ECLI:NL:RBGEL:2021:2995

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
8203579
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in een geschil over een verzekeringsovereenkomst met betrekking tot Wegenwacht Service en de naleving van informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 juni 2021 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap ANWB B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, ANWB B.V., heeft een vordering ingesteld met betrekking tot een verzekeringsovereenkomst die in de winkel is gesloten, specifiek de Wegenwacht Service. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis eerder overwogen dat de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een verzekeringsovereenkomst, waarbij het ANWB-lidmaatschap als accessoire aan de verzekering wordt beschouwd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij heeft voldaan aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen, zoals vereist door de wet. De eisende partij heeft bewijs geleverd van de informatie die aan de gedaagde partij is verstrekt, waaronder een flyer en bevestigingsdocumenten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst is beëindigd per 1 januari 2020, en dat de gedaagde partij tot die datum premie verschuldigd was.

De vordering tot betaling van € 155,= is toegewezen, evenals de wettelijke vertragingsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden. De kantonrechter heeft de eisende partij aangespoord om in toekomstige procedures duidelijker te zijn over de beëindiging van overeenkomsten en de naleving van wettelijke verplichtingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens : 8203579 CV EXPL 19-5648
uitspraak van : 2 juni 2021
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap ANWB B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eisende partij,
(rol)gemachtigde: A. Niekus en mr. E. Krom,
tegen
[gedaagde partij] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Op 22 juli 2020 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen (hierna: het tussenvonnis). Voor het verloop van de procedure tot aan dat moment wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
Bij akte van 16 december 2020 heeft de eisende partij haar vordering nader toegelicht.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
2.2.
Naar aanleiding van de akte van de eisende partij overweegt de kantonrechter als volgt.
Verzekeringsovereenkomst
2.3.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als verzekeringsovereenkomst. De eisende partij heeft dit in haar akte beaamd, waar zij zich op het standpunt stelt dat de Wegenwacht Service een verzekering betreft. Om deze verzekering te kunnen afsluiten, is een ANWB-lidmaatschap vereist. De eisende partij stelt dat sprake is van één overeenkomst, waarvan de onderdelen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
2.4.
De kantonrechter begrijpt het standpunt van de eisende partij aldus, dat het lidmaatschap ten dienste staat van en accessoir is aan de Wegenwacht Service (de verzekeringsovereenkomst). Bij de verdere beoordeling neemt de kantonrechter dan ook tot uitgangspunt dat (enkel) sprake is van een verzekeringsovereenkomst.
Gevolgen kwalificatie verzekeringsovereenkomst
Toepasselijkheid Wft
2.5.
In de akte stelt de eisende partij zich op het standpunt dat de onderdelen sleutelhulp, transporthulp en repatriëring van de Wegenwacht Service vallen onder de uitzonderingsbepaling van artikel 1:6 lid 1 onder e, onderdelen 1, 2 en 3 Wft. De onderdelen vervoer, toezenden onderdelen en een vervangend chauffeur vallen niet onder deze bepaling, zodat, zo stelt de eisende partij, de Wft op de Wegenwacht Service van toepassing is.
2.6.
Nu de eisende partij niet heeft gespecificeerd welke van de hiervoor genoemde diensten in het onderhavige geval aan de gedaagde partij zijn verleend, neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat de Wft op de onderhavige overeenkomst van toepassing is.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen
2.7.
Op de onderhavige (in de winkel gesloten) verzekeringsovereenkomst zijn de informatieverplichtingen van toepassing zoals bedoeld in paragrafen 1 en 6 van afdeling 6.5.2b BW, artikel 4:20 Wft en de paragrafen 8.1.1, 8.1.4, 8.1.6 BGfo. Zoals in het tussenvonnis is overwogen, moet de kantonrechter er ambtshalve op toezien dat deze consumentenbeschermende voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd.
2.8.
De eisende partij stelt dat zij heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij verwezen naar een flyer: “Wegenwacht Service: Kies zelf het pakket dat bij je past”. Deze flyer is voor het sluiten van de overeenkomst en met een toelichting van een winkelmedewerker aan de gedaagde partij verstrekt. De eisende partij stelt dat de gedaagde partij met die flyer is geïnformeerd over de voornaamste kenmerken van de overeenkomst, zoals haar naam, de aard van de dienstverlening en de tarieven. De eisende partij heeft de genoemde flyer overgelegd.
2.9.
De eisende partij heeft in haar akte uiteengezet welke gegevens in de bevestigingsbrief en de factuur zijn opgenomen en welke informatie in de polisvoorwaarden te vinden is. De aan de gedaagde partij verzonden voorbeeld-bevestiging en factuur zijn overgelegd. De eisende partij heeft in haar eerdere akte een link naar de polisvoorwaarden opgenomen, een en ander in lijn met het landelijke ‘Informatieformulier voor zaken waarin de gedaagde een natuurlijke persoon is’.
