ECLI:NL:RBGEL:2021:2245

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
379126
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dwangakkoord in het kader van een schuldregeling ex artikel 287a Fw

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek van [verzoeker] om de verweerders, de Belastingdienst en Vision Car Lease, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. [verzoeker] heeft een schuldenlast van € 584.739,18 en heeft aan zijn schuldeisers een regeling aangeboden waarbij hij gedurende 36 maanden zijn inkomsten boven een vrij te laten bedrag zou sparen voor aflossing, waarna het restant van de schulden zou worden kwijtgescholden. Van de negen schuldeisers hebben zeven ingestemd, maar de Belastingdienst en Vision Car Lease hebben geweigerd. De rechtbank oordeelt dat de schuldregeling niet deugdelijk is voorbereid door de schuldhulpverlener, waardoor de verweerders in redelijkheid konden weigeren in te stemmen met het aanbod. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] af, omdat de belangen van de verweerders zwaarder wegen dan die van [verzoeker]. De rechtbank concludeert dat de schuldeisers niet gedwongen kunnen worden om in te stemmen met de schuldregeling, gezien de gebreken in de voorbereiding en de onduidelijkheid over de instemming van enkele schuldeisers. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal op een aparte zitting worden behandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team Insolventies
Zittingsplaats Zutphen
rekestnummer: C/379126 FT RK 05/20/1085 tl
uitspraakdatum: 11 februari 2021
Verzoek gedwongen schuldregeling ex artikel 287a van de Faillissementswet
in de zaak tussen
[verzoeker],
geboren op 30 april 1965 te Wageningen,
wonende te [adres]
hierna te noemen [verzoeker] ,
en

1.deBELASTINGDIENST,Postbus 100, 6400 AC Heerlen,

hierna te noemen de Belastingdienst,

2.de besloten vennootschapVISION CAR LEASE B.V.,Postbus 32, 5550 AA Valkenswaard,

hierna te noemen Vision Car Lease,
De Belastingdienst en Vision Car Lease zullen hierna ook gezamenlijk verweerders worden genoemd.
Samenvatting
De rechtbank zal verweerders niet bevelen om in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Verweerders zijn in redelijkheid niet verplicht om in te stemmen met dit aanbod.
De schuldregeling is namelijk niet deugdelijk door de schuldhulpverlener voorbereid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure bestaat uit:
- het verzoek met bijlagen van [verzoeker] om verweerders te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling, ingediend tezamen met een schuldsaneringsverzoek;
- de brief van het CJIB van 19 december 2020;
- het verweerschrift van de Belastingdienst van 13 januari 2021;
- de zitting van 28 januari 2021, waarbij aanwezig waren: [verzoeker] , schuldhulpverlener [schuldhulpverlener] , mevrouw [betrokkene1] , de heer [betrokkene2] en van de Belastingdienst de heer [betrokkene3] en mevrouw [betrokkene4] .
1.2.
Ten slotte is aangekondigd dat de rechtbank op 11 februari 2021 uitspraak zal doen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] heeft volgens het verzoekschrift een schuldenlast van € 584.739,18. Om van deze schuldenlast af te komen heeft [verzoeker] aan al zijn schuldeisers een schuldregeling aangeboden.
2.2.
De schuldregeling houdt in dat [verzoeker] 36 maanden lang alle inkomsten boven zijn vrij te laten bedrag spaart voor een aflossing op de schulden, waarna het restant van de schulden wordt kwijtgescholden. Het vrij te laten bedrag zal worden vastgesteld conform een hiervoor landelijk vastgestelde uniforme rekenmethode. Jaarlijks zal een inkomenstoets plaatsvinden, waarbij het budget opnieuw wordt berekend. Alle inkomsten van [verzoeker] boven het budget moeten maandelijks worden afgedragen aan de betrokken schuldhulpverlener en door deze na de jaarlijkse hercontrole aan de schuldeisers worden uitbetaald. Het uit te keren bedrag wordt gelijkelijk verdeeld onder de schuldeisers, waarbij de schuldeisers met een preferente vordering een dubbel percentage ontvangen. Van de opgebouwde reserve wordt door de schuldhulpverlener € 6,00 per maand ingehouden voor financieel beheer en 9% van het spaarsaldo voor bemiddelingskosten.
2.3.
Van de negen schuldeisers hebben er zeven met de aangeboden schuldregeling ingestemd. Verweerders hebben niet ingestemd. Verweerders hebben samen € 192.596,62 te goed van [verzoeker] . Hiermee vertegenwoordigen verweerders 32,94 % van de totale schuldenlast van [verzoeker] .

