ECLI:NL:RBGEL:2020:947

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
8197147
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in kredietovereenkomst en de gevolgen van overschrijding van de kredietlimiet

In deze zaak heeft de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De vordering betreft een kredietovereenkomst genaamd Rabo Kort Roodstaan, die op 7 september 2018 door de gedaagde is aangegaan. De kredietovereenkomst bevatte een kredietlimiet van € 3.700,00 en de Algemene Bankvoorwaarden waren van toepassing. Rabobank heeft gesteld dat de gedaagde te lang roodstond en dat de kredietovereenkomst daardoor kon worden opgezegd. Rabobank heeft de gedaagde meerdere keren aangemaand om ervoor te zorgen dat er gedurende een volledige werkdag een positief saldo op de rekening stond, maar de gedaagde heeft hieraan niet voldaan. Uiteindelijk heeft Rabobank de vordering uit handen gegeven aan een incassogemachtigde, met een openstaand bedrag van € 3.743,62.

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 4 december 2019 Rabobank in de gelegenheid gesteld om haar stellingen verder toe te lichten. In de beoordeling van het geschil heeft de kantonrechter vastgesteld dat Rabobank onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering. De kantonrechter oordeelt dat de Algemene Bankvoorwaarden niet de grondslag bieden voor de directe opeisbaarheid van het krediet bij overschrijding van de kredietlimiet. Bovendien was de gestelde kredietlimiet op het moment van de aanmaning niet overschreden. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat Rabobank in het ongelijk is gesteld en dat de vordering moet worden afgewezen. Rabobank is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil zijn begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8197147 \ CV EXPL 19-14674 \ 676 \ 40141
uitspraak van 19 februari 2020
vonnis
in de zaak van
de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A.
gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.
tegen
[Gedaagde]
[woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen
Partijen worden hierna Rabobank en [Gedaagde] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 december 2019 en de daarin genoemde processtukken
- de akte aan de zijde van Rabobank.

2.De feiten

2.1.
Op 7 september 2018 heeft [Gedaagde] met Rabobank een kredietovereenkomst gesloten, genaamd Rabo Kort Roodstaan (hierna: overeenkomst). [Gedaagde] ontving, uit hoofde van deze overeenkomst, een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 3.700,00.
2.2.
Op de overeenkomst zijn de Algemene Bankvoorwaarden en de Voorwaarden voor betalen en online diensten van de Rabobank 2018 van toepassing verklaard.
2.3.
In de overeenkomst staat onder het kopje “Rabo Kort Roodstaan”, voor zover hier van belang:

Betalingsverplichting U moet er voor zorgen dat u gedurende een volledige werkdag per drie maanden een positief saldo op uw rekening heeft.
2.4.
In de Algemene Bankvoorwaarden staat onder andere de volgende bepaling:
Artikel 27 – Onmiddellijke opeisbaarheid
U moet aan uw verplichtingen voldoen. Als u dit niet doet, kunnen wij al onze vorderingen op u meteen opeisbaar maken.
U komt uw verplichtingen aan ons tijdig, volledig en op de juiste manier na. Met verplichtingen bedoelen wij niet alleen geldschulden die u aan ons heeft, maar ook andere verplichtingen. (…) Het kan zijn dat u toch in verzuim bent met de nakoming van een verplichting.
Voor dat geval geldt het volgende:
a) Wij mogen dan al onze vorderingen op u meteen opeisbaar maken, dus ook de vorderingen uit een overeenkomst die u wel correct nakomt. (…)
b) Als wij onze vorderingen opeisbaar maken, doen wij dat door een verklaring. Wij vertellen u daarin waarom wij dat doen.
2.5.
Op 8 oktober 2018 heeft Rabobank aan [Gedaagde] een brief gestuurd waarin staat, voor zover hier van belang:

U staat te lang rood
De afgelopen drie maanden heeft uw rekening niet één volledige werkdag (24 uur) een positief saldo gehad. U staat dus langer rood dan wij met u hebben afgesproken. Op dit moment staat u € 3.689,15 rood.
(…)
Wij vragen u vriendelijk om vóór 22 oktober 2018 minimaal één volledige werkdag (24 uur) te zorgen voor een positief saldo op uw rekening.
Wat als u niet op tijd betaalt?
Dan kunnen wij uw krediet opzeggen. Dat betekent dat u niet meer rood mag staan. (…)
2.6.
Op 12 november 2018 heeft Rabobank een brief aan [Gedaagde] gestuurd met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:

