ECLI:NL:RBGEL:2021:2243

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
05/272569-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met de dood van het slachtoffer als gevolg door jongeren tijdens pedojacht

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier jongeren die betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met een 73-jarige man, die resulteerde in zijn dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, onder wie de hoofdverdachte, zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling, waarbij de dood van het slachtoffer het gevolg was. De feiten vonden plaats op 28 oktober 2020, toen de verdachten het slachtoffer, dat zij als 'pedo' bestempelden, in een openbare ruimte confronteerden en geweld tegen hem gebruikten. Het slachtoffer overleed later in het ziekenhuis aan de gevolgen van de opgelopen verwondingen, waaronder een massale bloeding onder de hersenvliezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachten wel bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel hebben aanvaard. De rechtbank legde aan de verdachten jeugddetentie en werkstraffen op, rekening houdend met hun leeftijd en persoonlijke omstandigheden. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/272569-20
Datum uitspraak : 4 mei 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat in Oosterbeek.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op terechtzittingen achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) (met kracht) te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen en/of te duwen, ten gevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een massale bloeding onder de hersenvliezen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) (met kracht) te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen en/of te duwen, terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) (met kracht) heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt en/of geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
nog meer subsidiair althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) (met kracht) te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen en/of te duwen, terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), op de openbare weg, te weten op/aan de hoek van de Spijkerstraat/Prins Hendrikstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het (intimiderend) insluiten van/indringen op die [slachtoffer] en/of het (vervolgens) (met kracht) schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen en/of duwen van die [slachtoffer] en/of het opzettelijk kapottrappen van de bril van die [slachtoffer] en/of het filmen van het gepleegde geweld tegen die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling, wat de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Van het primair ten laste gelegde medeplegen van doodslag heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van de primair, subsidiair en/of meer subsidiair ten laste gelegde feiten. Uitsluitend het nog meer subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen, behoudens dat de mishandeling de dood ten gevolge heeft gehad. Op grond van het letsel en de verklaringen van de verdachten kan niet worden bewezen dat tijdens het slaan en schoppen van het slachtoffer bij de verdachten sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet om het slachtoffer van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verklaringen van de ooggetuigen zijn niet bruikbaar als overtuigend bewijsmiddel. Evenmin kan bewezen worden verklaard dat sprake zou zijn geweest van een poging zware mishandeling. De kans dat zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer zou worden veroorzaakt is naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk te noemen.
Indien kan worden bewezen dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet op doodslag, zware mishandeling of poging zware mishandeling aan de zijde van één van de andere verdachten, dan kan dit niet worden toegerekend aan [verdachte] . Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering of van een bewuste en nauwe samenwerking. De deelnemers trokken niet gezamenlijk op met het oog op het realiseren van een gezamenlijk plan.
Ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten geldt dat er onvoldoende bewijs is dat de eventueel bewezen te verklaren strafbare gedragingen een onmisbare schakel hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het overlijden van het slachtoffer hebben geleid en dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die gedragingen is veroorzaakt.
De beoordeling door de rechtbank
Op 28 oktober 2020 rond 21.20 uur troffen verbalisanten op de kruising van de Spijkerstraat met de Prins Hendrikstraat in Arnhem een man aan, liggend op de grond. Naast hem lag een kapotte bril binnen handbereik. De man was niet aanspreekbaar. [2] Terwijl de politie ter plaatse was, werd de man reanimatiebehoeftig. Er is dertig minuten gereanimeerd, vervolgens is de man gesedeerd en geïntubeerd. In het ziekenhuis werd een massale bloeding in het hoofd onder de hersenvliezen geconstateerd met een infauste [
ongunstige, rechtbank] prognose. Vervolgens is de man gedetubeerd. Op 29 oktober 2020, om 00.30 uur, is de man overleden. Hij is niet meer bij bewustzijn geweest. De man bleek [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) te zijn. [3]
