ECLI:NL:RBGEL:2021:1468

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
C/05/ 383245 / KG RK 21-69
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot vertrouwelijke communicatie tussen getuige en advocaat

Op 22 februari 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, wonende te Arnhem en vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.H. Staring, was gericht tegen de rechters mr. F.J.H. Hovens, mr. W. Bruins en mr. M.A. Jansen – van Leeuwen. Het wrakingsverzoek volgde op een procedure waarin verzoeker als verdachte werd beschuldigd van brandstichting. Tijdens een getuigenverhoor had de voorzitter de getuige Hermans erop gewezen dat hij niet hoefde te antwoorden op vragen die betrekking hadden op vertrouwelijke communicatie met zijn advocaat. Verzoeker stelde dat deze interventie de schijn van partijdigheid wekte.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestaat. De voorzitter had de getuige medegedeeld dat hij niet hoefde te antwoorden op vragen over vertrouwelijke communicatie, wat een procedurele beslissing was. De rechters gaven aan dat het aan de advocaat toekomend verschoningsrecht voortvloeit uit het maatschappelijk belang van vertrouwelijkheid. De wrakingskamer concludeerde dat de redenen voor de mededeling van de voorzitter niet zodanig onbegrijpelijk waren dat ze als vooringenomenheid konden worden opgevat.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, met de overweging dat de procedurele beslissing van de voorzitter niet als blijk van vooringenomenheid kon worden geïnterpreteerd. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/383245 / KG RK 21-69
Beslissing van 22 februari 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te Arnhem
advocaat mr. A.H. Staring
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van
mr. F.J.H. Hovens, mr. W. Bruins en mr. M.A. Jansen – van Leeuwen,
rechters in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 29 januari 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld;
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 29 januari 2021 waarin de gronden zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 4 februari 2021
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 8 februari 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling was namens verzoeker aanwezig zijn raadsman
mr. Staring voornoemd. Eveneens aanwezig was de officier van dienst mr. Grooters.
Mr. Bruins was aanwezig door middel van digitale beeldverbinding. Mr. Hovens en
mr. Jansen-Van Leeuwen waren met een voorafgaand bericht aan de griffie met een daartoe strekkende inhoud niet aanwezig.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters, als rechters van de meervoudige kamer in de strafzaak met nummers 05/160555-19 en 05/019189-19 (tul) tegen verzoeker als verdachte. Verzoeker wordt in de zaak (onder meer) verdacht van brandstichting en getuige Hermans heeft daarin, of daarop vooruitlopend, een of meerdere verklaringen afgelegd in het voordeel van verzoeker. Hij heeft die verklaringen echter ingetrokken, althans een nieuwe (andere) verklaring ten nadele van verzoeker afgelegd, nadat op hem in verband met zijn eerste verklaringen een verdenking van meineed is komen te rusten. Thans wordt hij in verband daarmee strafrechtelijk vervolgd. In de zaak (de bodemzaak) is getuige Hermans door verzoeker als getuige voorgedragen met het doel te achterhalen wat de aanleiding was voor het intrekken van zijn eerste verklaringen. In dat kader heeft mr. Staring als raadsman van verzoeker, tijdens een getuigenverhoor aan getuige Hermans gevraagd wat hij in dat verband met zijn (toenmalige) advocaat heeft besproken. Daarop heeft mr. Hovens, als voorzitter van het college, de getuige erop gewezen dat hij daarop niet hoefde te antwoorden omdat die vraag raakt aan de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen cliënt en advocaat. Na een schorsing voor overleg in raadkamer is deze zienswijze door het college onderschreven tijdens dezelfde zitting.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende – zakelijk weergegeven – aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De voorzitter heeft met herhaalde interventies afbreuk gedaan aan de getuigplicht van de getuige Hermans in de bodemzaak. De getuige Hermans heeft in de strafzaak die tegen hem loopt, de feiten waarvan hij verdacht wordt bekend, waardoor er in die zin geen mogelijkheid meer is dat hij zich met een antwoord op de vraag wat hij in dat verband met zijn advocaat heeft besproken, zou kunnen incrimineren. Bovendien heeft een getuige geen verschoningsrecht. De voorzitter, en na beraadslaging, het gehele college lijken door hun interventies niet te willen weten wat er is gebeurd. Dit is volgens verzoeker zodanig onbegrijpelijk dat sprake is van een schijn van partijdigheid.
2.3
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten. Zij hebben een schriftelijke reactie gegeven op het verzoek. De rechters hebben met een verwijzing naar ECLI:NLHR:2009:BG5979 naar voren gebracht dat het aan een advocaat toekomend verschoningsrecht zijn grondslag vindt in het maatschappelijk belang dat men zich vrijelijk en zonder vrees van openbaarmaking van het aan hem toevertrouwde tot hem als vertrouwenspersoon kan wenden waardoor de eventuele toestemming van de cliënt de geheimhoudingsplicht niet zonder meer kan opheffen. Daarom kan de cliënt ook zijnerzijds niet verplicht worden informatie prijs te geven over vertrouwelijke communicatie met zijn advocaat. Verder brengen de rechters naar voren dat de vragen die op die communicatie zagen ook de eigen strafzaak van de getuige met betrekking tot de verdenking van meineed betreffen. De getuige is niet verplicht vragen te beantwoorden indien het antwoord belastend zou kunnen zijn en in diens nadeel zou kunnen werken in zijn eigen strafzaak. Tot slot wijzen de rechters erop dat het de taak is van de rechtbank, bij monde van de voorzitter, om te waken over de rechtmatige belangen van alle procesdeelnemers, te meer wanneer die zonder advocaat verschijnen en zelf verwikkeld zijn in een strafzaak, zoals de getuige Hermans, en hen te attenderen op de rechten die de wet hen toekent.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter alleen gewraakt kan worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De voorzitter, onderschreven door het college, heeft de getuige medegedeeld dat hij niet hoeft te antwoorden op vragen die zien op vertrouwelijke communicatie met zijn (toenmalige) advocaat. Het betreft hier in wezen een procedurele beslissing en daarmee een rechterlijk oordeel, immers heeft de voorzitter en daarna het college, hiermee tot uitdrukking gebracht dat de getuige met betrekking tot die vragen van zijn getuigplicht was ontslagen, derhalve dat de rechtbank aan het onbeantwoord laten van die vragen geen gevolgen zou verbinden.
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een procesbeslissing of een rechterlijk oordeel in dezelfde zaak, als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, nr. 18/02675, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.4.
De mededeling, en daarmee het oordeel, dat de getuige geen antwoord hoeft te geven op vragen die zien op vertrouwelijke communicatie met zijn (toenmalige) advocaat is niet zodanig onbegrijpelijk dat deze niet anders kan worden verstaan als te zijn ingegeven door vooringenomenheid. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie de redenen voor deze mededeling toegelicht. Verzoeker mag die redenen ondeugdelijk vinden maar al aangenomen dat dat zo is, kan hieruit op zichzelf geen (schijn van) vooringenomenheid volgen. Anders dan door verzoeker is aangevoerd, volgt die (schijn van) vooringenomenheid ook niet uit het feit dat de voorzitter de mededeling meerdere keren heeft herhaald. Uit het proces-verbaal van de betreffende zitting blijkt namelijk dat die herhaling logisch volgt uit het wederom stellen van dezelfde vragen door (de advocaat van) verzoeker. Uit de mededeling en de herhaling daarvan kan dan ook niet de conclusie volgen dat de voorzitter, en daarna het volledige college, niet wilde(n) weten wat het antwoord van de getuige op die vragen zou zijn. Gelet op de hiervoor besproken schriftelijke reactie van de rechters was de reden voor die mededeling een andere.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. J.R. Veerman, voorzitter, mr. E.H.T. Rademaker, mr. A.M.P.T. Blokhuis, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Roosma en in openbaar uitgesproken op 22 februari 2021
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.