ECLI:NL:RBGEL:2021:2170

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
8535679
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak vordert de eisende partij, Beheer en Exploitatiemaatschappij [eisende partij] B.V., de ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde partij, die zonder bekende woon- en/of verblijfplaats is, wegens het niet tijdig betalen van de huur. De procedure begon met een dagvaarding op 18 februari 2020, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder rolbeschikkingen en conclusies van antwoord. De gedaagde partij heeft een huurachterstand opgebouwd van € 11.724,33, wat aanleiding geeft tot de vordering van de eisende partij om de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft de ontvankelijkheid van de eisende partij bevestigd en geoordeeld dat de tekortkoming van de gedaagde partij in de nakoming van de huurovereenkomst voldoende gewicht heeft om ontbinding te rechtvaardigen. De vordering tot ontruiming is afgewezen wegens gebrek aan belang, aangezien de ontruiming al had plaatsgevonden. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 12.500,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de huurovereenkomst ontbonden per datum van uitspraak. De gedaagde partij is ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens : 8535679 \ CV EXPL 20-1780
Grosse aan : [eisende partij]
Afschrift aan : [gedaagde partij]
Verzonden d.d. :
vonnis d.d. 10 maart 2021 van de kantonrechter
in de zaak van
de besloten vennootschap
Beheer en Exploitatiemaatschappij [eisende partij] B.V. ,
gevestigd te Wanneperveen,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Leung, thans procederend bij [gemachtigde eisende partij] ,
tegen
[gedaagde partij] ,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 februari 2020;
- de rolbeschikking van 10 juni 2020;
- het herstelexploot van 2 juli 2020;
- de conclusies van antwoord, re- en dupliek.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] verhuurt aan [gedaagde partij] de woning staande en gelegen op park [adres] te [plaats 1] , tegen een dagelijks bij vooruitbetaling te betalen huurprijs van € 58,33.
2.2.
[gedaagde partij] heeft de verschuldigde huur niet (tijdig) voldaan waardoor een huurachterstand is ontstaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden, met veroordeling van [gedaagde partij] om de woning, cum annexis, met al de zijnen, al het zijne en al die zich zijnentwege daarin mochten bevinden te verlaten, te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking te stellen van [eisende partij] met machtiging op laatstgenoemde die ontruiming, zo [gedaagde partij] daarmede in gebreke mocht blijven, zelf op kosten van [gedaagde partij] te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm;
II. [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening, vermeerderd met € 58,33 per dag (geïndexeerd ingevolge de overeenkomst) tot de dag der algehele ontruiming, alles vermeerderd met de wettelijke rente na opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde partij] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde partij] in gebreke is gebleven met de tijdige voldoening van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting, waardoor berekend tot en met december 2019 een huurachterstand is ontstaan van € 11.724,33. [eisende partij] vordert daarom de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. [eisende partij] vordert naast de hoofdsom ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.079,61, alsook een bedrag van € 85,96 aan rente. [eisende partij] heeft haar vordering om haar moverende redenen beperkt tot een bedrag van € 12.500,00 waarbij [eisende partij] uitdrukkelijk al haar rechten met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel van haar totale vordering heeft gereserveerd.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten. Op de inhoud van het verweer zal hierna, waar nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde partij] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eisende partij] niet-ontvankelijk is in haar vordering. [eisende partij] heeft de verkeerde partij gedagvaard, nu niet [gedaagde partij] in persoon maar [betrokken BV 1] . als contractuele wederpartij van [eisende partij] dient te worden beschouwd.
4.2.
Het antwoord op de vraag of [gedaagde partij] namens [betrokken BV 1] . heeft gehandeld moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van het Kribbebijterarrest.
Op grond van deze maatstaf is voor de vraag of iemand in eigen naam – dan wel, toegespitst op het onderhavige geval: in hoedanigheid van vertegenwoordiger van een vennootschap – is opgetreden bepalend wat partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Het gaat dus om de in de artikelen 3:33 en 3:35 BW verwoorde wilsvertrouwensleer.
Bij de toepassing van deze maatstaf komt niet alleen betekenis toe aan de inhoud van de wederzijdse verklaringen maar ook aan de verdere omstandigheden van het geval, waaronder mede de door de wederpartij kenbare hoedanigheid van de handelende persoon en de context waarin partijen optraden, omdat die medebepalend kunnen zijn voor de wederzijdse verwachtingen en voor de betekenis die partijen aan elkaars verklaringen en gedragingen geven. Ook kunnen mede van belang zijn gedragingen en verklaringen en andere omstandigheden die plaatsvinden nadat de handeling is verricht.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde partij] ten tijde van het aangaan van de mondelinge huurovereenkomst kenbaar heeft gemaakt dat hij handelde in hoedanigheid van vertegenwoordiger van [betrokken BV 1] . Verder kunnen de door [gedaagde partij] aangevoerde omstandigheden dat e-mails zijn gestuurd aan [eisende partij] vanaf het
e-mailadres van [betrokken BV 1] . en dat [betrokken1] in zijn brief van 19 augustus 2020 heeft vermeld dat sprake is van een overeenkomst tussen [betrokken BV 1] . en [eisende partij] , wat verder van deze stellingen zij, niet meewegen in het hierboven genoemde criterium alleen al om de reden dat deze omstandigheden ruim na het sluiten van de huurovereenkomst in 2019 hebben plaatsgevonden. Het door [gedaagde partij] gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer zal dan ook worden verworpen.
4.4.
[gedaagde partij] heeft verder aangevoerd dat [eisende partij] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de (incasso)gemachtigde van [eisende partij] , Incassocenter B.V., dan wel
[gemachtigde eisende partij] niet gerechtigd zijn deze procedure te voeren namens [eisende partij] . [gedaagde partij] heeft nagelaten te stellen op basis van welke objectieve feiten en omstandigheden hij tot deze conclusie is gekomen, zodat dit verweer tegenover de genoegzame onderbouwing door [eisende partij] onvoldoende grondslag heeft. Zijn verweer zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
4.5.
Het vorenstaande brengt met zich de conclusie dat [eisende partij] ontvankelijk is in zijn vordering. [gedaagde partij] heeft de gevorderde hoofdsom berekend tot en met december 2019 ten bedrage van € 11.724,33 niet betwist, zodat de vordering strekkende tot betaling hiervan zal worden toegewezen.
4.6.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de tekortkoming van [gedaagde partij] ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van één van haar verbintenissen aan de andere partij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 28 september 2018 bij beantwoording van prejudiciële vragen overwogen dat deze hoofdregel en de tenzij-bepaling tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking brengen dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht, recht geeft op ontbinding van de overeenkomst (ECLI:NL:HR:2018:1810 r.o. 3.5.). In aanmerking genomen dat de huurachterstand ten tijde van de dagvaarding € 11.724,33 bedroeg, kan, op een huurprijs van € 58,33 per dag, niet gesproken worden van een tekortkoming van geringe betekenis. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die maken dat de toewijzing van de gevorderde ontbinding, ondanks de huurachterstand, toch niet is gerechtvaardigd. Dat betekent dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst toewijsbaar is. De huurovereenkomst wordt ontbonden per datum uitspraak.
4.7.
De gevorderde ontruiming van het gehuurde zal wegens gebrek aan belang worden afgewezen, nu door [eisende partij] is gesteld dat de (gedwongen) ontruiming van het gehuurde per 24 september 2020 op basis van het op 3 september 2020 gewezen kortgedingvonnis heeft plaatsgehad. Dit brengt met zich dat de vordering tot ontruiming met de sterke arm eveneens zal worden afgewezen.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente ten bedrage van € 85,93 zal worden afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken tot wanneer de rente is berekend. In plaats daarvan zal de wettelijke rente worden toegewezen over de vervaldata van de respectievelijke huurtermijnen tot de dag der algehele voldoening.
4.9.
[eisende partij] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De incassogemachtigde van [eisende partij] heeft aan [gedaagde partij] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. [eisende partij] heeft bij dagvaarding nog aanspraak gemaakt op de btw over de incassokosten ten bedrage van € 187,37, zodat hij in totaal vordert aan incassokosten een bedrag van € 1.079,61. De buitengerechtelijke incassokosten zijn slechts toewijsbaar tot een bedrag van € 892,24, omdat slechts dat lagere bedrag is genoemd in de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW.
4.10.
[eisende partij] heeft haar vordering om haar moverende redenen beperkt tot een bedrag van € 12.500,00 waarbij [eisende partij] uitdrukkelijk al haar rechten met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel van haar totale vordering heeft gereserveerd. Derhalve zal ter zake de hoofdsom, de rente en de incassokosten slechts een bedrag van € 12.500,00 worden toegewezen.
4.11.
De vanaf december 2019 verschenen huurtermijnen tot aan de datum van ontruiming zullen worden toegewezen als onweersproken en op de wet gegrond.
4.12.
De gevorderde rente over de vanaf december 2019 vervallen huur zal worden toegewezen vanaf de vervaldata van de onderliggende huurtermijnen, maar slechts indien [gedaagde partij] met de betaling daarvan in gebreke is gebleven.
4.13.
Voor zover [gedaagde partij] heeft bedoeld bij dupliek een eis in reconventie in te stellen, wijst de kantonrechter erop dat dit op grond van artikel 137 Rv niet langer mogelijk is bij conclusie van dupliek. Een dergelijke vordering had [gedaagde partij] reeds bij conclusie van antwoord moeten doen. Omdat [gedaagde partij] heeft nagelaten zijn vordering direct bij antwoord in te stellen, is hij niet-ontvankelijk in zijn eis in reconventie. Bovendien heeft [gedaagde partij] het door hem gevorderde bedrag van € 100.000,00 ter zake reputatieschade op geen enkele wijze cijfermatig inzichtelijk gemaakt, zodat [gedaagde partij] ook op dit punt nalaat zijn stelling enige handen en voeten te geven.
4.14.
De door partijen aangevoerde argumenten, die in het voorgaande niet aan de orde zijn gekomen, behoeven geen bespreking, nu deze, in het licht van hetgeen is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
4.15.
[gedaagde partij] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als hierna vermeld.
4.16.
[eisende partij] heeft haar vordering bij repliek kennelijk nog vermeerderd door aanspraak te maken op het nasalaris, welke zal worden toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf der vervaldata van de onderliggende huurtermijnen tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning, cum annexis, staande en gelegen op park [adres] te [plaats 1] ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] voor iedere dag, te rekenen met ingang van de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst, te betalen een bedrag van € 58,33 (geïndexeerd ingevolge de overeenkomst) tot de dag der algehele ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente indien [gedaagde partij] met de betaling daarvan in gebreke blijft;
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] vastgesteld op € 95,09 aan dagvaardingskosten, € 499,00 aan griffierecht en € 746,00 aan salaris voor de gemachtigde, te voldoen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 124,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan;
5.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.C.J. Heessels en in het openbaar in aanwezigheid van de griffier uitgesproken op 10 maart 2021.
MD