ECLI:NL:RBGEL:2021:2537

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
8676091
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensgeschil over mandeligheid en eigendom van een muur tussen buren

In deze zaak gaat het om een grensgeschil tussen twee buren over een muur die zij gezamenlijk hebben gebouwd. [naam eisers] stelt dat de muur mandelig is en dat [naam gedaagden] zonder toestemming een houten verhoging op de muur heeft geplaatst. De eisende partij vordert onder andere de verwijdering van deze verhoging en een verklaring voor recht dat de grond waarop de muur staat eigendom is van [naam eisers]. De gedaagde partij betwist de mandeligheid en stelt dat de kadastrale grens anders ligt, waardoor zij eigenaar is van de muur en de verhoging rechtmatig heeft geplaatst. De kantonrechter oordeelt dat de muur mandelig is en dat [naam gedaagden] de verhoging moet verwijderen. De vordering van [naam eisers] om de eigendom van de grond te bevestigen wordt afgewezen, omdat de grens onder de muur ligt. De vordering om de deurbelcamera te verwijderen wordt ook afgewezen, omdat deze niet onrechtmatig is. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8676091 \ CV EXPL 20-7129 \ 398
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[naam eisers]
beiden wonende te [woonplaats]
eisende partijen
procederend in persoon
tegen
[naam gedaagden]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen
gemachtigde: mr. C.J. Harmsen
Partijen worden hierna [naam eisers] en [naam gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 augustus 2020;
- de brief van [naam eisers] van 18 november 2020, die wordt aangemerkt als een conclusie van repliek tevens akte vermeerdering van eis;
- de pleitnota van mr. Harmsen, die wordt aangemerkt als een conclusie van dupliek;
- de mondelinge behandeling, gehouden op 4 december 2020 ter plaatse van het geschil.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[naam eisers] is eigenaar van een perceel grond met woning, gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] en kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [perceelnummer] . [naam gedaagden] is eigenaar van het aangrenzende perceel grond met woning, gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] en kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [perceelnummer] . [naam gedaagden] heeft haar perceel op 1 oktober 2018 verkregen. [naam eisers] was toen al geruime tijd eigenaar van zijn perceel.
2.2
De achtertuinen van de percelen van partijen worden voor het grootste deel van elkaar gescheiden door een stenen muur. Met uitzondering van de eerste 3 à 4 meter vanaf de achtergevel van de woningen (het brede stuk; zie productie 8 bij conclusie van repliek tevens akte vermeerdering van eis) is die muur eensteens.
2.3
[naam gedaagden] heeft recentelijk een houten verhoging op het brede stuk van de muur gerealiseerd, zoals te zien op productie 1 bij de dagvaarding. De rechtopstaande balk die rust op de muur is bijna net zo breed als de muur. De houten verhoging staat door middel van liggende balken in verbinding met houten palen aan de andere zijkant van de achtertuin van [naam gedaagden] (zie productie 9 bij conclusie van repliek tevens akte vermeerdering van eis).
2.4
[naam gedaagden] heeft in haar voordeur een deurbelcamera geïnstalleerd met het tijdens de mondelinge behandeling door [naam gedaagden] door middel van een foto getoonde navolgende zicht (de linkerzijde laat de afscheiding aan de voorzijde tussen de percelen van partijen zien):
Plaats foto

3.Het geschil en de vorderingen

3.1
Volgens [naam eisers] is de muur mandelig en is het [naam gedaagden] niet toegestaan om daarop een constructie als onder 2.3 beschreven te laten rusten. Hij zegt de muur samen met [naam toenmalige eigenaar] , de toenmalige eigenaar van het perceel van [naam gedaagden] , in 1999 te hebben gebouwd en de kosten daarvan te hebben gedeeld. Volgens [naam eisers] werd de muur toen op de erfgrens geplaatst. Voor zover dat niet het geval zou zijn, zo begrijpt de kantonrechter, beroept [naam eisers] zich op verjaring.
Volgens [naam eisers] staat de deurbelcamera deels gericht op zijn carport en ook op de openbare ruimte en mag [naam gedaagden] dit niet filmen.
Ten slotte is er Volgens [naam eisers] sprake van een door [naam eisers] bekostigde binnenmuur die niet goed zou staan.
3.2
Op deze gronden heeft [naam eisers] gevorderd, kort gezegd:
I. een verklaring voor recht dat de grond, waarop de buitenmuur staat, eigendom is van [naam eisers] ;
II. de veroordeling van [naam gedaagden] , op straffe van een dwangsom, om de houten constructie op de buitenmuur te verwijderen;
III. de veroordeling van [naam gedaagden] tot verwijdering van de deurbelcamera;
IV. de veroordeling van [naam gedaagden] tot het in de oude staat terugbrengen van de binnenmuur;
V. de veroordeling van [naam gedaagden] in de kosten van de procedure.
3.3
[naam gedaagden] voert verweer. Volgens [naam gedaagden] ligt de kadastrale grens in de tuin van [naam eisers] en staat de buitenmuur dus op het perceel van [naam gedaagden] , zodat zij daarvan eigenaar is en zij daarop de houtenverhoging mochten doen rusten.
De deurbelcamera is zo afgesteld dat deze geen openbare ruimtes filmt en wordt alleen gebruikt voor veiligheidsdoeleinden; en tot het plaatsen van de binnenmuur is in het verleden toestemming verleend, aldus [naam gedaagden]

4.De beoordeling

4.1
[naam gedaagden] heeft de stelling van [naam eisers] dat deze de buitenmuur in 1999 samen met zijn toenmalige buurman [naam toenmalige eigenaar] heeft gebouwd, niet betwist. [naam eisers] heeft een schriftelijke verklaring van [naam toenmalige eigenaar] in het geding gebracht, waaruit blijkt dat zij de muur toen hebben geplaatst ter vervanging van een daar toen aanwezige coniferenhaag. Aangenomen dat de muur op de plaats is gekomen van de stammen van de coniferen, vormde die plaats dus al langer de bezitsgrens tussen hun onroerende zaken. Daarbij past dat zij de muur toen op die grens hebben geplaatst. Dat zegt [naam eisers] ook.
4.2
[naam gedaagden] voert slechts aan dat de kadastrale grens tussen de percelen anders loopt dan op de onder 4.1 bedoelde grens, zonder dat overigens voldoende te onderbouwen. Daarmee blijft onverlet de stelling van [naam eisers] dat de feitelijke afscheiding het wederzijds bezit gedurende meer dan twintig jaar heeft gemarkeerd (en tot eigendom heeft gemaakt). De kantonrechter stelt vast dat sinds 1999 twintig jaren zijn verlopen. Uit niets blijkt dat het wederzijds bezit in die periode ooit is betwist of in afwijking van de kadastrale grens slechts is gedoogd. Daaruit volgt dat, voor zover de feitelijke situatie afweek van de kadastrale grens volgens [naam gedaagden] , [naam eisers] ingevolge de artikelen 3:306 BW en 3:105 BW eigenaar is geworden van de grond tot de muur en – ingevolge zijn onbetwiste stelling dat de muur op de feitelijke grens was gebouwd en in verbinding met artikel 5:36 BW – ook van de grond tot onder het midden van de muur aan zijn zijde.
4.3
De muur die in 1999 is gebouwd is dus mandelig (art. 5:62 BW). Het is niet toegestaan zonder toestemming van de andere mede-eigenaar de mandelige muur te verhogen. De artikelen 685 en 687 oud BW zijn door de wetgever van het BW bewust niet overgenomen (Parl. Gesch. Boek 5, blz. 240; zie ook J.G. Gräler, Monografieën BW B27, par. 17.2).
4.4
Dat betekent dat de vordering onder II zal worden toegewezen, met dien verstande dat een en ander binnen vier weken na betekening van dit vonnis zal moeten zijn gerealiseerd. [naam eisers] heeft een dwangsom gevorderd van € 50,- per dag. Deze zal aan de veroordeling worden toegevoegd, tot een maximum van € 10.000,-.
4.5
De vordering onder I is echter niet toewijsbaar, nu de grens, ook volgens [naam eisers] zelf, onder de muur loopt en niet, vanuit zijn perceel gezien, tot en met de muur.
4.6
De deurbelcamera biedt, blijkens de onder 2.4 getoonde foto, nagenoeg geen zicht op het voorerf van [naam eisers] De kantonrechter ziet dan ook niet in waarom het hebben van een deurbelcamera als de onderhavige onrechtmatig is. De vordering onder III zal daarom worden afgewezen.
4.7
Hetzelfde geldt voor de vordering onder IV. Waarom [naam gedaagden] hier onrechtmatig zou handelen is niet onderbouwd. Onduidelijk is wie de binnenmuur heeft gebouwd en waar toen precies grensoverschrijding heeft plaatsgevonden. Los hiervan kan het niet anders zijn dat, als een dergelijke grensoverschrijding binnenshuis heeft plaatsgevonden, partijen hiervan op de hoogte moeten zijn geweest. Uit niets is verder gebleken dat er ooit een punt is gemaakt van de grensoverschrijding. Ten slotte geldt dat, nu de vordering uitdrukkelijk haar aanleiding vindt in de omstandigheid dat [naam gedaagden] in hun conclusie van antwoord melding maken van een de kadastrale grens overschrijdend schuurtje van [naam eisers] achter in de achtertuin, terwijl [naam gedaagden] daar geen vordering in reconventie aan verbinden, de voorwaarde waaronder deze vermeerdering van eis in conventie heeft plaatsgevonden, niet lijkt te zijn vervuld.
4.8
Nu partijen op meerdere punten over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van de procedure tussen hen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
veroordeelt [naam gedaagden] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de houten opbouw (zoals onder 2.3 beschreven) op de mandelige muur te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat aan dit bevel niet wordt voldaan, tot een maximum van € 10.000,-;
5.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.4
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken door mr. E. Horsthuis op