ECLI:NL:RBGEL:2021:2688

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3343
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale proceskostenvergoeding bij onzorgvuldig handelen Belastingdienst in IB-aangifte FIOD-medewerker

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een FIOD-medewerker en de Belastingdienst over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 tot en met 2016. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst onzorgvuldig had gehandeld bij de controle van de IB-aangifte van de eiseres, die ook als rechercheur werkzaam is bij de FIOD. De eiseres had verzocht om haar aangifte als VIP-post te behandelen, maar dit verzoek werd niet ingewilligd, wat leidde tot verstoorde verhoudingen tussen haar en de controlerend ambtenaar. De rechtbank concludeerde dat de navorderingsaanslagen en de bijbehorende vergrijpboetes onterecht waren opgelegd, omdat de Belastingdienst niet had voldaan aan de vereisten voor het opleggen van vergrijpboetes. De rechtbank vernietigde de boetebeschikkingen en oordeelde dat de eiseres recht had op een integrale proceskostenvergoeding, omdat de Belastingdienst in vergaande mate onzorgvuldig had gehandeld. Daarnaast werd de Belastingdienst veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en professionaliteit in de behandeling van belastingzaken, vooral wanneer het gaat om medewerkers van de Belastingdienst zelf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 20/3343, AWB 20/3344, 20/3345, 20/3346 en 20/3348

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres de volgende belastingaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en beschikkingen opgelegd:
  • voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.704 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.484, alsmede bij beschikking een boete van € 1.738. Tevens is bij beschikking € 669 aan belastingrente in rekening gebracht;
  • voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.462 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.532, alsmede bij beschikking een boete van € 977. Tevens is bij beschikking € 427 aan belastingrente in rekening gebracht;
  • voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.507 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 998, alsmede bij beschikking een boete van € 51. Tevens is bij beschikking € 426 aan belastingrente in rekening gebracht;
  • voor het jaar 2015 een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.150 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 825. Tevens is bij beschikking € 489 aan belastingrente in rekening gebracht;
  • voor het jaar 2016 een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.680 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 145, alsmede bij beschikking een boete van € 395. Tevens is bij beschikking € 431 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 2 juni 2020 de bezwaren gegrond verklaard en de belastingaanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2016 en bijbehorende beschikkingen verminderd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 juni 2020, ontvangen door de rechtbank op 15 juni 2020, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [persoon 1] . Namens verweerder zijn verschenen [persoon 2] en [persoon 3] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Partijen hebben afgesproken dat zij met elkaar in overleg treden en als zij niet tot overeenstemming komen, de rechtbank zes weken na 15 januari 2021 uitspraak zal doen.
Partijen hebben de rechtbank te kennen gegeven niet tot overeenstemming te zijn gekomen en hebben nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft partijen op 13 april 2021 verzocht aan te geven of een nadere zitting nodig is. Vervolgens heeft de rechtbank, met toestemming, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is als rechercheur in loondienst werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD voor 32 uur in de week. Daarnaast is zij één van de twee vennoten in [naam V.O.F.] ( [V.O.F.] ). De [V.O.F.] is een hengstenhouderij en stoeterij. De andere vennoot van de [V.O.F.] is [persoon 4] . De vennoten zijn vanaf 1 januari 2015 ook fiscale partners.
2. Op de balans van de [V.O.F.] staan in de jaren 2012 en 2013 een drietal auto’s, waaronder een Peugeot Bipper. De cataloguswaarde van de Peugeot Bipper bedraagt € 20.033. Voor deze auto’s is geen sluitende kilometeradministratie bijgehouden. In 2013 heeft eiseres een auto-ongeluk gehad terwijl zij de Peugeot Bipper bestuurde.
3. Eiseres is eigenaar van een stacaravan. Deze stacaravan staat op een recreatiepark en is eind 2013 verkocht voor € 31.750.
