ECLI:NL:RBGEL:2021:2251

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
05/006452-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van jongeren voor openlijk geweld in Arnhem met betrekking tot pedojagen

Op 4 mei 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zeven jongeren, waaronder de verdachte, die betrokken waren bij een geweldsincident in het Sonsbeekpark in Arnhem op 12 oktober 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij zelf geen geweld heeft gebruikt, een actieve rol heeft gespeeld door het incident te filmen. Dit geweld was gericht tegen een persoon, aangeduid als [benadeelde], en bestond uit het omverduwen, insluiten en slaan van deze persoon, waarbij beledigende termen werden gebruikt. De rechtbank oordeelde dat het geweld openlijk en in vereniging was gepleegd, en dat de verdachte een significante bijdrage aan het geweld had geleverd door zijn aanwezigheid en het filmen van het incident. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 20 dagen, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die € 75,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade vorderde. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de verdachte in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/006452-21
Datum uitspraak : 4 mei 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. E.J.M.J. Damen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op terechtzittingen achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2020 in de gemeente Arnhem, openlijk, te weten in het Sonsbeekpark, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten
[benadeelde] ,
welk geweld bestond uit het omverduwen van die [benadeelde] en/of het (intimiderend) insluiten van/indringen op die [benadeelde] en/of het (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders op het lichaam slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen van die [benadeelde] en/of het zeggen/roepen tegen die [benadeelde] : ‘kankerhomo’ en/of ‘viezerik’ en/of ‘pedofiel’,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een zwelling in het gezicht en/of een blauwe oogkas en/of pijn op het hoofd en/of lichaam voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. Hij heeft geen geweld gebruikt, maar het incident wel gefilmd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat [verdachte] alleen heeft gefilmd en daarmee geen wezenlijke of significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld.
De beoordeling door de rechtbank
[benadeelde] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 12 oktober 2020 in het Sonsbeekpark in Arnhem was. Hij had daar een afspraak met een jongen, die gebruik maakte van telefoonnummer [telefoonnummer] . Op een gegeven moment liep hij naast de jongen met wie hij had afgesproken, met zijn fiets aan de hand, toen er ineens een aantal andere jongens aan kwam lopen. [benadeelde] werd tegen zijn fiets geduwd, waardoor hij op de grond viel. De jongens kwamen om hem heen staan, zodat hij niet weg kon komen. Plotseling voelde [benadeelde] een harde klap met een vuist aan de linker zijde van zijn gezicht. Daarna kreeg hij een trap tegen zijn achterhoofd en een aantal schoppen tegen zijn onderrug. Hij probeerde op te staan, maar werd teruggeduwd. [benadeelde] werd ook uitgescholden voor ‘kankerhomo’, ‘viezerik’ en ‘pedofiel’. [2]
Onder [medeverdachte 1] is een telefoon in beslag genomen, die gebruik maakt van het nummer
[telefoonnummer] . Op deze telefoon werden enkele (verwijderde) berichten gevonden van 12 oktober 2020 over een afspraak bij de Ronde Weide in het Sonsbeekpark. [3]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij degene is geweest die de man (
de rechtbank begrijpt: [benadeelde]) een duw heeft gegeven, waardoor hij over zijn fiets heen viel. [medeverdachte 2] heeft hem direct daarna een klap gegeven met zijn rechter vuist. [medeverdachte 1] en [persoon] kwamen erbij en [verdachte] was aan het filmen. [medeverdachte 2] heeft de man nog een klap gegeven. [4]
Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte 2] de jongen (
[benadeelde]) in het gezicht geslagen en heeft [medeverdachte 1] twee keer getrapt, waarbij de eerste keer mislukte en [medeverdachte 1] de jongen de tweede keer wel heeft geraakt. [5]
De rechtbank vindt bewezen dat [benadeelde] op 12 oktober 2020 in het Sonsbeekpark in Arnhem omver is geduwd, is ingesloten en daarna met kracht tegen het hoofd is geslagen of gestompt en tegen hoofd en/of elders op het lichaam is geschopt of getrapt. Verder is bewezen dat de in de aangifte vermelde bewoordingen zijn geroepen naar [benadeelde] .
Naar het oordeel van de rechtbank is dit geweld openlijk en in vereniging gepleegd.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van [verdachte] en zijn medeverdachten volgt dat [verdachte] zelf geen geweld heeft gebruikt tegen [benadeelde] . Maar dit is ook niet perse nodig. Ook als op zichzelf niet-gewelddadige handelingen worden verricht kan sprake zijn van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld.
