ECLI:NL:RBGEL:2020:7164

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
C/05/378014 / ZJ RK 20-1119
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. dr. E.L. de Jongh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing zorgregeling tussen minderjarige en vader in het kader van echtscheidingsproblematiek en psychische problemen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 4 december 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de zorgregeling voor de minderjarige [het kind]. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de zorgregeling tussen [het kind] en de vader voor maximaal zes maanden te schorsen, omdat er zorgen zijn over de psychische toestand van de vader en de impact daarvan op [het kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van forse echtscheidingsproblematiek en dat de vader psychische problemen heeft, waaronder depressieve klachten. De GI heeft aangegeven dat het noodzakelijk is om informatie van de vader en zijn behandelaars te verkrijgen om de zorgregeling te kunnen herstarten.

De kinderrechter heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen en de standpunten van de betrokken partijen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [het kind] is om de zorgregeling te schorsen, zodat er ruimte is voor therapie en om de situatie van de vader te verbeteren. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI gedurende de schorsingsperiode de mogelijkheid heeft om de omgang weer op te starten wanneer zij van mening is dat dit in het belang van [het kind] is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de behandelaren van de vader, ondanks het medisch beroepsgeheim, verplicht zijn om informatie te verstrekken aan de GI om de ondertoezichtstelling uit te voeren. De beslissing is genomen met het oog op de belangen van [het kind] en de noodzaak voor de vader om aan zijn persoonlijke problematiek te werken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen
Zaakgegevens: C/05/378014 / ZJ RK 20-1119
datum uitspraak: 4 december 2020

beschikking wijzigen zorg/omgangsregeling

in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Zwolle,hierna te noemen de GI,
betreffende de minderjarige:
-
[naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [het kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam 1] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A. Hofman te Barneveld,

[naam 2] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.H. de Jong te Alphen aan den Rijn.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 16 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 16 oktober 2020;
- het verweerschrift van de vader met bijlagen ingekomen ter griffie op 23 november 2020;
- het e-mailbericht van mr. De Jong van 18 november 2020 met bijlage.
Ter zitting van 25 november 2020 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hofman;
- mr. De Jong;
- twee zittingsvertegenwoordigers van de GI;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (nader te noemen: de Raad);
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [het kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 september 2020 is de ondertoezichtstelling van [het kind] verlengd tot 30 september 2021.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 oktober 2019 is voor [het kind] de volgende zorg- en contactregeling vastgesteld:
  • [het kind] verblijft een weekeinde per veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagmiddag 16.30 uur bij de vader, in welk weekend belt [het kind] op zaterdagavond om 19.00 uur met de moeder;
  • de vader belt [het kind] in de weekenden dat hij niet bij hem verblijft op vrijdagavond om 18.30 uur.

