ECLI:NL:RBGEL:2021:2057
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingheffing en dubbele belasting bij onroerend goed in Frankrijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij een Nederlandse belastingplichtige, eiser, en zijn partner onroerend goed bezitten in Frankrijk. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2019, die door de inspecteur van de Belastingdienst ongegrond was verklaard. Eiser en zijn partner hadden hun gezamenlijke rendementsgrondslag in box 3 verdeeld, waarbij eiser 79% van de rendementsgrondslag toebedeeld kreeg. De rechtbank moest beoordelen of de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting correct was berekend door de inspecteur, die een deel van de waarde van het Franse onroerend goed aan eiser had toegerekend.
De rechtbank overwoog dat het heffingsrecht over het in Frankrijk gelegen onroerend goed toekomt aan Frankrijk, maar dat dit niet uitsluit dat de waarde van het onroerend goed ook tot de heffingsgrondslag van de Nederlandse inkomstenbelasting kan behoren. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht was uitgegaan van een aan eiser toe te rekenen deel van de waarde van de onroerende zaak van € 118.509, wat 79% van de totale waarde van de onroerende zaak was. De rechtbank oordeelde dat de keuze van eiser en zijn partner om de gezamenlijke rendementsgrondslag te verdelen, ook doorwerkt naar de aftrek wegens elders belast.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van belastingverdragen en de gevolgen van de verdeling van rendementsgrondslagen voor fiscale partners.