[verdachte] heeft verklaard dat hij niet precies wist wat er ging gebeuren, maar wel dat [medeverdachte 2] , [persoon] en [medeverdachte 1] de laatste tijd bezig waren met pedo’s in elkaar slaan, dat hij wel mee wilde doen maar niet wilde gaan slaan. Ter plekke is de afspraak gemaakt dat hij zou filmen. De rest van de jongens wist ook wat ze moesten doen. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] lokaas was en dat hij zelf met [persoon] in de bosjes zat. Toen hij een fiets hoorde vallen, is [verdachte] in de richting van [medeverdachte 2] en [benadeelde] gelopen. Na afloop heeft [verdachte] het filmpje verstuurd aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [persoon] . [6]
De rechtbank overweegt dat de afspraak met [benadeelde] is gemaakt met de telefoon van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] was, zo blijkt uit het dossier, ‘de lok’. Terwijl [medeverdachte 2] en [benadeelde] met elkaar opliepen, zaten [verdachte] en [persoon] verstopt in de bosjes. Rond het moment waarop [benadeelde] door [medeverdachte 2] werd geduwd en ten val kwam, kwamen [persoon] en [verdachte] plotseling tevoorschijn. Ook [medeverdachte 1] kwam er toen bij. [7] Naar het oordeel van de rechtbank ontstond hierdoor een voor [benadeelde] beangstigende situatie, waar ook [verdachte] een aandeel in heeft gehad. Verder was van tevoren afgesproken dat [verdachte] zou filmen en hij heeft later het filmpje doorgestuurd aan de andere jongens. Het was dus niet de bedoeling dat hij er alleen maar bij zou staan kijken. [verdachte] zou een weliswaar niet gewelddadige, maar wel actieve rol hebben. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat hij een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld waarvan [benadeelde] slachtoffer is geworden.
Omdat [verdachte] geen geweld heeft gebruikt tegen [benadeelde] zal hij worden vrijgesproken van hetgeen in de laatste zinsnede van de tenlastelegging is vermeld.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks12 oktober 2020 in de gemeente Arnhem, openlijk, te weten in het Sonsbeekpark,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten
[benadeelde] ,
welk geweld bestond uit het omver duwen van die [benadeelde] en
/ofhet (intimiderend) insluiten van/indringen op die [benadeelde] en
/ofhet (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders op het lichaam slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen van die [benadeelde] en
/ofhet zeggen/roepen tegen die [benadeelde] : ‘kankerhomo’ en
/of‘viezerik’ en
/of‘pedofiel’,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een zwelling in het gezicht en/of een blauwe oogkas en/of pijn op het hoofd en/of lichaam voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde feit levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De motivering van de straffen en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een werkstraf van 40 uur.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat deze eis niet passend is gelet op de informatie van de Raad voor de Kinderbescherming en omdat [verdachte] zelf naar de politie is gegaan, een verklaring heeft afgelegd en open staat voor een gesprek met het slachtoffer.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] .
De rechtbank zal beginnen met een algemene overweging voordat wordt ingegaan op de vraag welke straf aan [verdachte] wordt opgelegd.
In de maand oktober 2020 hebben er in Arnhem diverse geweldsincidenten plaats gevonden die te maken hadden met groepen jongeren die in wisselende samenstelling op ‘pedojacht’ gingen.
De in de onderzoeken ‘ [naam onderzoek 1] ’ en ‘ [naam onderzoek 2] ’ betrokken verdachten gingen nagenoeg steeds op dezelfde wijze te werk. Verdachten legden middels de chatsite ‘ [naam] ’ contact met hun toekomstige slachtoffers en deden zich daar voor als een minderjarige die een afspraak wilde maken voor seks. Zij verzonnen daarmee zelf iets strafbaars, want in werkelijkheid was er nooit een minderjarige die seks wilde. Nadat zo’n afspraak was gemaakt, werd het beoogd doelwit naar een ontmoetingsplaats in het openbaar gelokt, waarbij één van de verdachten als ‘lok’ diende om het eerste persoonlijke contact te leggen. Vervolgens kwamen er meerdere jongens bij om het doelwit te ‘confronteren’, waarbij vrijwel direct geweld werd gebruikt en het doelwit werd uitgescholden. Daarbij was het ook de bedoeling dat de confrontatie werd gefilmd en werd in een aantal gevallen de filmpjes van de confrontatie ook gedeeld met anderen. In door de politie onderschepte berichten liet een aantal verdachten aan elkaar en aan anderen weten trots te zijn op waar ze mee bezig waren.
Wat verdachten hebben gedaan, is voor eigen rechter spelen en dat neemt de rechtbank hen buitengewoon kwalijk. Normaal gesproken moeten politie en justitie namelijk eerst goed onderzoek doen en dan kunnen rechters beslissen of sprake is van een strafbaar feit en of een straf moet worden opgelegd. Dat alles is niet aan anderen en dus ook niet aan de verdachten in deze zaken. Zij hebben iemand uitgelokt, zelf besloten dat die persoon dan een ‘pedo’ is, dat die persoon daarom moet worden bestraft en zij hebben die straf ook nog meteen uitgevoerd. Bij een aantal van deze incidenten hebben de slachtoffers lichamelijk letsel opgelopen en in sommige gevallen is ook sprake van psychisch letsel. In één geval is de aanval zelfs zo uit de hand gelopen, dat het slachtoffer deze met de dood heeft moeten bekopen. Verdachten hebben met hun acties ook beslag gelegd op de schaarse capaciteit van politie en justitie, die daardoor niet kon worden gebruikt voor het opsporen en vervolgen van personen die zich schuldig maken aan seksueel misbruik van minderjarigen.