(…) wij hebben u gevraagd ervoor te zorgen dat uw rekening één volledige werkdag (24 uur) een positief saldo heeft. Dit heeft u niet gedaan. Wij hebben u opnieuw gevraagd om de roodstand te betalen en u laten weten dat wij het krediet opzeggen en opeisen als u niet op tijd betaalt. U heeft niet op tijd betaald. Het krediet is gestopt en wij eisen het totale bedrag dat u rood staat op.
Het krediet is gestopt
Dit betekent dat u niet meer rood mag staan. (…)
Wij eisen op
U moet nu alles in één keer aan ons terugbetalen. U staat op dit moment € 3.696,46 rood.
Wat moet u doen?
U moet ervoor zorgen, dat u vóór 10 december 2018 niet meer rood staat op uw rekening. (…)
Wat gebeurt er als u niet op tijd betaalt?
Dan stellen wij u hierbij in gebreke. (…)
2.7.
Omdat Rabobank van [Gedaagde] geen betaling(en) ontving, heeft Rabobank haar vordering uit handen gegeven aan haar incassogemachtigde. De vordering bedroeg op dat moment € 3.743,62.

3.De verdere beoordeling van het geschil

3.1.
In het tussenvonnis van 4 december 2019 is Rabobank in de gelegenheid gesteld bij akte de stellingen in de dagvaarding toe te lichten door alle inlichtingen te verstrekken die gevraagd werden in het bij het tussenvonnis gevoegde formulier. Van deze gelegenheid heeft Rabobank gebruik gemaakt door bij akte het ingevulde informatieformulier te overleggen, een extra toelichting te geven bij de vragen 15, 16 en 17 en een aanvullende productie te overleggen.
3.2.
Rabobank vordert, samengevat, veroordeling van [Gedaagde] om aan Rabobank een bedrag van € 3.743,62 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [Gedaagde] in de proceskosten.
3.3.
Aan haar vordering legt Rabobank ten grondslag dat [Gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting, uit hoofde van de tussen Rabobank en [Gedaagde] gesloten kredietovereenkomst, dat er niet meer krediet mag worden gebruikt dan de afgesproken kredietlimiet. Omdat er meer krediet is gebruikt dan afgesproken, zo begrijpt de kantonrechter, is op grond van de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden het krediet direct opzegbaar en het debetsaldo direct opeisbaar, aldus Rabobank. Omdat de overschrijding, hoewel [Gedaagde] is aangemaand, niet is aangezuiverd is uiteindelijk het volledige krediet opgeëist.
3.4.
[Gedaagde] is in deze procedure niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd. Tegen [Gedaagde] wordt verstek verleend. De kantonrechter is, op grond van artikel 139 Rv gehouden om ambtshalve te beoordelen of de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen grondslag is voor toewijzing van de vordering. Rabobank heeft haar stelling bij dagvaarding onderbouwd door te wijzen op “de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden” en de Algemene Bankvoorwaarden bijgevoegd. De Algemene Bankvoorwaarden geven in artikel 27, waar Rabobank mogelijk op doelt, weliswaar aan dat [Gedaagde] aan haar verplichtingen moet voldoen, maar niet, zoals Rabobank stelt, dat bij overschrijding van de kredietlimiet een krediet direct opzegbaar en het debetsaldo direct opeisbaar is. De Algemene Bankvoorwaarden bieden dus geen grondslag voor toewijzing van de vordering. Overigens was de gestelde kredietlimiet (€ 3.700,00) op 8 oktober 2018 ook niet overschreden (nog daargelaten dat overschrijding ook niet als reden genoemd is in de brief van 8 oktober 2018).
3.6.
Voor zover Rabobank haar stelling heeft willen onderbouwen met andere voorwaarden dan de Algemene Bankvoorwaarden, te weten de Voorwaarden voor betalen en online diensten van de Rabobank 2018, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd. Rabobank heeft op vraag 6a “Zijn op de overeenkomst algemene voorwaarden van toepassing?” “ja” geantwoord, maar geen nadere algemene voorwaarden in het geding gebracht. Zij heeft, bij akte, een beroep gedaan op artikel 15 (vervroegde opeisbaarheid), maar artikel 15 van de Algemene Bankvoorwaarden gaat over de Nederlandse taal.
3.7.
Op vraag 8 uit het informatieformulier (“Is gedaagde in gebreke gesteld?”) heeft Rabobank nog geantwoord, voor zover hier van belang: “
Het krediet is opgeëist vanwege het te lang (=langer dan 3 maanden) roodstaan (=grond voor opeisbaarheid, zie art. 15 AV).” Nog daargelaten dat Rabobank “te lang roodstaan” niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering, geldt dat [Gedaagde] op 8 oktober 2018 niet drie maanden rood stond (maar slechts één maand), omdat de overeenkomst was aangegaan op 7 september 2018. Dat tussen Rabobank en [Gedaagde] nog een andere overeenkomst dan de overgelegde overeenkomst is gesloten, waardoor mogelijk de drie maanden termijn wel is overschreden, is gesteld noch gebleken.
3.8.
Rabobank wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [Gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020