Het verzoek

De GI verzoekt de kinderrechter:
1. op grond van artikel 1: 265g lid 1 BW de zorgregeling tussen [het kind] en de vader voor maximaal 6 maanden te schorsen waarbij de GI de vrijheid krijgt om de omgang gedurende dit halfjaar te allen tijde weer op te kunnen starten wanneer zij van mening is dat het opstarten van de omgang in het belang van [het kind] is;
2. de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft haar verzoek toegelicht als volgt. Bij de ouders is sprake van forse echtscheidingsproblematiek. In het verleden is er veel gebeurd tussen de ouders waarvan de kinderen getuige zijn geweest. De vader kampt met psychische problematiek. Hij kan het einde van het huwelijk niet accepteren en vertoont stalkingsgedrag richting de moeder en de kinderen. De vader heeft een contactverbod gekregen voor de duur van twee jaar voorwaardelijk. De problemen tussen de ouders hebben ertoe geleid dat de zus van [het kind] , [Kind 2] , al drie jaar contact met de vader weigert. Beide kinderen kampen met forse loyaliteitsproblemen en volgen al lange tijd therapie.
De GI heeft het afgelopen jaar een begeleide omgang opgestart tussen [het kind] en de vader van een uur per maand. Het eerste contact heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. [het kind] noemde op de terugweg tegen de jeugdbeschermer “het wel een leuk bezoek te hebben gevonden”. Daarna heeft nog tweemaal omgang plaatsgevonden op 13 augustus 2020 en op 10 september 2020. Beide contacten zijn goed verlopen. [het kind] vertelde echter op de heenweg naar de laatste omgang aan de jeugdbeschermer dat hij na deze omgang geen omgang meer met de vader wilde hebben. Hij noemde dat hij doet alsof hij de omgang leuk vindt, maar dit eigenlijk niet vindt. Aan het einde van de omgang heeft [het kind] naar de vader benoemd dat hij met deze omgang zijn vader voor het laatst had gezien. Op 16 september 2020 vertelde [het kind] in een gesprek met de jeugdbeschermer dat hij ziet dat het niet goed gaat met de vader. [het kind] heeft hier last van. [het kind] wil zijn vader weer zien als het beter met hem gaat. Hij noemt hetzelfde te willen als zijn zus [Kind 2] (geen contact met de vader) en wil weer naar zijn vader wanneer hij zelf een auto heeft.
Het is de GI onduidelijk waarom [het kind] geen contact meer wil met zijn vader en vraagt zich af of de weerstand van [het kind] voortkomt uit een loyaliteitsconflict en/of dat hij (onbewust) wordt belast met de (echtscheidings)problematiek van de ouders. De therapeut van [het kind] heeft benadrukt dat het gelet op zijn ontwikkeling op dit moment erg belangrijk is om [het kind] te horen en te luisteren naar wat hij wil.
De GI heeft van de moeder gehoord dat de vader sinds kort (weer) is opgenomen in een GGZ-instelling. Vanuit de vader en zijn behandelaars wordt echter tot op heden maar zeer beperkt openheid van zaken gegeven over de diagnose (behalve dan dat de vader lijdt aan depressieve klachten), de al dan niet ingezette behandeling en de inhoud en duur hiervan. Dit is wel dringend noodzakelijk om een goede beoordeling te kunnen maken van de mogelijkheden voor het herstarten van de zorgregeling.
Gezien de gegeven omstandigheden acht de GI het noodzakelijk om de zorgregeling tussen [het kind] en de vader voor de duur van maximaal 6 maanden te schorsen. De vader dient gedurende die periode de hulp van GGZ te continueren. Indien de GI ziet dat het beter gaat met de vader, zal zij eerder in gesprek gaan met [het kind] om de zorgregeling weer op starten.

De standpunten ter zitting

Op de standpunten van partijen ter terechtzitting zal de kinderrechter, voor zover van belang, hierna nader in gaan.

