 11 detectoren. Deze installatie blijkt ondergedimensioneerd te zijn. Er hadden 13 detectoren geplaatst moeten worden om voldoende technisch vermogen te krijgen voor de goede werking van het systeem. (...)
2.4.
In het tweede stuk, het clausuleblad, staat onder meer:
Verzekerd bedrag:
Beroepsaansprakelijkheid € 250.000,00 per aanspraak
€ 500.000,00 per verzekeringsjaar
Bedrijfsaansprakelijkheid € 1.250.000,00 per aanspraak
€ 2.500.000,00 per verzekeringsjaar
(...)
2.5.
In het informatieblad, dat dateert van januari 2017, staat onder meer:
VEB-verzekeringen instructie aansprakelijkheid
(...)
Beroepsaansprakelijkheidbetreft fouten in de uitvoering van uw werkzaamheden zonder dat er zaak of letselschade is. Uw opdrachtgever spreekt u aan in verband met een fout die u of een medewerker heeft gemaakt in de uitvoering van de opdracht. De opdrachtgever claimt
financiële schadegeleden te hebben.
(...)
Bijzondere elementen
(…)
- Dekking voor zuivere vermogensschade inzake adviezen. Dus bijvoorbeeld dekking van uw advies rondom de juiste klasse beveiliging. Dit betreft het ‘beroepsrisico’. Het beroepsrisico betreft een fout in advies (…)

3.De verdere beoordeling

3.1.
Volgens [eiser] is met de door hem in het geding gebrachte stukken het opgedragen bewijs geleverd.
3.2.
Volgens [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] is het opgedragen bewijs niet geleverd.
Volgens hen volgt uit de door [eiser] overgelegde stukken niet dat hij ([eiser]) zich had kunnen verzekeren.
3.3.
Uit de stukken en de stellingen (van [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1]) volgt dat [eiser] een VEB gecertificeerd beveiligingsbedrijf exploiteert dat elektronische beveiligingssystemen installeert en onderhoudt. De door [eiser] in het geding gebrachte toelichting ziet op de VEB Aansprakelijkheidsverzekering die het VEB-lidbedrijf beschermt tegen vergissingen, fouten of nalatigheden bij de uitoefening van de beroepswerkzaamheden. Nu [eiser] VEB gecertificeerd is, valt, zonder toelichting die ontbreekt, niet in te zien waarom [eiser] een dergelijke verzekering niet had kunnen afsluiten. De verzekering is blijkens de in het geding gebrachte stukken juist bedoeld voor een ondernemer als [eiser].
3.4.
Het standpunt van [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] dat een dergelijke verzekering niet aan [eiser] had moeten worden geadviseerd, behoeft geen nadere bespreking meer, nu daarop reeds is beslist in het tussenvonnis. Een dergelijke verzekering had hem juist wel geadviseerd moeten worden in verband met zijn bedrijfsactiviteiten en het bedrijfsrisico dat [eiser] zelf voorzag, ter sprake bracht tijdens de adviesgesprekken en waarvoor hij dekking wenste.
3.5.
[gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] wijzen nog op het hierboven geciteerde deel onder bijzondere elementen. Volgens hen biedt de verzekering geen dekking voor het geval waarin [eiser] aansprakelijk is gesteld, omdat de fout niet ziet op een fout in de advisering, maar in de uitvoering. De vermogensschade waarvoor [naam 1] [eiser] aanspreekt is niet het gevolg van een fout van [eiser], maar van het feit dat de verzekeraar van [naam 1] haar dekking onthoudt.
3.6.
Ook hierin volgt de rechtbank [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] niet. In de toelichting is duidelijk vermeld dat de VEB Aansprakelijkheidsverzekering in geval van beroepsaansprakelijkheid dekking biedt voor aanspraken in verband met een fout gemaakt in de uitvoering van de opdracht. Onder hoedanigheid omschrijving op het clausuleblad is achter VEB Installatie vermeld: advies, levering, onderhoud van beveiligingsapparatuur en brand meldinstallaties. Op het instructieblad is Beroepsaansprakelijkheid ruim omschreven als fouten in de uitvoering van de werkzaamheden. De op het tweede blad omschreven bijzondere elementen, waarop [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] doelen, zijn bijzondere elementen die onder de dekking vallen (niet uitsluitend maar ook), maar laten de algemene dekkingsomschrijving onverlet.