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om verweerders te dwingen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. [verzoeker] voert hiertoe onder meer het volgende aan.
3.2.
Het belang dat [verzoeker] en de overige schuldeisers hebben bij de totstandkoming van de schuldregeling is veel groter dan het belang dat verweerders hebben bij hun weigering. Via de schuldregeling kan [verzoeker] een schuldenvrije toekomst bereiken en kan een deel van de schulden worden afgelost. Het alternatief voor [verzoeker] is dat hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat traject gaat echter gepaard met hogere kosten, zodat er voor alle schuldeisers minder overblijft. De betrokken schuldhulpverlener heeft becijferd dat op grond van de aangeboden schuldregeling naar verwachting een bedrag van € 33.262,18 verdeeld kan worden onder de schuldeisers, terwijl de wettelijke schuldsaneringsregeling waarschijnlijk zal leiden tot een uitkering van € 32.858,21.
4. Het verweer
4.1.
De Belastingdienst heeft de rechtbank verzocht het verzoek van [verzoeker] af te wijzen.
4.2.
De Belastingdienst heeft hiertoe aangevoerd dat de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2011, 2012 en 2013 navorderingsaanslagen en vergrijpboetes betreffen. De schuldhulpverlening heeft de Belastingdienst meegedeeld dat [verzoeker] voor het doen van de aangifte advies heeft ingewonnen bij zijn accountant. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] te allen tijde zelf verantwoordelijk blijft voor de juistheid van de aangifte en zich daarvoor niet kan verschuilen achter een ander. Daarnaast zijn er over de jaren 2016 en 2017 hoge privé onttrekkingen geweest terwijl de onderneming er slecht voor stond. [verzoeker] had moeten reserveren voor de te verwachten aanslagen.
4.3.
Tijdens de minnelijke regeling heeft de Belastingdienst op verzoek van de schuldhulpverlener een nieuwe aanslag omzetbelasting onder de huidige sanering gevoegd. De aanslag komt voort uit de (ontbonden) onderneming van [verzoeker] . Indien de Belastingdienst akkoord zou gaan met het voorstel dan zou dit een concurrentieverstorend effect hebben ten opzichte van ondernemers die wel tijdig hun betalingsverplichtingen nakomen. Daar komt bij dat het bedrag van de omzetbelasting wel in de onderneming is geweest, maar kennelijk voor andere doeleinden is gebruikt.
4.4.
Tot slot is de Belastingdienst van oordeel dat het aangeboden bedrag niet substantieel genoeg is in relatie tot de totale openstaande schuld. De Belastingdienst laat, gelet op de verwijtbaarheid, haar behoud van verhaalsmogelijkheden zwaarder wegen dan het belang van [verzoeker] bij de bevrijding van zijn schuldenlast.
4.5.
Vision Car Lease heeft geen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank wijst het verzoek af. Het volgende is daartoe van belang.
5.2.
Volgens de wet kan een schuldeiser alleen gedwongen worden om in te stemmen met een schuldregeling indien hij/zij in redelijkheid niet tot weigering van instemming met deze schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij/zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad. Van een dergelijke onredelijke weigering is hier geen sprake.
5.3.
De schuldregeling is namelijk naar het oordeel van de rechtbank door de betrokken schuldhulpverlener niet deugdelijk voorbereid en reeds daaruit volgt dat de weigerende schuldeisers tot weigering konden komen. Dat de schuldregeling niet deugdelijk is voorbereid blijkt onder meer uit het volgende.
5.4.
Ten eerste is uit de overgelegde stukken en het ter zitting besprokene gebleken dat bij twee van de zeven schuldeisers die volgens het verzoek met het aanbod hebben ingestemd, Finqus en SNS Bank, de inhoud van de akkoordverklaringen niet overeenkomen met het aanbod, in die zin dat deze twee schuldeisers er blijkens hun akkoordverklaringen vanuit zijn gegaan dat zowel namens [verzoeker] als namens zijn echtgenote [betrokkene1] een akkoord werd aangeboden. Nu niet is komen vast te staan dat deze twee schuldeisers akkoord gaan met de volgens het verzoek aangeboden regeling (die alleen [verzoeker] betreft en waarbij dus ook alleen door [verzoeker] verplichtingen zouden worden aangegaan), is de uitvoerbaarheid van het akkoord onvoldoende gegarandeerd.
5.5.
