ECLI:NL:RBGEL:2021:1150

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
05/240879-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 71-jarige man uit Epe, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een motorrijder om het leven kwam. Het ongeval vond plaats op 26 november 2019, toen de verdachte met zijn bedrijfsauto een bijzondere manoeuvre uitvoerde door linksaf te slaan naar een inrit, zonder voorrang te verlenen aan een tegemoetkomende motorrijder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had gelet op het verkeer en daardoor gevaar op de weg had veroorzaakt. De motorrijder kwam ten val en overleed later aan zijn verwondingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, gevaarzettend rijgedrag, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000 en de rechtbank legde geen rijontzegging op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast werd de benadeelde partij, de partner van het slachtoffer, een schadevergoeding van € 12.500 toegewezen voor affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/240879-20
Datum uitspraak : 11 maart 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1949 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. M.R.M. Schaap, advocaat in Groningen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2019 te Epe in de gemeente Epe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, bestelbus), komende uit de richting Heerde en/of gaande in de richting van Epe, daarmee rijdende op de weg, de Heerderweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
ter hoogte van gezien zijn, verdachtes rijrichting een aan de linker zijde van die weg gelegen inrit, naar links gaand, doende was die inrit op te rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het zich op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg (de Heerderweg) bevindende verkeer en/of
een op die voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook rijdende, hem, verdachte tegemoetkomende bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat hem, verdachte tegemoetkomende andere motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig) ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een mede aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2019 te Epe in de gemeente Epe, als bestuurder van een motorrijtuig bedrijfsauto, bestelbus), komende uit de richting Heerde en/of gaande in de richting van Epe, daarmee rijdende op de weg, de Heerderweg,
ter hoogte van gezien zijn, verdachtes rijrichting een aan de linker zijde van die weg gelegen inrit, naar links gaand, doende was die inrit op te rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
een op die voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook rijdende, hem, verdachte tegemoetkomende bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat hem, verdachte tegemoetkomende andere motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig) ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 november 2019 reed verdachte in zijn motorrijtuig (een bedrijfsauto [merk 1] ) over de Heerderweg te Epe, komende uit de richting van Heerde en gaande in de richting van Epe. Ter hoogte van de inrit van perceel 78 (Chinees Restaurant), vanuit de rijrichting van verdachte gezien gelegen aan de linkerzijde, was verdachte bezig die inrit in te rijden. Hierbij heeft verdachte een tegemoetkomende en rechtdoor gaande motorrijder niet voor laten gaan. Er is een botsing ontstaan tussen de bedrijfsauto van verdachte en de motorrijder. De bestuurder van de motorfiets, de heer [slachtoffer] (hierna: slachtoffer), is hierdoor ten val gekomen. [2] Het slachtoffer is ter plekke behandeld door ambulancemedewerkers is vervolgens met spoed naar het ziekenhuis overgebracht. [3] Hij is op 19 december 2019 in het hospice aan zijn verwondingen overleden. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte zich heeft gedragen zoals van een bestuurder mag worden verwacht en dat hij daarbij de benodigde voorzichtigheid in acht heeft genomen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte in strafrechtelijk opzicht verwijtbaar heeft gehandeld en zo ja, in welke mate.
Artikel 6 WVW
Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Ook kan niet alleen uit de ernst van de gevolgen worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte geen schuld in de zin van artikel 6 WVW oplevert. Het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, is dat hij bij het linksaf slaan aan een rechtdoor gaande motorfietser voorrang had moeten verlenen. De rechtbank stelt daarbij vast dat geen andere verkeersovertredingen zijn gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij wel naar het tegemoetkomend verkeer heeft gekeken, en daarbij wel een andere auto en een bus heeft gezien, maar dat hij de motorfiets niet heeft gezien. Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW is echter meer nodig dan het enkele niet of te laat zien van een andere verkeersdeelnemer. Er moet op zijn minst sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard van deze ene verkeersfout, hoe ernstig de gevolgen hiervan ook zijn, geen sprake. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij voor het afslaan langzaam reed en dat hij zijn knipperlicht naar links ruim op tijd aan had staan. Deze verklaring wordt door de getuige die in een auto achter hem reed, bevestigd.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal hem daarvan vrijspreken.
Artikel 5 WVW
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan gevaarzettend rijgedrag in de zin van artikel 5 WVW. Verdachte heeft zich er immers bij het naar links afslaan onvoldoende van vergewist of zich verkeersdeelnemers op de door hem over te steken weghelft bevonden en geen voorrang verleend aan de hem op dezelfde weg tegemoetkomende en dicht genaderde motorrijder. Daarmee heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt en heeft geresulteerd in het overlijden van het slachtoffer. Het subsidiair ten laste gelegde feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen. Bij het voorgaande neemt de rechtbank nog in aanmerking dat, anders dan door de raadsvrouw is aangevoerd, geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de motorfietser met een veel te hoge snelheid heeft gereden en dat verdachte daarmee geen rekening heeft kunnen of hoeven houden. Daarbij is van belang dat uit het proces-verbaal snelheidsanalyse [merk 2] valt op te maken dat de botssnelheid van de [merk 2] vermoedelijk tussen de 60 en 90 kilometer per uur moet hebben gelegen en dat het onwaarschijnlijk is dat de botssnelheid 100 kilometer per uur of meer is geweest. [5]