4. In 2017 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2016. Eiseres heeft meermaals bij verweerder verzocht om verwijzing van de controle naar een ander kantoor om te worden behandeld als VIP-post (IB-aangiftes medewerkers Belastingdienst). Hieraan is geen gehoor gegeven. Eiseres heeft vervolgens aangegeven bezwaar te hebben tegen de controleambtenaar [naam controleambtenaar] en in eerste instantie geweigerd om inzage te geven in bepaalde (medische) stukken. Later heeft eiseres wel aangegeven inzage te willen geven en gehoord te worden over de bevindingen in het conceptrapport van het boekenonderzoek. Die gelegenheid is haar niet geboden, wel heeft de adviseur enkele malen schriftelijk gereageerd op het conceptrapport.
5. Met dagtekening 31 mei 2018 heeft verweerder de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 met vergrijpboete opgelegd.
6. In het definitieve rapport boekenonderzoek van 26 juli 2018 is onder meer het volgende vermeld:

“7.1.2. Inkomen uit werk en woning (box 1)

2012
2013
2014
2015
2016
Aangegeven of vastgesteld inkomen uit werk en woning (box 1)
€ 29.006
€ 19.617
€ 26.364
€ 4.814
€ 40.208
Correctie belastbare winst uit onderneming
€ 6.802
€ 4.845
€ 2.386
€ 18.395
€ -930
Correctie punt 5.1.5 Verzekeringsuitkering
-
-
€ 5.758
€ 1.440
€ 15.835
Correctie punt 5.1.7 Reisaftrek openbaar vervoer
-
-
-
-
€ 1.198
Correctie punt 5.1.8 Inkomsten uit aftrekposten eigen woning
€ -925
-
-
-
-
Correctie punt 5.2.1 Uitgaven voor specifieke zorgkosten
-
-
-
€ 501
€ 439
Gecorrigeerd inkomen uit werk en woning
€ 34.883
€ 24.462
€ 34.508
€ 25.150
€ 57.680
Verrekening verliezen box 1
-
-
-
-
-
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 34.883
€ 24.462
€ 35.508
€ 25.150
€ 57.680
7.1.3.
Voordeel uit sparen en beleggen (box 3)
2012
2013
2014
2015
2016
Aangegeven\Vastgesteld voordeel uit sparen en beleggen (box 3)
€ 1.264
€ 2.853
€ 1.886
€ 288
-
Correctie punt 5.3 Inkomen uit sparen en beleggen
€ 1.332
€ 1.678
€ - 887
€ 537
€ 146
Gecorrigeerd voordeel uit sparen en beleggen
€ 2.596
€ 4.531
€ 999
€ 825
€ 146
7. Met dagtekening 17 augustus 2018 zijn de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 opgelegd waarbij is afgeweken van de aangiften. Met dagtekening 18 augustus 2018 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 opgelegd. De (navorderings)aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2016 leidden, inclusief boete- en belastingrentebeschikkingen, tot een totaal te betalen bedrag van € 28.647.
8. Als gevolg van het opleggen van de vergrijpboetes voor de jaren 2012, 2013 en 2016 is tegen eiseres een tuchtprocedure gestart.
9. Eiseres heeft tijdig bezwaar gemaakt.
10. In de bijlage van de toelichting op de uitspraken op bezwaar van 2 juni 2020 is onder meer het volgende vermeld:
“Bijlage 2:
Inkomen uit werk en woning (na bezwaar)
2012
2013
2014
2015
2016
Aangegeven of vastgesteld inkomen uit werk en woning (box 1)
€ 29.006
€ 19.617
€ 26.364
€ 34.656
€ 40.208
Correctie belastbare winst uit onderneming
€ 3.144
€ 1.510
€ 977
€ - 12.833
-
Correctie punt 5.1.5 Verzekeringsuitkering
-
-
-
-
-
Correctie punt 5.1.7 Reisaftrek openbaar vervoer
-
-
-
-
€ 1.198
Correctie punt 5.1.8 Inkomsten uit aftrekposten eigen woning
€ -925
-
-
-
-
Correctie punt 5.2.1 Uitgaven voor specifieke zorgkosten
-
-
-
€ 501
€ 439
Gecorrigeerd inkomen uit werk en woning
€ 31.225
€ 21.127
€ 27.341
€ 22.324
€ 41.845
Verrekening verliezen box 1
-
-
-
-
-
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 31.225
€ 21.127
€ 27.341
€ 22.324
€ 41.845

Bijlage 3:

Voordeel uit sparen en beleggen (na bezwaar)

2012
2013
2014
2015
2016
Aangegeven\Vastgesteld voordeel uit sparen en beleggen (box 3)
€ 1.264
€ 2.853
€ 1.886
€ 288
€ 0
Correctie punt 5.3 Inkomen uit sparen en beleggen
€ 1.332
€ 1.332
€ - 887
€ 487
€ 0
Gecorrigeerd voordeel uit sparen en beleggen
€ 2.596
€ 4.185
€ 999
€ 775
€ 0
Geschil
11. In geschil is of de (navorderings)aanslagen IB/PVV terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de bijtelling in 2012 en 2013 wegens privé-gebruik van de Peugeot Bipper terecht is en of de waarde van de stacaravan in 2012 en 2013 tot de grondslag sparen en beleggen moet worden gerekend. Ook is in geschil of de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 in stand moet blijven gelet op het correctiebeleid dat verweerder hanteert.
11. Daarnaast zijn de vergrijpboetes voor 2012 en 2013 wegens de correctie privé-gebruik auto in geschil.
13. Verweerder heeft zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat de vergrijpboete die is opgelegd bij de aanslag IB/PVV 2016 wegens de correctie reisaftrek openbaar vervoer van € 96 dient te worden vernietigd.
14. Tot slot is in geschil of eiseres recht heeft op vergoeding van immateriële schade en een integrale proceskostenvergoeding.
Beoordeling van het geschil
Prematuur beroep?
15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van prematuur beroep. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake, omdat in de brief van 2 juni 2020 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud wordt beslist op de bezwaren en in de bijlagen een gespecificeerde cijfermatige uitwerking daarvan wordt gegeven. Ook wordt een rechtsmiddelenclausule gegeven. De formalisering van de uitspraken op bezwaar in de verminderingsbeschikkingen van 18 en 19 juni 2020 roepen geen andere of zelfstandige rechtsgevolgen in het leven.
Privé-gebruik Peugeot Bipper (navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013)
16. Tot het ondernemingsvermogen van de [V.O.F.] behoort in 2012 en 2013 de Peugeot Bipper (de auto).
17. Als aan een belastingplichtige een auto ook voor privédoeleinden ter beschikking staat, dan wordt op jaarbasis een onttrekking in aanmerking genomen van 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 km privé is gebruikt (artikel 3.20, eerste lid, van de Wet IB 2001). Dit kan met een kilometeradministratie worden aangetoond.
18. Niet in geschil is dat voor deze auto geen sluitende kilometeradministratie is bijgehouden. Ook anderszins is niet gebleken dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Dit betekent dat op grond van de wettelijke bepaling ervan uit moet worden gegaan dat de auto ook aan eiseres als vennoot ter beschikking heeft gestaan voor privédoeleinden. Weliswaar heeft eiseres verklaard dat zij niet reed met de auto, maar ook heeft zij verklaard dat zij in 2013 met deze auto een ongeluk heeft gehad terwijl zij achter het stuur zat. Dat betekent dat zij daadwerkelijk van de auto gebruik maakte en bij gebreke van een kilometeradministratie kan dan niet worden afgeweken van het wettelijk vermoeden dat het gebruik ook meer dan 500 km in een jaar was.
19. Ook is niet in geschil dat eiseres in haar aangiften geen bijtelling heeft verantwoord. Eiseres heeft hierover verklaard dat zij en haar mede-vennoot als afspraak hadden dat de mede-vennoot de volledige bijtelling in zijn aangiften zou opnemen, omdat eiseres niet of nauwelijks de auto gebruikte. Ter zitting heeft verweerder hierover verklaard dat als de bijtelling inderdaad volledig bij de mede-vennoot zou zijn verantwoord, nog steeds sprake zou zijn van een onjuiste aangifte van eiseres. Desalniettemin zou in dat geval wel zijn afgezien van navordering op dit punt omdat er financieel geen belang voor de schatkist bestaat. Alleen is tijdens de controle gebleken dat de mede-vennoot níet de volledige bijtelling voor zijn rekening heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom terecht een correctie op dit punt aangebracht en moeten de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 op dit punt in stand blijven.
Stacaravan (navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013)
20. Een stacaravan geldt volgens vaste jurisprudentie als onroerende zaak als sprake is van duurzame vereniging met de grond en dat is het geval als de stacaravan naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Bij de beantwoording van de vraag of dat zo is, moet worden gelet op de bedoeling van degene die de stacaravan heeft geplaatst, voor zover deze bedoeling naar buiten kenbaar is. Die bedoeling moet blijken uit bijzonderheden van aard en inrichting van het bouwwerk. Niet van belang is dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwwerk te verplaatsen. [1]
21. Onder omstandigheden kan een stacaravan onroerend zijn. Verweerder stelt dat eiseres de stacaravan helemaal heeft opgeknapt, geschilderd, nieuw ingericht en de tuin heeft aangepakt. De stacaravan heeft altijd op dezelfde plaats gestaan, is aangesloten op riolering, lichtnet en waterleiding, heeft een tuin en damwandprofiel tegen ongedierte en zand. Hieruit kan worden afgeleid dat de stacaravan naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Dat de mogelijkheid bestaat om de stacaravan te verplaatsen, doet daar niet aan af. Gelet op de stukken in het dossier ziet de rechtbank geen aanleiding aan de juistheid van de feitenvaststelling door verweerder te twijfelen. Daarom is de stacaravan terecht als onroerend aangemerkt en is de waarde ervan terecht tot de grondslag sparen en beleggen gerekend. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.

Navorderingsaanslag IB/PVV 2014

22. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de resterende correctie na vermindering in de uitspraak op bezwaar ertoe leidt dat minder dan € 450 wordt nagevorderd. Op grond van het correctiebeleid kan dan de navorderingsaanslag, en dus ook de bijbehorende beschikking belastingrente, worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Het beroep is gegrond.
Vergrijpboetes (navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 en aanslag IB/PVV 2016)
23. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar de vergrijpboetes bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 wegens de correctie privégebruik auto gehandhaafd, net als de vergrijpboete bij de aanslag IB/PVV 2016 wegens de correctie reiskostenaftrek openbaar vervoer. Verweerder heeft daarbij de schuldkwalificatie verlaagd van opzet naar grove schuld en een korting op de boetes gegeven in verband met de lange behandeltermijn. Dit heeft geresulteerd in boetes van 20% van de na te vordering belasting.
24. In beroep heeft verweerder terecht onderkend dat een vergrijpboete bij de aanslagoplegging op grond van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) alleen mogelijk is in geval van opzet. Gelet hierop is de vergrijpboete bij de aanslag IB/PVV 2016 ten onrechte gehandhaafd. Deze vergrijpboete moet daarom worden vernietigd.
25. Op grond van artikel 67e van de AWR kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
26. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de bewijslast rust aannemelijk te maken dat is voldaan aan de in de artikel 67e van de AWR gestelde eisen ten aanzien van de vergrijpboetes wegens de correctie privégebruik auto. Verweerder dient derhalve aannemelijk te maken dat het aan grove schuld van eiseres te wijten is dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Hierin is verweerder niet geslaagd.
27. Zoals hierboven al is overwogen, heeft eiseres ter zitting geloofwaardig verklaard dat zij en haar mede-vennoot de afspraak hadden gemaakt dat hij de volledige bijtelling in zijn aangiftes zou verantwoorden. Verweerder heeft daarop verklaard dat als de mede-vennoot inderdaad de volledige bijtelling voor zijn rekening had genomen, dan weliswaar sprake zou zijn van onjuiste aangiftes, maar dat dan vanwege een gebrek aan materieel belang niet bij eiseres zou zijn gecorrigeerd. De reden dat in dit geval dus de correcties bij eiseres zijn opgelegd is dat eiseres niet bij haar mede-vennoot heeft gecontroleerd of hij zich bij het invullen van zijn aangiftes aan de gemaakte afspraak hield. Dat eiseres dat heeft nagelaten is slordig maar kan niet als grofschuldige nalatigheid worden gekwalificeerd. In dit geval speelt ook nog mee dat eiseres en haar mede-vennoot ook privé in een nauwe betrekking stonden waardoor de zakelijke en privésfeer niet strikt gescheiden waren. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. Ook deze vergrijpboetes zullen dus moeten worden vernietigd.
28. De conclusie is derhalve dat geen enkele van de opgelegde vergrijpboetes in stand kan blijven.
Overschrijding redelijke termijn
29. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. [2]
30. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 ontvangen op 6 juli 2018. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) meer dan zes maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus naar boven afgerond met twee keer een half jaar overschreden. Dit betekent een schadevergoeding van € 1.000 (2 keer een half jaar ad € 500). De uitspraak op bezwaar van verweerder dateert van 2 juni 2020. Dit is 17 maanden langer dan zes maanden. De gehele overschrijding van de redelijke termijn is dus ontstaan in de bezwaarfase. De rechtbank zal verweerder veroordelen om de schadevergoeding aan eiseres te betalen.
31. Eiseres heeft betoogd dat zij een meer dan gemiddelde spanning en frustratie heeft ondervonden en daarom recht heeft op een hogere immateriële schadevergoeding. Uit de door eiseres overgelegde deskundigenverklaring volgt inderdaad dat het boekenonderzoek en dan met name de beschuldigingen van belastingfraude een zeer negatieve impact op eiseres' psychische gezondheid hebben gehad. Toch ziet de rechtbank geen aanleiding voor een hogere schadevergoeding. De reden hiervoor is dat juist gebruik wordt gemaakt van een standaardbedrag om te voorkomen dat in individuele zaken moet worden beoordeeld welke spanning en frustratie een rechtszoekende heeft ondervonden. Dat zou namelijk betekenen dat in iedere zaak de individuele feiten en omstandigheden moeten worden onderzocht en vastgesteld, waaronder de psychische constitutie en de individuele draagkracht van de belanghebbende en de vraag of die wel of niet het gevolg is van andere, niet aan het tijdsverloop van de zaak gerelateerde omstandigheden. Een dergelijk onderzoek is complex als het al naar objectieve maatstaven kan worden uitgevoerd en zal gemiddeld genomen ook belastend zijn voor belanghebbenden bij wie juist de impact van de stress en frustratie relatief groter is. Daarom zal de rechtbank niet afwijken van de standaard schadeberekening.
Proceskostenvergoeding
32. Eiseres heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in deze zaken sprake. De rechtbank legt aan dit oordeel het volgende ten grondslag.
33. Eiseres is werkzaam als rechercheur bij de FIOD en daarvóór werkte zij bij verweerder. Normaal gesproken worden de IB-aangiftes van medewerkers van de Belastingdienst beoordeeld door het zogenoemde VIP-team en, zo is ter zitting door beide partijen gesteld, door medewerkers van een ander kantoor. Leden van het VIP-team hebben een bijzondere autorisatie om inzage te krijgen in de gegevens van collega's. Volgens verweerder is dat in dit geval niet gebeurd, omdat sprake was van een winst-aangifte. Verder is niet in geschil dat controlerend ambtenaar [naam controleambtenaar] geen VIP-autorisatie had. Eiseres heeft meermaals vanaf de aankondiging van de controle aangegeven dat zij niet door een (voormalig) collega wilde worden gecontroleerd, onder meer omdat in het kader van een controle ook de verzekeringsuitkeringen aan de orde zouden komen naar aanleiding van het auto-ongeluk dat zij in 2013 heeft gehad. Als gevolg van dat ongeluk heeft eiseres gedurende enkele jaren last gehad van neurologische en psychische klachten. Dit blijkt ook uit de deskundigenverklaring die eiseres heeft overgelegd. Eiseres heeft er in het bijzonder bezwaar tegen gehad dat haar medische gegevens bekend zouden worden bij (voormalige) collega's. De rechtbank stelt vast dat inderdaad de verzekerings- en medische gegevens zijn opgevraagd en (uiteindelijk) besproken. De inschatting van eiseres voorafgaand aan de controle is dus juist gebleken.
34. Het verzoek van eiseres om de controle aan een ander kantoor toe te wijzen is meermaals afgewezen, ook na een klachtprocedure.
35. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de controle door controlerend ambtenaar [naam controleambtenaar] vanaf het begin stroef is gelopen en dat eiseres in het begin niet heeft meegewerkt. Dit heeft tot gevolg gehad dat [naam controleambtenaar] op basis van onvolledige informatie in het rapport heeft geconcludeerd dat sprake was onder meer van verzwegen omzet waardoor direct ook het vermoeden van fraude ontstond. De rechtbank stelt vast dat de navorderingsaanslagen en aanslagen – in ieder geval op het punt van de winstcorrecties – nagenoeg geheel zijn komen te vervallen bij de uitspraken op bezwaar en – wat 2014 betreft – in beroep. Verder stelt de rechtbank vast dat alle opgelegde vergrijpboetes zijn komen te vervallen, waarmee verweerder ook heeft ingestemd. Dat de (navorderings)aanslagen bijna volledig en de vergrijpboetes volledig zijn teruggenomen onderstreept nog eens dat zij zijn opgelegd op basis van onvolledige en/of onjuiste informatie.
36. De rechtbank acht aannemelijk dat de controle en de onvrede van eiseres daarover heeft geleid tot spanningen in de relatie met [naam controleambtenaar] . Dat heeft ertoe geleid dat eiseres in het begin van de controle zich niet coöperatief opstelde, ook omdat zij nog bezig was om de controle door een ander kantoor te laten uitvoeren. Maar het heeft er kennelijk ook toe geleid dat [naam controleambtenaar] het conceptrapport niet meer met eiseres in een gesprek heeft willen bespreken. Deze beslissing van [naam controleambtenaar] is van groot belang geweest omdat in de bezwaarfase is gebleken dat de correcties voor het overgrote deel teruggenomen moesten worden. Niet valt in te zien dat dit niet ook in de controlefase had gekund. Dat dit niet in de controlefase is gebeurd heeft in dit geval extra ernstige consequenties gehad omdat daardoor ook vergrijpboetes zijn opgelegd en dat heeft weer geleid tot een tuchtprocedure omdat eiseres rechercheur bij de FIOD is.
36. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval twee keer onzorgvuldig is gehandeld door verweerder. De eerste keer door eiseres' verzoek om behandeling als VIP-post door een ander kantoor niet in te willigen. Dit had als direct gevolg dat de verhoudingen met de controlerend ambtenaar al vanaf het begin verstoord zijn geraakt. Verweerder heeft wellicht gelijk dat er geen geschreven regel is die in dit geval ertoe verplichtte om de post door een ander kantoor te laten behandelen en door een ambtenaar met een VIP-autorisatie, maar ongeschreven regels van professionaliteit en collegialiteit hadden in dit geval de doorslag moeten geven om dat toch te doen. De ratio achter de VIP-regeling – de privacy van collega's beschermen alsmede een objectieve en neutrale controle verzekeren – is evident ook in dit geval van toepassing. Het was voorzienbaar dat het niet inwilligen van het verzoek van eiseres zou leiden tot verstoorde verhoudingen, ook vanwege het feit dat 'iedereen iedereen kent' op het kantoor.
38. De tweede keer dat onzorgvuldig is gehandeld jegens eiseres is geweest het moment dat de controlerend ambtenaar [naam controleambtenaar] niet bij zichzelf heeft onderkend dat zijn relatie met eiseres zodanig was verstoord dat hij zijn controlerende taken niet meer neutraal en objectief kon uitoefenen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiseres zich richting en over [naam controleambtenaar] negatief en grievend heeft uitgelaten ook tegenover andere collega's. Echter, het omgekeerde is kennelijk ook gebeurd. Er is dus over en weer onder collega's over deze zaak en de betrokkenen geroddeld. Het is begrijpelijk dat dit bij [naam controleambtenaar] leidt tot gekrenkte gevoelens. Echter, de rol en positie van [naam controleambtenaar] in deze zaak is een volstrekt andere dan die van eiseres. Het verwijt dat [naam controleambtenaar] daarom moet worden gemaakt is juist dat hij niet heeft onderkend dat het een persoonlijke kwestie was geworden en dat hij daarom niet langer neutraal en objectief ten opzichte van eiseres stond. Dat is ook door de directe collega's van [naam controleambtenaar] kennelijk onvoldoende onderkend, althans er is niet ingegrepen. Dat zowel eiseres als [naam controleambtenaar] beschadigd zijn geraakt door geroddel onder collega's kan dus geen vergoelijking zijn van de keuzes van [naam controleambtenaar] maar is juist een bevestiging van het feit dat de verkeerde keuzes zijn gemaakt. Zoals hiervoor al geconcludeerd, is het zeer aannemelijk dat de onvolledige en/of onjuiste informatie in het controlerapport het gevolg is van de verstoorde verhoudingen en een verlies aan neutraliteit en objectiviteit bij de controlerende ambtenaar en de ambtenaren die bij die controle op andere wijze waren betrokken.
39. Deze onzorgvuldigheid heeft ook nog tot het zeer ernstige gevolg geleid dat eiseres aan een tuchtprocedure is onderworpen. Het zijn juist de vergrijpboetes geweest en de verdenkingen van verzwegen omzet die hebben geleid tot de escalatie, de tuchtprocedure en daarmee ook de psychische gezondheidsschade bij eiseres. Juist omdat het hier ging om een FIOD-rechercheur had verweerder moeten begrijpen dat de controlerend ambtenaar op afstand had moeten staan. De rechtbank rekent het verweerder zwaar aan dat dit herhaaldelijk en door verschillende functionarissen van verweerder niet onder ogen is gezien.
40. Tot slot stelt de rechtbank vast dat verweerder in de derde plaats onzorgvuldig jegens eiseres heeft gehandeld door de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 met vergrijpboete op 31 mei 2018 op te leggen, ruim vóórdat het definitieve controlerapport is vastgesteld op 26 juli 2018 en ook vóórdat op 22 juni 2018 nog uitgebreid door de gemachtigde op het concept-rapport is gereageerd.
41. De rechtbank ziet daarom aanleiding tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten in bezwaar en beroep. Die worden vastgesteld op € 11.101,75 inclusief btw voor de fiscaal adviseur [persoon 1] en € 10.726,65 inclusief btw voor de gemachtigde. De rechtbank heeft hierbij niet de kosten van [persoon 1] meegenomen die blijkens de facturen kennelijk geen betrekking hebben op de bezwaar- en beroepfase. Uitzondering hierop is factuur 2018-139 die ziet op de reactie van 22 juni 2018, omdat die reactie is ingediend nadat de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 al was opgelegd. Daarom is die reactie onderdeel van de bezwaarfase gaan uitmaken als gevolg van de keuze van verweerder om niet het definitieve rapport af te wachten. Verder heeft verweerder met betrekking tot een aantal facturen gesteld dat die mede betrekking hebben op het bezwaar van de partner van eiseres, maar heeft daarbij niet onderbouwd waarop die stelling is gebaseerd, terwijl dat met betrekking tot andere – overigens gelijkluidende - facturen niet is gesteld. De rechtbank heeft die facturen daarom volledig aan deze procedures toegerekend. Voor de reis- en verblijfkosten van eiseres heeft de rechtbank € 32,47 in aanmerking genomen. De totale voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten bedragen € 21.860,87.
42. De kosten voor de controlefase, de procedures over de omzetbelasting, het compromis van [persoon 4] en de tuchtprocedure worden niet vergoed, omdat die geen betrekking hebben op deze procedure. De voor de bezwaarprocedure reeds betaalde kosten kan verweerder verrekenen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2015 ongegrond;
  • verklaart de beroepen tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2012, 2013, 2014 en 2016 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2012, 2013 en 2016 voor wat betreft de boetebeschikkingen en betreffende de aanslag IB/PVV 2014 volledig;
  • vernietigt de boetebeschikkingen bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2012, 2013 en 2016;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de in zoverre vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2014;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade van € 1.000;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 21.860,87;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478 (Portacabin), Hoge Raad 7 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3831 en Hoge Raad 17 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ2392.
3.Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975