Ten tweede is in de akkoordverklaring van Vesting Finance namens Finqus van 8 mei 2020 de voorwaarde gesteld dat zij binnen een maand een bericht wil ontvangen waaruit blijkt dat alle schuldeisers akkoord zijn. Daarbij is uitdrukkelijk aangegeven dat indien zij niet binnen de gestelde termijn dat bericht zal hebben ontvangen, het akkoord vervalt. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. De schuldhulpverlener heeft ter zitting verklaard Vesting Finance over het verloop van de procedure op de hoogte te hebben gehouden en geen intrekking van het akkoord te hebben ontvangen, op grond waarvan zij meent dat ervan kan worden uitgegaan dat Finqus ondanks de gestelde voorwaarde nog steeds akkoord is. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de genoemde voorwaarde en de manier waarop die is verwoord, niet voldoende is onderbouwd dat ondanks de gestelde voorwaarde Vesting Finance nog steeds instemt met het aanbod. Nog daargelaten dat niet met stukken is onderbouwd dat en hoe Vesting Finance bericht is over het verloop van de procedure en de eventuele reactie daarop, mag uit het feit dat zij op de hoogte zou zijn gehouden nog niet worden afgeleid dat zij (al dan niet stilzwijgend) afstand zou hebben gedaan van de door haar gestelde, strikt geformuleerde voorwaarde voor instemming met het akkoord. Dat betekent dat Finqus niet (meer) als instemmende schuldeiser had mogen worden aangemerkt bij het doen van het verzoek.
5.6.
De hiervoor onder 5.4. en 5.5. beschreven gebreken alleen al zijn ieder voor zich reden om het verzoek af te wijzen.
5.7.
Ten overvloede noemt de rechtbank nog enkele andere van de gebleken gebreken in de voorbereiding van de schuldregeling. Ter zitting is gebleken dat aan de hypotheek een (aan de hypotheekverstrekker verpande) beleggingsrekening is gekoppeld die niet is genoemd in het voorstel, terwijl in het voorstel wordt onderbouwd dat de koopwoning van [verzoeker] en zijn partner een forse onderwaarde heeft door (slechts) de hoogte van de (bruto)hypotheekschuld af te zetten tegen de WOZ-waarde van de woning. Door de waarde van de beleggingsrekening (die volgens [verzoeker] zo’n € 12.000,-- à € 13.000,-- bedraagt) hierbij niet te noemen wordt een onvolledig beeld gegeven van de (onder)waarde van de woning, althans van het vermogen van [verzoeker] . Daarnaast heeft de Belastingdienst gedurende het minnelijke traject een naheffingsaanslag opgelegd waardoor de totale schuldenlast € 19.156,68 hoger is dan in het voorstel aan de schuldeisers is aangegeven en als uitgangspunt is genomen bij de in het voorstel geschetste prognose. [verzoeker] heeft weliswaar meegedeeld bereid te zijn om ter compensatie de regeling (spaarperiode) acht maanden langer te laten duren maar hier zijn de schuldeisers niet van de op hoogte gebracht; er is aan hen geen aangepast voorstel gedaan uitgaande van die langere duur van de schuldregeling. Naar het oordeel van de rechtbank mag er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat de (beweerdelijk) instemmende schuldeisers met een in die zin aangepast aanbod akkoord zouden zijn gegaan, alleen al gelet op het feit dat zij daardoor later de toegezegde (eind)uitkering zouden ontvangen. Verder is ter zitting gebleken dat bij de aan de schuldeisers genoemde maandelijkse afloscapaciteit en de daarop gebaseerde prognose ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat de Belastingdienst maandelijks de voorlopige teruggave inkomstenbelasting wegens hypotheekrenteaftrek van [verzoeker] verrekent met de openstaande belastingschulden. Verder is ten onrechte geen rekening gehouden met de maandelijks door de werkgever op het salaris ingehouden kosten van een om privéredenen gedane aanpassing aan een leaseauto (trekhaak) en lijken er kosten waarmee in het vrij te laten bedrag reeds rekening is gehouden (eigen risico zorgverzekering) met toestemming van de schuldhulpverlener in mindering te zijn gebracht op door [verzoeker] af te dragen bedragen. Dit alles betekent dat ook indien niet op de hiervoor onder 5.4. en 5.5. aangegeven gronden zou moeten worden betwijfeld of de schuldeisers (Vesting Finance en de SNS Bank) akkoord zijn gegaan met de aangeboden schuldregeling, het verzoek om allerlei redenen de samenhangen met de voorbereiding en uitvoering van de schuldregeling niet zou kunnen worden toegewezen. Dit alles nog daargelaten de vraag of de Belastingdienst in redelijkheid heeft kunnen weigeren akkoord te gaan op de door haar in het verweerschrift aangevoerde gronden.
5.8.
Het schuldsaneringsverzoek van [verzoeker] zal op een afzonderlijke zitting worden behandeld.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
bepaalt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op een afzonderlijke, nader te bepalen zitting zal worden behandeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 11 februari 2021.
Hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld, ofwel gelijktijdig met een hoger beroep tegen de afwijzing van het schuldsaneringsverzoek, ofwel na intrekking van het schuldsaneringsverzoek. Hoger beroep kan alleen worden ingesteld door een advocaat. Die moet dat doen binnen acht dagen na dit vonnis bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.