Het advies van de Raad

De zittingsvertegenwoordigster van de Raad heeft ter zitting geadviseerd het verzoek van de GI toe te wijzen. Er is al lange tijd sprake van een complexe problematiek die alleen maar lijkt toe te nemen. Na [Kind 2] dreigt nu ook [het kind] af te haken bij het contact met de vader. Uitgangspunt blijft dat omgang met beide ouders voor de kinderen nodig is om echt gezond op te groeien. Het is heel belangrijk dat de vader hulp krijgt, dat hij de geboden hulp aanvaardt en dat er openheid komt over zijn behandeling en prognose. Tevens is belangrijk dat door de GI wordt gekeken naar de dynamiek in het gezinssysteem moeder-kinderen.
De Raad sluit zich aan bij een termijn van zes maanden voor schorsing van de omgang zoals die door de GI is verzocht. Het is aan de GI om de komende zes maanden te beoordelen wanneer het contact tussen [het kind] en de vader mogelijk is en kan worden opgestart.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht om omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De kinderrechter is van oordeel dat toewijzing van het verzoek van de GI in het belang van [het kind] is.
Ter zitting is duidelijk geworden dat tussen partijen niet in geschil is dat onder de gegeven omstandigheden het in het belang van [het kind] is dat de zorgregeling van de vader met [het kind] wordt geschorst. Partijen verschillen alleen van mening over de gewenste duur. De GI en de Raad vinden 6 maanden passend terwijl de moeder een langere duur (van een jaar) noodzakelijk vindt en de vader een kortere duur (van drie maanden).
Duidelijk is dat (de tienjarige) [het kind] al lange tijd wordt belast met enerzijds de forse echtscheidingsproblematiek van de ouders en anderzijds de persoonlijke problematiek van de vader. Daarnaast kampt hij zelf ook met problemen (zoals een loyaliteitsconflict) waarvoor hij al lange tijd therapie krijgt.
Vaststaat dat het afgelopen jaar de drie (begeleide) contacten tussen [het kind] en de vader op zich goed zijn verlopen. Desondanks wijst [het kind] het contact met de vader af. Het is de GI niet duidelijk waarom. De uitlatingen van [het kind] rondom de contacten lijken erop te duiden dat het loyaliteitsconflict van [het kind] naar zijn vader, moeder en zus [Kind 2] inmiddels zo groot is dat hij het contact met de vader afwijst. Bovendien geeft hij er blijk van last te hebben van het gedrag dat de vader door zijn psychische problematiek laat zien.
De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van [het kind] is dat er over de zorgregeling een periode van rust komt en dat hij de ruimte krijgt om met therapie bij Praktijk Bijzonder te werken aan zijn eigen problematiek. De kinderrechter zal daarom, conform het verzoek van de GI en het advies van de Raad, de zorgregeling voor [het kind] schorsen voor de duur van maximaal 6 maanden. Dit geldt ook voor de belcontacten. Ter zitting is de mogelijkheid besproken dat de vader de komende periode via de GI [het kind] (en [Kind 2] ) schriftelijk laat weten hoe het met hem gaat en welke vorderingen hij maakt. Met de betrokkenheid van de GI moet het komende half jaar duidelijk worden wat de mogelijkheden zijn voor het (stapsgewijs) hervatten van de zorgregeling. De therapeut van [het kind] van Praktijk Bijzonder kan hierbij een bemiddelende rol spelen.
Daarnaast vindt de rechtbank het noodzakelijk dat de vader gaat werken aan zijn persoonlijke problematiek. De kinderrechter acht het positief dat de vader zich onlangs vrijwillig heeft laten opnemen in een GGZ-instelling. De kinderen hebben recht op een vader die goed in zijn vel zit. De GI heeft voor een goede beoordeling van de mogelijkheden om de zorgregeling met [het kind] te herstarten informatie nodig van de vader en zijn behandelaars over de diagnose die bij de vader is gesteld, de ingezette behandeling, de duur van de behandeling en de prognose. De rechtbank merkt in dat kader ten overvloede op dat de behandelaren, ook zonder toestemming van de vader en met doorbreking van hun medisch beroepsgeheim, op grond van artikel 7.3.11, lid 4, van de Jeugdwet gehouden zijn de GI alle informatie te verstrekken die voor de GI noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling uit te voeren en meer specifiek te kunnen beoordelen of en zo ja op welke manier omgang tussen [het kind] en de vader mogelijk is.
De rechtbank ziet geen reden om de huidige zorgregeling voor [het kind] te schorsen voor een langere periode (van een jaar) dan wel een kortere periode (van drie maanden).
Ter zitting is naar voren gekomen dat de moeder het standpunt van de GI ondersteunt dat, als [het kind] hiervoor openstaat én het beter gaat met de vader, herstart van het contact tot de mogelijkheden behoort. De termijn van een jaar die de moeder hieraan verbindt acht de kinderrechter te lang en geeft het verkeerde signaal naar [het kind] . Ook zal deze lange termijn voor de vader en zijn behandeling niet helpend zijn. Een kortere periode van drie maanden acht de rechtbank gezien de al langdurende forse problematiek en onduidelijkheden over de diagnose en de inhoud en duur van de behandeling van de vader, niet reëel.
Het is aan de GI om de komende periode zorgvuldig en met alle betrokken hulpverleners te beoordelen wat [het kind] aankan, wat de vader aankan en welke stappen er voor contactherstel nodig zijn.
Gelet op het vorenstaande zal de kinderrechter beslissen als na te melden.

De beslissing

De kinderrechter:
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 4 oktober 2019 en schorst de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders ten aanzien van:
-
[naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
voor maximaal 6 maanden waarbij de GI de vrijheid krijgt om de omgang gedurende dit half jaar te allen tijde weer op te kunnen starten wanneer zij van mening is dat het opstarten van de omgang in het belang van [het kind] is;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. E.L. de Jongh, kinderrechter, in tegenwoordigheid van L.W. Evers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden