ECLI:NL:RBGEL:2021:1996

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
20-4443
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in verzoek om inzage persoonsgegevens onder de AVG

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser had op 29 april 2020 een verzoek ingediend om inzage in zijn persoonsgegevens die mogelijk door de gemeente Westervoort werden verwerkt. Eiser heeft echter geen voldoende identificerende informatie verstrekt, waardoor hij niet als 'betrokkene' in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiser niet kan worden geduid als een verzoek op grond van artikel 15 van de AVG, omdat eiser niet geïdentificeerd of identificeerbaar is. Hierdoor kon er geen beroep worden ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op het verzoek. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, aangezien er geen publiekrechtelijke grondslag voor het verzoek aanwezig was. De uitspraak benadrukt het belang van identificatie bij het indienen van verzoeken onder de AVG en de gevolgen van het ontbreken van deze identificatie voor de rechtsgang.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/4443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort, verweerder
(gemachtigden: A.M.G. Erinkveld en P. Hoogstraaten).

Procesverloop

Bij brief van 17 augustus 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek van 29 april 2020, inhoudende het verkrijgen van inzage in hem betreffende persoonsgegevens die al dan niet door de gemeente Westervoort worden verwerkt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Artikel 2, eerste lid, van de AVG bepaalt dat deze verordening van toepassing is op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking, alsmede op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
Onder ‘persoonsgegevens’ wordt verstaan: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (‘de betrokkene’). Als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon (artikel 4, onder 1, van de AVG).
Artikel 12, derde lid, van de AVG bepaalt, voor zover hier van belang en samengevat weergegeven, dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens artikel 15, informatie verstrekt over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Deze termijn kan indien nodig met twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging.
Artikel 15, eerste lid, van de AVG bepaalt, voor zover hier van belang, dat de betrokkene het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens.
2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, in samenhang met artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep bij de rechtbank worden ingesteld.
Onder ‘besluit’ wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (artikel 1:3, eerste lid, van de Awb).
Een rechtshandeling is publiekrechtelijk indien het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag.
Het verzoek en de reactie van verweerder hierop
3. Bij brief van 29 april 2020 heeft eiser verweerder verzocht om hem uitsluitsel te geven of er hem betreffende persoonsgegevens bij verweerders organisatie worden verwerkt en, wanneer dat het geval is, om hem inzage te geven in die persoonsgegevens.
Eiser heeft in zijn verzoek alleen zijn voorletters en zijn achternaam vermeld. Als correspondentieadres heeft eiser een (zakelijk) postbusadres in [woonplaats] opgegeven.
Eiser heeft geen geboortedatum en/of BSN genoemd of zich op andere wijze geïdentificeerd bij verweerder.
4. Omdat verweerder niet heeft gereageerd, heeft eiser op 13 juni 2020 opnieuw een brief gestuurd. Daarin heeft hij opnieuw alleen zijn voorletters en achternaam genoemd en het (zakelijke) postbusadres opgegeven.
5. Verweerder heeft bij brief van 16 juni 2020 hierop gereageerd. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat verweerder meer persoonsgegevens nodig heeft, omdat verweerder aan de hand van de opgegeven persoonsgegevens niet kan achterhalen wie eiser is, ook niet na de organisatie, van wie het opgegeven postbusadres is, te hebben geraadpleegd.
Verweerder heeft eiser verzocht zijn verzoek per brief of telefonisch nader toe te lichten en tot die tijd het verzoek verder te laten rusten.
6. Eiser heeft de gevraagde informatie niet aan verweerder verstrekt. Hij heeft daarentegen het rechtsmiddel beroep-niet-tijdig aangewend.
Beoordeling door de rechtbank
7. Gelet op de bewoordingen van de brief van 29 april 2020 heeft eiser kennelijk een beroep willen doen op artikel 15 van de AVG. Dat (impliciet) een beroep op de AVG wordt gedaan, betekent nog niet dat de AVG op het verzoek van toepassing is. Daartoe is vereist dat het verzoek kan worden geduid als een verzoek op grond van (in dit geval) artikel 15 van de AVG.
7.1.
Artikel 15, eerste lid, van de AVG kent enkel ‘de betrokkene’ het recht toe om een verzoek bij de verwerkingsverantwoordelijke in te dienen om inzage in zijn/haar al dan niet verwerkte persoonsgegevens. Een betrokkene is een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, waarbij als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer en locatiegegevens, of een online identificator. Dit volgt uit artikel 4, onder 1, van de AVG.
7.2.
In deze zaak heeft eiser zich niet geïdentificeerd en is eiser ook niet identificeerbaar. Eiser heeft in zijn verzoek niet meer dan zijn voorletters en (achter)naam vermeld. Hij weigert de gevraagde informatie (waarmee hij kan worden geïdentificeerd) aan verweerder te verstrekken. Dit betekent dat eiser niet kan worden geduid als een ‘betrokkene’ in de zin van de AVG. Dit heeft tot gevolg dat het verzoek van 29 april 2020 niet kan worden geduid als een verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG. Er is daarentegen sprake van een ‘gewoon’ verzoek om informatie.
8. Omdat het verzoek van eiser niet is te beschouwen als een verzoek om toepassing van de AVG en een publiekrechtelijke grondslag voor het verzoek ontbreekt, is het uitblijven van een beslissing op dit verzoek niet te duiden als het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Gelet op het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, kan daarom geen beroep worden ingesteld. De rechtbank is daarom onbevoegd om van het door eiser ingestelde beroep kennis te nemen.
9. De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.