ECLI:NL:RBGEL:2020:7180

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
8647087
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in verzekeringszaak met betrekking tot brandschade aan auto en hoogte van vordering

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland op 18 november 2020, betreft het een bevoegdheidsincident in een verzekeringskwestie. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.M. Horssius van de Stichting Ombudsman Schadeverzekeringen, heeft een vordering ingesteld tegen Ansvar Verzekeringsmaatschappij N.V. en Turien & Co. Verzekeringen, vertegenwoordigd door mr. J. van Rhijn. Eiser vordert een schadevergoeding van € 21.129,50 wegens brandschade aan zijn auto, die hij stelt te hebben geleden onder een verzekeringsovereenkomst met Ansvar. Ansvar betwist de bevoegdheid van de kantonrechter, stellende dat de oorspronkelijke vordering meer dan € 25.000,00 bedraagt, waardoor de kantonrechter niet bevoegd zou zijn om van de zaak kennis te nemen.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 93 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 door de kantonrechter worden behandeld, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en de rechtstitel wordt betwist. Eiser heeft echter gesteld dat hij afstand heeft gedaan van het meerdere, waardoor het geschil nooit een beloop van meer dan € 25.000,00 kan krijgen. De rechtbank concludeert dat de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen, ondanks de betwisting van Ansvar over de cessie en het afstand doen van het meerdere.

De rechtbank wijst de vordering van Ansvar in het incident af en veroordeelt Ansvar in de proceskosten van eiser in het incident. De zaak wordt vervolgens verwezen voor conclusie van repliek naar de rolzitting van 16 december 2020, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

Rechtbank GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaakgegevens: 8647087 CV 20-2673
Afschrift aan: beide partijen
Verzonden d.d.:
vonnis van de kantonrechter d.d. 18 november 2020
inzake
[eiser],
wonende te [plaats],
eisende partij,
gedaagde partij in het incident,
gemachtigde: mr. E.M. Horssius, Stichting Ombudsman Schadeverzekeringen,
tegen
de naamloze vennootschap Ansvar Verzekeringsmaatschappij N.V. t.h.o.d.n. Ansvar Idea, alsmede Turien & Co. Verzekeringen,
statutair gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. J. van Rhijn,
Partijen worden hierna ook genoemd “[eiser]” en “Ansvar”.

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 juli 2020;
- de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid.
1.2
vervolgens is vonnis bepaald.

2.De standpunten van partijen

In de hoofdzaak

2.1
[eiser] vordert -verkort weergegeven- dat de kantonrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Ansvar veroordeelt om aan [eiser] te voldoen de door hem door brand geleden en onbetaald gebleven schade ad € 21.129,50, vermeerderd met rente en kosten.
2.2
[eiser] stelt daartoe het volgende. [eiser] heeft met Ansvar een verzekeringsovereenkomst gesloten (polisnummer [nummer]). Op grond van de overeenkomst is [eiser] verzekerd tegen brandschade aan zijn auto en dient Ansvar de door [eiser] geleden vermogenschade te vergoeden nadat zijn auto is beschadigd door een brand. De omvang van de geleden schade is gelijk aan de nieuwwaarde van de auto. Ansvar heeft aan [eiser] echter een bedrag uitbetaald gelijk aan de aankoopsom van de auto. [eiser] heeft om die reden nog recht op het restant. In deze procedure vordert hij een deel van het restant van de schade ad € 21.129,50, vermeerderd met vertragingsrente. Het andere gedeelte van het restant schadebedrag van € 25.000,00 is door [eiser] gecedeerd. Daarnaast maakt [eiser] op grond van 6:96 lid 1 sub c BW en de BIK staffel aanspraak op incassokosten ad € 916,53.
In het incident
2.3
Ansvar beroept zich voor alle weren op de onbevoegdheid van de kantonrechter om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. Zij stelt hiertoe dat de oorspronkelijke vordering meer dan € 25.000,00 bedraagt en dat de kantonrechter om die reden niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Ansvar betwist in dit verband de stelling van [eiser] dat de oorspronkelijke vordering gedeeltelijk is gecedeerd en dat zijn vordering thans minder dan € 25.000,00 bedraagt.
2.4
[eiser] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 93 sub a Rv bepaalt dat vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 worden behandeld door de kantonrechter, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en de rechtstitel wordt betwist. Als een partij afstand doet van het meerdere of als een deel van de vordering wordt gecedeerd aan een derde, kan de resterende vordering wel worden voorgelegd aan de kantonrechter, ook al wordt de rechtstitel betwist.
3.2
De vraag of sprake is van een rechtsgeldige cessie behoeft niet in deze procedure te worden beantwoord, voor deze procedure is van belang de stelling van [eiser] dat hij definitief afstand heeft gedaan van het meerdere. Vast staat dan ook dat het geschil tussen [eiser] en Ansvar nooit een beloop van meer dan € 25.000,00 kan krijgen. Van een situatie als in de door Ansvar aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Amsterdam - waarin geen sprake was cessie en afstand van het meerdere - is hier geen sprake Dit betekent dat de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen.
3.3
Ansvar zal als de in het ongelijk gestelde partij in het incident worden veroordeeld in de proceskosten van het incident.

4.De beslissing

De rechter rechtdoende:
In het incident en in de hoofdzaak
3.1
wijst de vordering van Ansvar in het incident af en veroordeelt Ansvar in de kosten van [eiser] in het incident ad € 40,00 voor salaris gemachtigde (half salarispunt);
3.2
verwijst de zaak voor conclusie van repliek naar de rolzitting van 16 december 2020;
3.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en uitgesproken op 18 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier. (at)