In de telefoon van het slachtoffer werden in de uren voor zijn overlijden meerdere gemiste oproepen afkomstig van het telefoonnummer [telefoonnummer] aangetroffen en tussen 16.58 en 21.11 uur meerdere WhatsApp-chats tussen het nummer van het slachtoffer en het nummer [telefoonnummer] . Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard de gebruiker te zijn van dit telefoonnummer. [4] Tevens heeft hij verklaard dat hij nummers met het slachtoffer had uitgewisseld en dat hij die avond met hem heeft geappt. [5]
De afspraak
Uit WhatsApp-contact tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer volgt dat [medeverdachte 1] op 28 oktober 2020 om 16.58 uur naar het slachtoffer stuurde: “Hee” en “van [chatsite] ”. Verder volgt uit het WhatsApp-contact dat [medeverdachte 1] en het slachtoffer tussen 17.59 en 18.32 uur een gesprek hadden waarin werd toegewerkt naar een fysieke afspraak. Uiteindelijk spraken zij af bij station Velperpoort. [medeverdachte 1] zou dan om 20.00 uur voor de etalage van [winkel] gaan staan. [6] Tussen 20.16 en 20.19 uur was er weer contact tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer, waarin het slachtoffer onder meer appte: “ik heb 10 minuten op je gewacht. Daafna ben ik vertrokken” en [medeverdachte 1] reageerde: “kom je terug ben er”. Tussen 20.31 en 20.37 uur appte [medeverdachte 1] : “kom je nog?”, “ik heb een donkerblauwe jas aan”, “kom je nog” en “sta hier al lang te wachten”. Hierna is er nog veel chatcontact tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer over onder meer of [medeverdachte 1] alleen is, leeftijd en hoe laat [medeverdachte 1] thuis moet zijn. Verder vroeg het slachtoffer aan [medeverdachte 1] : “hoe oud ben je eerkelijk?”, waarop [medeverdachte 1] reageerde: “15”. Het slachtoffer reageerde: “dat is TE jong, dat weet je”. [medeverdachte 1] appte daarna: “maar jij wilde het eerst wel”, “wel bijna 16”, “kom je alsjeblieft nog”. Het slachtoffer reageerde: “ik durf het niet. Je bent niet alleen”. [medeverdachte 1] antwoordde daarop: “ik ben exht alleen”. Om 21.01 spraken zij af bij de [supermarkt] over vijf minuten. [7]
Op 28 oktober 2020 vond rond 15.00 uur een WhatsApp-gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 2] waarin [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] stuurde: “heb je vnv tijd” en vervolgens: “heb pedotje” en “en deze gaat sws lukken heb zn nummer”. [medeverdachte 2] reageerde: “sws ik heb tijd”. Om 18.50 uur stuurde [medeverdachte 1] onder meer: “hij wilt om 20.00 voor [winkel] op de Steenstraat”. [medeverdachte 2] reageerde onder meer: “hz swenstrata”, waarop [medeverdachte 1] antwoordde: “ja hij zegt kom je zo te weten”, “maar ik vind daar prima”, “bos hen gewoon das”, “daar”. [medeverdachte 2] reageerde met: “niet op steenstraat kerel”. Om 19.05 uur vroeg [medeverdachte 1] : “komt [medeverdachte 3] ook mee”, “want [verdachte] wil ook mee”, waarop [medeverdachte 2] onder meer reageerde: “ [medeverdachte 3] had al met [medeverdachte 4] blijkbaar afgesproken”, “mr zeg tegen [verdachte] dat ie niet mee kan” en “want hij gaat toch niemand bossen”. [8]
Uit een WhatsApp-gesprek op 28 oktober 2020 tussen 17.13 en 17.15 uur tussen verdachte [medeverdachte 3] en [naam 1] volgt dat [medeverdachte 3] heeft gestuurd: “k ga mis vnv nog araa”, “ff pedo pakken” en “hij gaat sws gebost worden”. Om 18.33 uur vroeg [medeverdachte 3] via WhatsApp aan [medeverdachte 2] : “hlt gaam we pedo pakke”. [9]
In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn Snapchatberichten aangetroffen tussen [snapchatnaam 1] en [snapchatnaam 2] [verdachte] . Op 28 oktober 2020 om 19.08 uur stuurde [snapchatnaam 1] : “niks tegen [naam 2] zeggen over oedo klappen”, waarop [snapchatnaam 2] [verdachte] onder meer reageerde: “maar wat zei ze tegen jou dan”. Daarop stuurde [snapchatnaam 1] : “ja dat ik pedo ga klappen vnv ofz”. Om 19.53 stuurde [snapchatnaam 2] [verdachte] : “hlt ben jij angoe”, waarop [snapchatnaam 1] onder meer reageerde: “ga nu eentje klappen oet gana”. Daarop stuurde [snapchatnaam 2] [verdachte] onder meer: “want [medeverdachte 5] haalt me zo al op met scoobie” en “kan ik jou over kwartier bellen”. [snapchatnaam 1] antwoordde: “bel [medeverdachte 1] als je wil bellen”, “tellie bijna leeg” en “staan nu steenstraat”. [10]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte [medeverdachte 5] hem op de dag van het incident vertelde dat [medeverdachte 5] was benaderd om mee te gaan om een pedo aan te pakken. [medeverdachte 5] vertelde dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] erbij zouden zijn. [11]
[verdachte] heeft verklaard dat met “pedo klappen” iemand slaan wordt bedoeld. Hij ging ervan uit dat er een confrontatie zou gaan plaatsvinden waarbij geweld kon worden gebruikt. [12]
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] een afspraak heeft gemaakt met het latere slachtoffer en vervolgens ook contact heeft onderhouden met het slachtoffer. Verder stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 5] met [medeverdachte 1] mee zouden gaan naar deze afspraak en dat alle verdachten rekening hielden met het gebruik van geweld tegen het slachtoffer tijdens deze afspraak.