3.7.
Op basis van de in het geding gebrachte stukken kan (ook los van de argumenten die [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] daar tegenin hebben gebracht) worden geconcludeerd, zoals al volgt uit het voorgaande, dat de onderhavige schade van [eiser] zou zijn gedekt onder de VEB Aansprakelijkheidsverzekering. Daarmee staat vast dat [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] aansprakelijk zijn voor de door [eiser] als gevolg van hun tekortkoming geleden schade. De rechtbank ziet in hetgeen [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] aanvoeren geen aanleiding op terug te komen op de in het vonnis van 3 juni 2020 genomen (eind)beslissingen.
3.8.
Met betrekking tot de omvang van de te vergoeden schade hebben [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] een beroep gedaan op artikel 6:101 BW (de schadebeperkingsplicht). Zij hebben aangevoerd dat [eiser] verweer moet voeren (heeft moeten voeren) tegen de door [naam 1] tegen hem ingestelde vordering, omdat, zo voeren [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] aan, hij niet schadeplichtig is. [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] voeren daartoe aan dat de verzekeraar van [naam 1] ten onrechte geen dekking verleent. De schade zou namelijk ook zijn ontstaan indien de alarminstallatie wel zou zijn aangemeld bij de alarmcentrale. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad 27 oktober 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA7915).
3.9.
Vast staat dat [eiser] verweer heeft gevoerd in de procedure tegen [naam 1]. In dat opzicht heeft [eiser] aan zijn schadebeperkingsplicht voldaan. Vast staat ook dat de door [eiser] aangelegde installatie geen melding heeft gemaakt bij de alarmcentrale. De volgende vraag is of de verzekeraar van [naam 1] toch dekking had moeten verlenen en of [eiser] op dit punt verweer had moeten voeren en of [naam 1] een procedure had moeten starten jegens haar verzekeraar, Interpolis.
3.10.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 9 juni 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AV9435) overwogen dat waar een verzekeraar in de primaire omschrijving van de dekking bepaalde evenementen heeft uitgesloten, een beroep op de primaire dekkingsomschrijving niet met succes kan worden afgeweerd met de stelling dat een beroep van de verzekeraar daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is met als argument dat de redenen waarom de verzekeraar dit soort evenementen niet wil verzekeren zich in het concrete geval niet voordoen. Met de dekkingsomschrijving heeft de verzekeraar immers de grenzen omschreven waarbinnen hij bereid was dekking te verlenen, hetgeen hem vrijstond.
In het arrest van 27 oktober 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA7915 ) heeft de Hoge Raad met betrekking tot een vervalbeding in de polisvoorwaarden overwogen dat moet worden vooropgesteld dat, aangenomen dat de clausule geldig is overeengekomen, de verzekeraar daarop een beroep kan doen en het recht op uitkering derhalve vervalt, indien de in de clausule omschreven verplichtingen niet zijn nagekomen. Dit neemt evenwel niet weg dat zich gevallen kunnen voordoen waarin een beroep op de clausule in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
3.11.
In het onderhavige geval is in de voorwaarden van Interpolis (in de verzekeringsovereenkomst met [naam 1]) opgenomen, zo volgt uit de dagvaarding van [naam 1] in de procedure tegen [eiser] (waarvan de inhoud op dit punt door partijen niet is betwist), dat voor dekking van een bedrag van meer dan € 10.000,00 een beveiligingsinstallatie met doorschakeling naar een door het ministerie van justitie erkende particuliere alarmcentrale is vereist en dat de beveiligingsinstallatie door een BORG of VEB erkend beveiligingsbedrijf moet zijn aangelegd. Deze bepaling is een primaire dekkingsbepaling; een omschrijving van de verzekeraar van de grenzen waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen (insluitingen). Er wordt dekking verleend als sprake is van het vereiste alarmsysteem. Bij een primaire dekkingsbepaling doet het antwoord op de vraag, of het schadeveroorzakende feit zou zijn ingetreden indien aan de primaire dekkingsbepaling was voldaan, niet ter zake. In het kader van de beoordeling van de maatstaf van art. 6:248 lid 2 BW doet de causaliteitsvraag er immers niet toe. Bepalend is dat, hoewel formeel niet is voldaan aan de verzekeringsvoorwaarden, in materieel opzicht maatregelen zijn getroffen die de formele maatregelen evenaren, dan wel overtreffen. Dat is in dit geval niet het geval nu vast staat dat het alarmsysteem niet functioneerde ten tijde van de inbraak. In voldoende mate is vast komen te staan dat de verzekeraar van [naam 1] terecht dekking heeft geweigerd en dat standpunt is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.12.
[gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] vragen de rechtbank het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Met betrekking tot [gedaagde 1 (19-129)] is dat door [eiser] niet gevorderd, zodat het verzoek van [gedaagde 1 (19-129)] geen beoordeling behoeft.
3.13.
De vordering met betrekking tot [gedaagde sub 1] zal wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden. [eiser] vordert betaling van een geldsom, zodat zijn belang bij de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad gegeven is. [eiser] vordert betaling van hetgeen waarin hij wordt veroordeeld in de (appel)procedure tussen hem en [naam 1], zodat [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] daartoe zullen worden veroordeeld. Daarin ligt besloten dat er vonnis (of in appel, arrest) is gewezen met daarin een veroordeling van [eiser]. Wordt of is [eiser] niet veroordeeld in de procedure tegen [naam 1], of is die veroordeling vernietigd, dan bestaat er vanuit [eiser] geen vordering op [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] (behoudens de proceskostenveroordeling). [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] voeren daarnaast aan dat het vonnis niet uitvoer bij voorraad zou moeten worden verklaard in verband met het restitutierisico, waarbij zij er op wijzen dat [eiser] heeft gezegd dat er beslag is gelegd op zijn woning. Het enkele feit dat er beslag is gelegd op de woning van [eiser] maakt niet dat er geen (andere) verhaalsmogelijkheden zijn. Het restitutierisico is verder niet onderbouwd. Hetgeen verder op het punt van de uitvoerbaarheid bij voorraad is aangevoerd, maakt het oordeel niet anders.
3.14.
[gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] zullen in het ongelijk worden gesteld. Zij zullen daarom worden veroordeeld in de kosten van de beide procedures, met uitzondering van de kosten voor het voegingsincident dat heeft geleid tot het tussenvonnis van 7 augustus 2019, nu [eiser] zich in dat incident heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beslissing

De rechtbank
In de zaak met nummer C/05/325650 / HA ZA 17-454
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot al hetgeen waarin [eiser] wordt veroordeeld in de procedure tegen [naam 1] met zaak- rolnummer 308558 / 16-471 dan wel in een misschien daarop volgende appelprocedure,
In de zaak met nummer C/05/361148 / HA ZA 19-129
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1 (19-129)] tot al hetgeen waarin [eiser] wordt veroordeeld in de procedure tegen [naam 1] met zaak- en rolnummer 308558 / 16-471 dan wel in een misschien daarop volgende appelprocedure 200.238.563/01,
In beide zaken
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1 (19-129)] en [gedaagde sub 1] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 5.974,50 aan salaris voor de advocaat (3½ punten, tarief V) en € 584,00 aan griffierecht (€ 287,00 + € 297,00),
4.4.
compenseert de proceskosten in het incident dat heeft geleid tot het tussenvonnis van 7 augustus 2019,
4.5.
verklaart de veroordelingen ten aanzien van [gedaagde sub 1] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Steverink en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020.