[verdachte] is op 12 oktober 2020 in een tussenuur van school samen met enkele anderen naar het Sonsbeekpark gegaan waar vervolgens geweld is gebruikt tegen [benadeelde] . [verdachte] wilde zelf niet iemand slaan en dacht dat het niet zoveel kwaad kon om te filmen. [benadeelde] heeft het filmpje bij de politie gezien en was daardoor zichtbaar aangeslagen. Naast fysiek letsel is ook zijn gevoel van eigenwaarde door het incident ernstig aangetast, zo is beschreven in de toelichting op het verzoek om schadevergoeding.
In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 maart 2021 is geconcludeerd dat de kans op herhaling laag is. [verdachte] heeft een stabiele thuissituatie en goed contact met alle gezinsleden. Hij zet zich in voor het behalen van zijn diploma en heeft een eigen bedrijfje opgezet. Verder heeft hij pro sociale vrienden, zit hij lekker in zijn vel, keurt hij geweld af en lijkt hij over voldoende vaardigheden te beschikken. Alleen dit incident en de omstandigheid dat [verdachte] in het weekend wel eens alcohol drinkt, zijn risicofactoren.
Geadviseerd wordt, indien mediation niet mogelijk is, aan [verdachte] een werkstraf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie, zoals door de officier van justitie geëist, geen meerwaarde heeft. [verdachte] is niet eerder veroordeeld en lijkt een dergelijke ‘stok achter de deur’ niet nodig te hebben om ervoor te zorgen dat hij geen strafbare feiten meer pleegt. Ook de rapporteur van de Raad beschrijft dat [verdachte] zijn lesje wel heeft geleerd. De rechtbank vindt een straf in de vorm van de geëiste werkstraf wel passend. [verdachte] heeft immers door zijn handelen bijgedragen aan de voor het slachtoffer beangstigende situatie door niet van te voren goed na te denken over zijn aanwezigheid bij de confrontatie en het maken van het filmpje. Daarom zal de rechtbank een werkstraf van 40 uur opleggen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die ter zitting door zijn advocaat nader is toegelicht. Hij vordert € 80,92 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is verzocht te bepalen dat alle daders hoofdelijk aansprakelijk zijn en is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om vergoeding van de materiële kosten kan worden toegewezen. Voor zover het gaat om de immateriële schade, kan de vordering tot een bedrag van € 1.000,- worden toegewezen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [benadeelde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering vanwege het ontbreken van een causaal verband. Subsidiair is naar voren gebracht dat niet is gebleken van schade aan de fiets en dat een toe te wijzen bedrag aan immateriële schade sterk moet worden gematigd.
Overweging van de rechtbank
Artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hen kunnen worden toegerekend. De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 3 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1726) volgt dat vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid van artikel 141, tweede lid, onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 6:166 van het BW. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Dit betekent dat ook [verdachte] hoofdelijk aansprakelijk is voor eventueel toe te wijzen schade.
Materiële schade/proceskosten
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat [benadeelde] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van [verdachte] rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten ‘fiets’ en ‘telefoonkosten’ zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is [verdachte] naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om vergoeding van materiële schade kan worden toegewezen voor wat betreft de fiets en de telefoonkosten, in totaal een bedrag van € 75,-.
De reiskosten voor bezoek aan de politie en de advocaat kunnen niet worden aangemerkt als materiële schade. De reiskosten voor bezoek aan de advocaat zullen wel als proceskosten worden toegewezen.
Immateriële schade
Een benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het BW recht op vergoeding van immateriële schade in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [benadeelde] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het BW valt. Hij heeft immers lichamelijk letsel opgelopen en is op andere wijze in de persoon aangetast. Uit de informatie van een GZ-psycholoog die bij de vordering is gevoegd, volgt dat [benadeelde] sinds het incident meerdere stress gerelateerde klachten heeft en onder behandeling is. Dit is ook aan [verdachte] toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade toekennen.
De rechtbank zal [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Over het toegewezen bedrag is vanaf 12 oktober 2020 wettelijke rente verschuldigd.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [verdachte] in de proceskosten van [benadeelde] worden veroordeeld, tot op heden begroot op € 3,22.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dit betekent dat [verdachte] wordt verplicht het aan [benadeelde] toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. De proceskosten vallen hier niet onder.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] en zijn mededader(s) ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. [verdachte] hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn mededader(s) de schade heeft/hebben vergoed aan [benadeelde] en/of de Staat.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en de maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf, te weten een
werkstraf van 40 uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[benadeelde] van € 75,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 3,22;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 75,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen nul dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de mededader(s) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen aan [benadeelde] en/of de Staat, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld, voorzitter en kinderrechter, mr. D.S.M. Bak en
mr. R.M.H. Pennings, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme en
mr. M.C. Korevaar, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020-485143 (TGO [naam onderzoek 2] /DR [naam onderzoek 1] , zaaksdossier 2), gesloten op 2 februari 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. ZD02/0013-0016.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. ZD02/0054.
4.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. ZD02/0079-0084.
5.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. ZD02/0101.
6.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. ZD02/0100-0101 en de verklaring van [verdachte] , afgelegd ter zitting van 12 april 2021.
7.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. ZD02/0094.