De geweldshandelingen
Op de telefoon van [medeverdachte 1] zijn twee video’s aangetroffen waarop het slachtoffer te zien is. [13] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij heeft gefilmd met zijn telefoon. [14] De video’s zijn uitgekeken en te zien is dat het slachtoffer met beide handen in zijn jaszakken staat te wachten. Plotseling komt rechts in beeld een blote vuist naar voren die de kin van het slachtoffer raakt waarbij het hoofd van het slachtoffer abrupt naar achteren beweegt, het slachtoffer in onbalans raakt en achteruit deinst. Te horen is dat de cameraman hardop “vieze kanker pedo” zegt. Bijna tegelijkertijd komt een tweede blote open hand in beeld die heel snel in de richting van het gezicht van het slachtoffer gaat en hem daar vastgrijpt, slaat of duwt. Zeer waarschijnlijk behoren beide handen tot dezelfde jongen, vermoedelijk [medeverdachte 2] . Door de klappen en/of duw raakt het slachtoffer in onbalans en half weg draaiend over zijn rechterflank probeert hij weg te komen. [medeverdachte 3] rent het slachtoffer achterna. [medeverdachte 3] plaatst staande op zijn rechtervoet in een vloeiende beweging met geheel gestrekt linkerbeen en linkervoet een hoge schop naar voren richting het slachtoffer. [medeverdachte 3] trekt direct, staande op zijn linkervoet, zijn rechterknie omhoog en maakt met zijn rechteronderbeen en -voet een schopbeweging naar voren richting het slachtoffer. [medeverdachte 1] verplaatst zich met de camera met een boogje naar voren en zegt “vieze pedo”. [medeverdachte 1] verplaatst zich verder naar voren en te horen is dat [medeverdachte 2] “hij is een pedofiel hij zit aan kleine mensen” zegt. Vervolgens is te zien dat bij het putdeksel van een straatkolk het blote hoofd van het slachtoffer op het wegdek ligt. Hierna is nog te horen dat de hard sprekende cameraman “kanker homo” zegt. [15]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met het slachtoffer aan het praten was toen de rest aan kwam lopen. [medeverdachte 2] gaf het slachtoffer toen een duw aan de zijkant van zijn lichaam, waarbij hij het slachtoffer ergens op zijn borst/schouder raakte en het slachtoffer uit zijn evenwicht was en een paar stappen naar achter deed. Na de duw trapte [medeverdachte 3] het slachtoffer tegen het gezicht toen het slachtoffer nog stond. Het slachtoffer viel daardoor op de grond. Toen trapte [verdachte] het slachtoffer in zijn buik. [16] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij het slachtoffer twee keer heeft getrapt. De eerste trap was in zijn rechterzij en de tweede keer raakte [medeverdachte 3] het slachtoffer hoog op zijn schouder of op zijn gezicht. Het slachtoffer viel na de tweede trap. [17] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de bril van het slachtoffer kapot heeft getrapt toen het slachtoffer op de grond was gevallen. [18]
De rechtbank vindt op basis van het voorgaande in ieder geval bewezen dat [medeverdachte 2] het slachtoffer heeft geduwd, dat [medeverdachte 3] hem twee keer heeft getrapt, dat [verdachte] hem één keer heeft getrapt en dat [medeverdachte 1] de bril van het slachtoffer kapot heeft getrapt. Op grond van de door de politie uitgekeken video’s stelt de rechtbank verder vast dat er voorafgaand aan de duw van [medeverdachte 2] ook sprake is geweest van een vuistslag tegen de kin van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat nu uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat hij als eerste bij het slachtoffer stond en als eerste geweld heeft toegepast, het niet anders kan dan dat [medeverdachte 2] voorafgaand aan de duw het slachtoffer een vuistslag heeft gegeven.
Op/aan de fiets van [medeverdachte 1] is OVC-apparatuur geplaatst, waarmee gesprekken kunnen worden afgeluisterd. Uit het OVC-gesprek volgt dat een onbekende tegen de fietser (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) zei: “jullie hebben hem niet doodgeslagen hij is gevallen, dat is de klap geweest”, waarop de fietser reageerde: “daarna heeft hij nog wel een trap op zijn hoofd gehad”. [19]
In het dossier bevinden zich verklaringen van getuigen die de geweldpleging hebben gezien. Zo heeft getuige [getuige 3] verklaard dat zij een man op de grond zag liggen en dat twee jongens de man op zijn hoofd en in zijn buik trapten. Het was duidelijk op zijn hoofd. [20] Volgens getuige [getuige 4] viel de man op de grond en werd hij daarna drie keer tegen het hoofd en twee keer tegen de buik geschopt. [21] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het slachtoffer op de grond lag en dat hij daarna met kracht in het gezicht werd geschopt. [22] Uit de verklaring van getuige [getuige 5] volgt dat zij zag dat het slachtoffer omviel en dat hij vervolgens door de persoon die het dichtst bij hem was drie keer werd getrapt tegen zijn achterhoofd en middenin zijn rug. [23] De rechtbank overweegt dat er daarmee vier getuigen zijn die hebben verklaard te hebben gezien dat er, nadat het slachtoffer op de grond was gevallen, onder meer tegen zijn hoofd dan wel in zijn gezicht is geschopt. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat [getuige 2] daarnaast specifiek heeft benoemd dat de bril van het slachtoffer kapot is geschopt. [24]
Ter zitting heeft de forensisch patholoog naar aanleiding van de foto’s van de letsels aan het hoofd van het slachtoffer verklaard dat er minstens drie ‘impacten’ op het hoofd zijn geweest, maar dat hij het waarschijnlijker vindt dat het er vier of vijf zijn geweest. [25] De rechtbank verstaat onder een ‘impact’ een krachtinwerking (op het hoofd) door bijvoorbeeld vallen, slaan, schoppen en/of stoten.