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks26 november 2019 te Epe in de gemeente Epe, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto
, bestelbus), komende uit de richting Heerde en
/ofgaande in de richting van Epe, daarmee rijdende op de weg, de Heerderweg, ter hoogte van gezien zijn, verdachtes, rijrichting een aan de linkerzijde van die weg gelegen inrit, naar links gaand, doende was die inrit op te rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en
/of
een op die voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook rijdende hem, verdachte, tegemoetkomende bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) niet voor heeft laten gaan en
/of
is gebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met dat hem, verdachte, tegemoetkomende andere motorrijtuig (motorfiets) en
/ofde bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig ten val is gekomen,
door welke gedraging
(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
“Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.”

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot de betaling van een geldboete van € 1.000, bij gebreke van betaling te vervangen door twintig dagen hechtenis, en tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht, indien verdachte wordt veroordeeld, mee te gaan met de eis van de officier van justitie. Hierbij heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat een proeftijd voor de duur van één jaar bij een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, gelet op het tijdsverloop, afdoende is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is met zijn bedrijfsauto linksaf geslagen richting een parkeerplaats en heeft daarbij geen voorrang verleend aan een hem tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets. Verdachte is in aanrijding gekomen met de bestuurder van de motorfiets, waardoor deze ten val is gekomen. De bestuurder van de motorfiets is als gevolg van het door het ongeval opgelopen letsel overleden.
Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de partner van het slachtoffer volgt dat het slachtoffer een jonge man was die midden in het leven stond. Zijn overlijden heeft een diepe impact gehad op haar leven. Ook voor zijn moeder is het overlijden van het slachtoffer een groot verlies. De partner van het slachtoffer en verdachte hebben ter terechtzitting aangegeven dat zij elkaar hebben ontmoet en dat dit gesprek hen beiden veel goed heeft gedaan. Tevens is ter terechtzitting gebleken dat ook verdachte gebukt gaat onder het ongeval en het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank heeft gekeken naar de straffen die normaliter voor dit soort feiten worden opgelegd. Bij een veroordeling van een overtreding van artikel 5 WVW wordt door rechters vaak een geldboete en een voorwaardelijke rijontzetting opgelegd. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er verder rekening mee dat verdachte niet eerder voor een verkeersovertreding is veroordeeld. De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat de geldboete van € 1.000 zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om geen rijontzegging op te leggen, ook niet in voorwaardelijke vorm.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] , partner van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert € 12.500 aan smartengeld in de zin van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangegeven de hoogte van het smartengeld over te laten aan de schattingsbevoegdheid van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. De benadeelde partij is aan te merken als de toenmalige levensgezel van het slachtoffer. De vordering is daarmee voldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft dan ook recht op het gevorderde bedrag van € 12.500 overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. Dit bedrag wordt toegewezen.
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De rechtbank zal daarbij uitgaan van de datum van het ongeval, te weten 26 november 2019. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot betaling van een
geldboetevan
€ 1.000,- (duizend euro), bij gebreke van betaling te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 12.500,-- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 12.500,-- aan affectieschade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan maximal 1 dag gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Vogel (voorzitter), mr. D.S.M. Bak en
mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost- Gelderland basisteam Veluwe-Noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PLO600-2019528072-1, gesloten op 28 juli 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 31 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2021.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2019, p. 10-11.
4.Schouwverslag van 19 december 2019.
5.Proces-verbaal Snelheidsanalyse [merk 2] , p. 59 e.v.