Op basis van het OVC-gesprek, de verklaringen van de getuigen en de bevindingen van de patholoog vindt de rechtbank bewezen dat er meer geweldshandelingen – waaronder schoppen tegen het hoofd nadat het slachtoffer op de grond was gevallen – zijn geweest dan waarover de verdachten hebben verklaard.
De rechtbank heeft al vastgesteld dat alle verdachten op voorhand rekening hielden met het gebruik van geweld tegen het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij echter geen ‘vol’ opzet gehad op de dood van het slachtoffer dan wel op het hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank moet daarom beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dat het gevolg (in dit geval: de dood of zwaar lichamelijk letsel) zal intreden en de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang.
Hierboven heeft de rechtbank bewezen verklaard dat het slachtoffer onder meer een vuistslag tegen zijn kin heeft gekregen en dat hij tegen het hoofd is geschopt terwijl hij nog stond en nadat hij op de grond was gevallen. De rechtbank heeft te weinig informatie over de precieze wijze waarop dit geweld heeft plaatsgevonden om te kunnen concluderen dat de kans op de dood in dit geval naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is geweest.
De vraag of de kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest, beantwoordt de rechtbank wel bevestigend. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel en als het hoofd meermalen wordt geraakt door middel van stompen en schoppen is er een reële en niet onwaarschijnlijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Dit mag bij een ieder, en dus ook bij verdachten, bekend worden verondersteld. Daarom zijn de gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachten die voornoemde geweldshandelingen hebben uitgevoerd, die aanmerkelijke kans ook willens en wetens hebben aanvaard.
Causaal verband
Uit het rapport van de forensisch patholoog volgt dat bij sectie van het slachtoffer een forse bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies is aangetroffen, als gevolg van een recente scheur van een langer bestaande bloedvatverwijding (aneurysma) ter hoogte van de overgang van de rechter binnenste halsslagader naar de rechter middelste hersenslagader. Op basis hiervan wordt de reanimatiebehoeftige toestand en het uiteindelijke overlijden volledig verklaard. Een dergelijk aneurysma kan spontaan scheuren, maar het kan ook scheuren onder invloed van factoren, zoals krachtinwerking op het hoofd en/of een verhoogde bloeddruk. Op het hoofd en in de hersenen waren tekenen van bij leven opgetreden stomp botsende krachtinwerking (zoals vallen, slaan en/of stoten). Ook kunnen stressvolle omstandigheden, zoals een schermutseling, een verhoging van de bloeddruk veroorzaken. [26] Een eventuele bloeddrukverhoging kan daarnaast (mede) het gevolg zijn van toxicologische beïnvloeding door het stimulerende middel 3-MMC, wat in het bloed van het slachtoffer werd aangetroffen.
Volgens de forensisch patholoog is, gezien het verhaalde korte tijdsverloop tussen de stomp botsende krachtinwerking op het hoofd (met begeleidende stressvolle omstandigheden) en het optreden van de reanimatiebehoeftige toestand (met nadien vaststelling van de bloeduitstorting in het hoofd), een oorzakelijk verband aannemelijk. [27] Evenwel kan hierbij eventuele bloeddrukverhoging als gevolg van toxicologische beïnvloeding (3-MMC) niet worden uitgesloten als (bijdragende) oorzaak van de scheur van het aneurysma. Hiertussen kan geen zeker onderscheid worden gemaakt.
Ter terechtzitting heeft de forensisch patholoog verklaard dat de stomp botsende krachtinwerking hevig is geweest, omdat het corpus callosum [
hersenbalk, rechtbank] scheuren vertoont. Dat maakt het volgens de patholoog aannemelijker dat de stomp botsende krachtinwerking een rol heeft gespeeld bij het scheuren van het aneurysma, dan dat dat spontaan is gebeurd. Ook kan een krachtinwerking op het hoofd in zijn algemeenheid leiden tot scheuring van een aneurysma. Verder heeft de patholoog verklaard dat het gelet op het tijdsverloop waarschijnlijker is dat de stomp botsende krachtinwerking een rol heeft gespeeld dan de 3-MMC. Het is volgens de patholoog mogelijk dat de 3-MMC een zelfstandige oorzaak is, maar dat is gezien het tijdsverloop minder waarschijnlijk. De 3-MMC is namelijk ingenomen voorafgaand aan de geweldpleging. [28]
De eerste vraag die de rechtbank in dit kader moet beantwoorden, is of het handelen van de verdachten kan hebben geleid tot het scheuren van dit aneurysma. Op basis van het rapport en de verklaring van de forensisch patholoog concludeert de rechtbank dat de stomp botsende krachtinwerking op het hoofd (met begeleidende stressvolle omstandigheden) een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die hebben geleid tot het scheuren van het aneurysma, vanwege het tijdsverloop tussen de stomp botsende krachtinwerking op het hoofd en het intreden van de reanimatiebehoeftige toestand. Ook is het vanwege dit tijdsverloop aannemelijk dat de scheuring van het aneurysma met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de stomp botsende krachtinwerking op het hoofd is veroorzaakt, mede gelet op het overig geconstateerde letsel in de hersenen. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat het handelen van de verdachten de scheuring van het aneurysma tot gevolg heeft gehad.
De vraag is vervolgens of deze scheuring kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Direct na het incident moest het slachtoffer worden gereanimeerd, gesedeerd en geïntubeerd. De scheuring heeft geleid tot een massale bloeding onder de hersenvliezen met een ongunstige prognose. De rechtbank overweegt dat dit letsel naar zijn aard, vanwege het benodigde medisch ingrijpen en deze prognose als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken. Uit het rapport van de forensisch patholoog volgt verder dat het overlijden van het slachtoffer volledig wordt verklaard door deze bloeding. Uit dit alles concludeert de rechtbank dat verdachten met voornoemde geweldshandelingen aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel met de dood als gevolg hebben toegebracht.
Medeplegen
Ten slotte ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag wie in welke mate heeft bijgedragen aan de bewezen verklaarde zware mishandeling met de dood ten gevolge. De rechtbank stelt hierbij voorop dat van medeplegen sprake is als twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Verder overweegt de rechtbank dat medeplegen bewuste en nauwe samenwerking vereist, maar dat het niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten. Nauwe en bewuste samenwerking kan ook onder meer blijken uit de rol van de verdachte in de voorbereiding en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Ten aanzien van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] heeft de rechtbank vastgesteld dat zij samen geweld hebben gebruikt tegen het slachtoffer. Ten aanzien van [medeverdachte 1] kan niet worden vastgesteld dat hij direct (fysiek) geweld heeft gebruikt op het (lichaam van het) slachtoffer. Wel heeft [medeverdachte 1] de afspraak met het slachtoffer gemaakt, is hij het slachtoffer blijven overhalen om naar de afspraak te komen toen deze op het punt stond hiervan af te zien, heeft hij [medeverdachte 2] gevraagd om mee te gaan, daarbij rekening gehouden met het gebruik van geweld, zich niet gedistantieerd toen de geweldshandelingen tegen het slachtoffer werden uitgeoefend, een deel van deze geweldshandelingen gefilmd, het slachtoffer ondertussen uitgescholden en vervolgens de bril van het slachtoffer kapot getrapt. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat ook [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de zware mishandeling.
Ten aanzien van [medeverdachte 5] leidt de rechtbank uit het dossier af dat hij bij de afspraak aanwezig is geweest. De rechtbank zal in zijn zaak een oordeel geven over zijn aandeel.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling, met de dood van het slachtoffer als gevolg.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks28 oktober 2020 in de gemeente Arnhem, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een massale bloeding onder de hersenvliezen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en)
(met kracht)te schoppen en/of te trappen
en/of te slaanen
/ofte stompen en
/ofte duwen, terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:medeplegen van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, met de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast heeft de officier van justitie om oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uur gevraagd, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] bepleit dat aan [verdachte] een (deels voorwaardelijke) werkstraf wordt opgelegd, met de geadviseerde bijzondere voorwaarde daaraan gekoppeld. Subsidiair is gevraagd om naast een onvoorwaardelijke werkstraf een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op leggen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] .
De rechtbank zal beginnen met een algemene overweging voordat wordt ingegaan op de vraag welke straf aan [verdachte] wordt opgelegd.
In de maand oktober 2020 hebben er in Arnhem diverse geweldsincidenten plaats gevonden die te maken hadden met groepen jongeren die in wisselende samenstelling op ‘pedojacht’ gingen.
De in de onderzoeken ‘Struik’ en ‘Pakistan’ betrokken verdachten gingen nagenoeg steeds op dezelfde wijze te werk. Verdachten legden middels de chatsite ‘ [chatsite] ’ contact met hun toekomstige slachtoffers en deden zich daar voor als een minderjarige die een afspraak wilde maken voor seks. Zij verzonnen daarmee zelf iets strafbaars, want in werkelijkheid was er nooit een minderjarige die seks wilde. Nadat zo’n afspraak was gemaakt, werd het beoogd doelwit naar een ontmoetingsplaats in het openbaar gelokt, waarbij één van de verdachten als ‘lok’ diende om het eerste persoonlijke contact te leggen. Vervolgens kwamen er meerdere jongens bij om het doelwit te ‘confronteren’, waarbij vrijwel direct geweld werd gebruikt en het doelwit werd uitgescholden. Daarbij was het ook de bedoeling dat de confrontatie werd gefilmd en werd in een aantal gevallen de filmpjes van de confrontatie ook gedeeld met anderen. In door de politie onderschepte berichten liet een aantal verdachten aan elkaar en aan anderen weten trots te zijn op waar ze mee bezig waren.
Wat verdachten hebben gedaan, is voor eigen rechter spelen en dat neemt de rechtbank hen buitengewoon kwalijk. Normaal gesproken moeten politie en justitie namelijk eerst goed onderzoek doen en dan kunnen rechters beslissen of sprake is van een strafbaar feit en of een straf moet worden opgelegd. Dat alles is niet aan anderen en dus ook niet aan de verdachten in deze zaken. Zij hebben iemand uitgelokt, zelf besloten dat die persoon dan een ‘pedo’ is, dat die persoon daarom moet worden bestraft en zij hebben die straf ook nog meteen uitgevoerd. Bij een aantal van deze incidenten hebben de slachtoffers lichamelijk letsel opgelopen en in sommige gevallen is ook sprake van psychisch letsel. In één geval is de aanval zelfs zo uit de hand gelopen, dat het slachtoffer deze met de dood heeft moeten bekopen. Verdachten hebben met hun acties ook beslag gelegd op de schaarse capaciteit van politie en justitie, die daardoor niet kon worden gebruikt voor het opsporen en vervolgen van personen die zich schuldig maken aan seksueel misbruik van minderjarigen.
De rechtbank overweegt dat zij een moeilijke beslissing heeft moeten nemen. Aan de ene kant heeft de officier van justitie namens de maatschappij (voorwaardelijke) jeugddetentie geëist. Hij heeft gewezen op het overlijden van het slachtoffer in onderhavige zaak en naar voren gebracht dat pedojagen onaanvaardbaar en levensgevaarlijk is. Jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke zin, is volgens hem nodig om het duidelijke signaal af te geven dat pedojagen geen onschuldig tijdverdrijf is. Aan de andere kant heeft de Raad voor de Kinderbescherming zich op het standpunt gesteld dat (voorwaardelijke) jeugddetentie de verdachten en uiteindelijk de samenleving geen goed zal doen.
Verder overweegt de rechtbank dat in het jeugdstrafrecht in beginsel het belang van de jeugdige voorop staat. De generale preventie, dus het voorkomen dat anderen vergelijkbare feiten gaan plegen, speelt een minder grote rol bij de strafoplegging. Dat betekent dat de rechtbank niet lichtvaardig kan komen tot de beslissing om (voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen.
[verdachte] is betrokken geweest bij één geval van ‘pedojagen’ of ‘pedohunten’, samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . Zij hebben nooit de bedoeling gehad om het slachtoffer van het leven te beroven, maar zij zijn wel naar het Spijkerkwartier gegaan met het idee hem aan te vallen. Ook toen zij het slachtoffer – een man op leeftijd – zagen, hebben zij niet afgezien van het gebruik van geweld. Zij hebben weliswaar de afloop niet kunnen voorzien, maar de harde werkelijkheid is dat er iemand is overleden als gevolg van dit geweld. Het slachtoffer is door [verdachte] in ieder geval één keer getrapt. Bewezen is dat daarnaast meer geweld is toegepast door [verdachte] en/of zijn mededaders. Dit gepleegde geweld heeft zich in het openbaar op straat afgespeeld. Het gaat voorts om een zeer ernstig geweldsfeit, met onomkeerbare gevolgen. Dit geldt in de eerste plaats voor het slachtoffer zelf, maar ook voor zijn nabestaanden die plotseling hun (schoon)vader, opa en broer moeten missen. Een dergelijk feit veroorzaakt bovendien in de regel angst bij ooggetuigen, wat ook blijkt uit de door hen afgelegde verklaringen. Ook vormt het feit, onder andere omdat [verdachte] voor eigen rechter heeft gespeeld zoals de rechtbank hierboven heeft omschreven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt het algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit alles [verdachte] zwaar aan en hij verdient dan ook een straf voor wat hij heeft gedaan. De vraag is welke straf passend is.
Uit het psychologisch onderzoek van 22 februari 2021 volgt dat bij [verdachte] sprake is van een beperking wat betreft het perceptueel redeneren, wat een beroep doet op het overzien van de gevolgen van zijn gedrag en het organiseren van zijn gedrag. Van deze beperking was sprake ten tijde van het plegen van het feit. De psycholoog heeft geadviseerd het feit in (licht) verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen. Vanuit zijn beperkte perceptueel redeneren, heeft de situatie hem op dat moment overspoeld en had hij niet genoeg overzicht om een andere gedragskeuze te kunnen maken. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare, wat maakt dat de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening zal houden met de (licht) verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] .
Zowel de psycholoog, als de Raad voor de Kinderbescherming in zijn rapport van 26 maart 2021 en de Jeugdreclassering in haar Plan van Aanpak van 6 april 2021 schatten de kans op herhaling in als klein. De psycholoog heeft de rechtbank in overweging gegeven het feit af te doen met een taakstraf, waarbij is geadviseerd om het bestaande reclasseringstoezicht door te zetten, als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijk strafdeel. Een behandeling wordt niet geadviseerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarde dat [verdachte] meewerkt aan interventies die zijn gericht op het vergroten van zijn vaardigheden en keuzes in het maken van relaties. Detentie wordt vanuit pedagogisch en psychologisch oogpunt niet wenselijk geacht. Een voorwaardelijke jeugddetentie vindt de Raad voor de Kinderbescherming een forse straf die [verdachte] als first offender gedurende lange tijd met zich mee moet dragen en de jeugdreclassering schat bij deze straf in dat dit bij [verdachte] tot verkramping kan leiden zodat hij niet in zijn persoonlijke ontwikkeling tot leren kan komen. [verdachte] is blijkens zijn documentatie van 15 maart 2021 nog niet eerder in aanraking gekomen met politie en justitie.
Alles afwegende is de rechtbank in dit geval van oordeel dat de ernst van het feit zwaarder moet wegen dan de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , niet in de laatste plaats omdat [verdachte] geweld heeft gebruikt tegen een 73-jarig slachtoffer. Dit maakt dat aan [verdachte] een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, moet worden opgelegd. De rechtbank vindt dit ook nodig om nog meer te benadrukken dat [verdachte] moet voorkomen dat hij nogmaals een strafbaar feit pleegt, ondanks dat de kans op herhaling als klein wordt ingeschat. Daarnaast zal aan [verdachte] een taakstraf in de vorm van een maximaal aan een jeugdige op te leggen werkstraf van 200 uur worden opgelegd. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie zal de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarde worden verbonden. Van de werkstraf zullen 28 uren worden afgetrokken, vanwege de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de geschorste voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Er zijn vorderingen tot schadevergoeding ingediend door [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , de zoons van het slachtoffer. Zij vorderen alle drie een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade en daarnaast ook de hierna vermelde materiële schade.
[benadeelde 1] vordert een bedrag van € 2.495,52 aan materiële schade, bestaande uit € 1.695,- voor de kosten van een grafsteen, € 570,38 in verband met reiskosten voor de begrafenis en € 230,14 in verband met reiskosten voor de bijzetting.
In de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 2] wordt een bedrag van € 2.153,72 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit € 725,90 voor de kosten van de grafrechten, € 254,- voor de kosten van de bijzetting en € 1.173,82 voor de kosten van de ontruiming van het appartement.
[benadeelde 3] heeft verzocht om vergoeding van een bedrag van € 6.695,55 aan materiële schade, bestaande uit € 6.545,55 aan uitvaartkosten en € 150,- in verband met kosten voor de tweede crematie.
In alle drie vorderingen wordt verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling van alle mededaders.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen volledig kunnen worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende jeugddetentie op nihil moet worden gesteld.
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vorderingen wegens het ontbreken van een causaal verband dan wel omdat de beoordeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Subsidiair heeft hij verzocht om het gevorderde bedrag te matigen en geen gijzeling te bepalen in geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beoordeling door de rechtbank
De ontvankelijkheid van de benadeelde partijen
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat het medeplegen van zware mishandeling de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Dat betekent dat de door de benadeelde partijen gevorderde schade is veroorzaakt door hetgeen bewezen is verklaard en dat zij ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen duidelijk en voldoende onderbouwd en levert de behandeling van die vorderingen geen onevenredige belasting van het strafproces op. Ook hierin is geen reden gelegen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren.
Materiële schade
Op grond van artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek komen de kosten voor lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft in ieder geval de kosten van een grafsteen (€ 1.695,-), gevorderd door [benadeelde 1] , de kosten van de grafrechten (€ 725,90) en de bijzetting (€ 254,-), gevorderd door [benadeelde 2] , en de uitvaartkosten (€ 6.545,55) en kosten in verband met de tweede crematie (€ 150,-), gevorderd door
[benadeelde 3] .
De rechtbank is van oordeel dat ook de door [benadeelde 1] gemaakte reiskosten van in totaal € 800,52 naar hun aard binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging vallen. Deze kosten zijn in redelijkheid gemaakt, zijn naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene en komen daarom voor toewijzing in aanmerking.
Voor vergoeding van de kosten van de ontruiming van het appartement, zoals gevorderd door [benadeelde 2] , bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen wettelijke grondslag, omdat geen sprake is van ‘verplaatste schade’ zoals bedoeld in artikel 6:107, eerste lid onder a, van het BW. Deze kosten zijn immers niet gemaakt als gevolg van letsel zoals door dit artikellid vereist, maar als gevolg van het overlijden van het slachtoffer.
De vordering wordt in zoverre afgewezen.
Affectieschade
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn kinderen van [slachtoffer] , die als gevolg van het bewezen verklaarde feit is overleden. Dit feit is een misdrijf en daarom hebben de benadeelde partijen ieder recht op € 17.500,- aan affectieschade. Dit een forfaitair bedrag overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade.
De vorderingen tot vergoeding van affectieschade worden dan ook volledig toegewezen.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel, proceskosten en hoofdelijkheid
Voor wat betreft de wettelijke rente zal de rechtbank bij gebrek aan gestelde aanknopingspunten voor een andere datum of data, het bedrag aan materiële schade steeds verhogen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2021, te weten de datum van indiening van de vordering. Het bedrag aan affectieschade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2020, de datum van overlijden van [slachtoffer] .
Om te bevorderen dat de schade door [verdachte] wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. De rechtbank zal daarbij bepalen dat nul dagen gijzeling kunnen worden toegepast.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verdachte] in de proceskosten van de benadeelde partijen worden veroordeeld, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] en zijn mededader(s) ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. [verdachte] hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn mededader(s) de schade heeft/hebben vergoed aan de Staat en/of de nabestaanden.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
jeugddetentie voor de duur van zes maanden;
  • bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de hierna te melden voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan interventies die zijn gericht op het vergroten van zijn vaardigheden en keuzes in het maken van relaties, en zich zal houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze interventies zullen worden gegeven;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan Jeugdbescherming Gelderland, afdeling Jeugdreclassering, te Arnhem tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarde en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een
werkstraf van 200 uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van in totaal € 19.995,52 aan materiële schade en affectieschade vermeerderd met de wettelijke rente over de affectieschade (€ 17.500,-) vanaf 29 oktober 2020 en vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 2.495,52) vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van in totaal € 19.995,52 aan materiële schade en affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente over de affectieschade (€ 17.500,-) vanaf 29 oktober 2020 en vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 2.495,52) vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen nul dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de mededader(s) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen aan
[benadeelde 1] en/of de Staat dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van in totaal € 18.479,90 aan materiële schade en affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente over de affectieschade (€ 17.500,-) vanaf 29 oktober 2020 en vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 979,90) vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 wijst de vordering voor het overige af;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag te betalen van in totaal € 18.479,90 aan materiële schade en affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente over de affectieschade (€ 17.500,-) vanaf 29 oktober 2020 en vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 979,90) vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen nul dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de mededader(s) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen aan
[benadeelde 2] en/of de Staat dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[benadeelde 3]van in totaal € 24.195,55 aan materiële schade en affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente over de affectieschade (€ 17.500,-) vanaf 29 oktober 2020 en vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 6.695,55) vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 3] , een bedrag te betalen van in totaal € 24.195,55 aan materiële schade en affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente over de affectieschade (€ 17.500,-) vanaf 29 oktober 2020 en vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 6.695,55) vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen nul dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de mededader(s) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen aan
[benadeelde 3] en/of de Staat dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld, voorzitter en kinderrechter, mr. D.S.M. Bak en
mr. R.M.H. Pennings, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme,
mr. M.C. Korevaar en C. van Dam MSc, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2021.
Van Dam is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.De beslissing van de rechtbank is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in het proces-verbaal. Dit proces-verbaal is in wettelijke vorm opgesteld door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Team Grootschalige Opsporing, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020512537, gesloten op 6 februari 2021. Daarbij horen ook eventuele aanvullingen en bijlagen die zijn opgemaakt in processen-verbaal en schriftelijke bijlagen, tenzij anders vermeld. De voetnoten verwijzen naar de paginanummering van het dossier.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. ZD01/0065.
3.Het schouwverslag van GGD Gelderland-Zuid van 29 oktober 2020, p. ZD01/0070-0071.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. ZD01/0091-0092.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. ZD01/0495.
6.Het proces-verbaal van bevindingen samengestelde tijdlijn telefoons, p. ZD01/0438-0439.
7.Het proces-verbaal van bevindingen samengestelde tijdlijn telefoons, p. ZD01/0441 en Bijlage 1: Samengestelde gefilterde tijdlijn bij PV-nr. 135, p. ZD01/0452.
8.Het proces-verbaal van bevindingen Telefoon [medeverdachte 2] Decrypted Whatsapp Backup, p. ZD01/0717, 0719-0725.
9.Het proces-verbaal van bevindingen samengestelde tijdlijn telefoons, p. ZD01/0438-0439.
10.Het proces-verbaal van bevindingen Snapchat [medeverdachte 2] , p. ZD01/0706-0707.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. ZD01/0233-0234.
12.De verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2021.
13.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek video’s uit iPhone [medeverdachte 1] en persoonsherkenning, p. ZD01/0293.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. ZD01/0497.
15.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek video’s uit iPhone [medeverdachte 1] en persoonsherkenning, p. ZD01/0297-0303 en 0306.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. ZD01/0564-0566.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. ZD01/0579-0580.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. ZD01/0495.
19.Het proces-verbaal van uitwerken OVC fiets [medeverdachte 1] , p. ZD01/0126 en 0128.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. ZD01/0164.
21.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. ZD01/0200.
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. ZD01/0216.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. ZD01/0192.
24.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. ZD01/0225.
25.De verklaring van deskundige drs. D.J. Rijken, afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2021.
26.Het NFI-rapport van 25 februari 2021, Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, p. FO/0338-0339.
27.Het NFI-rapport van 25 februari 2021, Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, p. FO/0339.
28.De verklaring van deskundige drs. D.J. Rijken, afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2021.