2.10.
De kantonrechter is van oordeel dat met hetgeen de eisende partij in de aktes heeft gesteld en onderbouwd, voldoende is gebleken dat zij heeft voldaan aan haar wettelijke informatieverplichtingen.
Einde van de verzekeringsovereenkomst
2.11.
De kantonrechter constateert dat de eisende partij nog steeds geen duidelijkheid heeft gegeven over de beëindiging van de overeenkomst met de gedaagde partij en daarover wisselende en onduidelijke stellingen heeft ingenomen. In de eerdere akte is gesteld dat de overeenkomst is beëindigd op grond van de algemene voorwaarden. In afwijking daarvan is in de nadere akte echter gesteld dat de overeenkomst aan het einde van de lopende contractperiode niet is verlengd en dat - zo begrijpt de kantonrechter - die (kennelijk toekomstige) beëindiging een ontbinding op grond van art. 6:265 BW betreft.
2.12.
Gelet op de als productie IV overgelegde brief gaat de kantonrechter ervan uit dat de eisende partij het lidmaatschap en de Wegenwacht Service heeft beëindigd tegen het einde van de looptijd van de verzekering zoals bedoeld in haar algemene voorwaarden. Dit brengt met zich dat de overeenkomst is geëindigd per 1 januari 2020 en dat de gedaagde partij tot die datum premie verschuldigd is en tot die datum aanspraak heeft kunnen maken op haar uit de overeenkomst voortvloeiende rechten.
Wat is toewijsbaar?
2.13.
Als productie II is de factuur overgelegd waarvan de eisende partij betaling vordert. In de factuur staat dat de gedaagde partij een totaalbedrag van € 155,= verschuldigd is. Uit de overgelegde aanmaning en 14-dagenbrief blijkt dat de gedaagde partij heeft nagelaten dit bedrag (tijdig) te betalen.
2.14.
De vordering tot betaling van € 155,= ligt gelet hierop voor toewijzing gereed.
2.15.
Omdat de gedaagde partij in gebreke is gebleven met het tijdig voldoen van de factuur is zij de gevorderde wettelijke vertragingsrente verschuldigd. Deze zal worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum te bepalen.
2.16.
De eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De eisende partij heeft aan de gedaagde partij een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
2.17.
De gedaagde partij wordt in deze zaak in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor genomen akte(s) blijven echter voor rekening van de eisende partij, aangezien het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze extra akte(s) te nemen.
Ten overvloede
2.18.
De kantonrechter overweegt tot slot, ten overvloede, als volgt. De eisende partij heeft in de dagvaarding (onder het kopje “verweer”) aangegeven:
“Gelet op het bepaalde bij art. 111 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wijst eiseres er op dat haar geen verweer tegen haar vordering bekend is;
Eiseres ziet er dan ook vanaf in dit stadium allerlei op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggendoch is bereid en in staat op het eerste verzoek haar vordering nader te documenteren;”[onderstreping toegevoegd].
2.19.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen, voldoet de dagvaarding niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Dat een gedaagde partij (mogelijk) geen verweer voert, doet aan de in het tussenvonnis genoemde wettelijke verplichtingen van artikelen 21 en 111 Rv niets af. De eisende partij is nu nog in de gelegenheid gesteld de gebreken aan de dagvaarding te repareren met aktes. Deze praktijk is echter niet blijvend. De kantonrechter geeft de eisende partij dan ook met klem in overweging haar dagvaardingen in het vervolg direct te voorzien van de voor de beoordeling benodigde informatie en stukken. Immers, het niet of niet volledig voldoen aan de wettelijke verplichtingen of het niet of onvoldoende onderbouwen van de stelling dat daaraan is voldaan, kan (en zal op termijn) leiden tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering
.
2.20.
Verder wordt de eisende partij met klem in overweging gegeven om in toekomstige procedures eenduidiger te zijn in haar stellingen met betrekking tot de beëindiging van de overeenkomst. Niet uitgesloten is dat als de eisende partij niet preciseert wat de grondslag voor deze beëindiging is – een (al dan niet mogelijke toekomstige) ontbinding, een (al dan niet tussentijdse) beëindiging op grond van de algemene voorwaarden, een opzegging in de zin van art. 7:940 BW of anderszins – dit in de toekomst gevolgen kan hebben voor de toewijsbaarheid van (een deel van) de vordering.
2.21.
Ten slotte wordt met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst en naleving van de (pre)contractuele informatieverplichtingen nog het volgende opgemerkt. De kantonrechter begrijpt dat het regelmatig voorkomt dat een met de eisende partij gesloten overeenkomst gedurende de looptijd inhoudelijk wijzigt (bijvoorbeeld doordat de dekking wordt beperkt of juist uitgebreid, al dan niet gepaard gaand met een wijziging van de looptijd, of een andere wijziging). Het is aan de eisende partij om ten aanzien van de (versie van de) overeenkomst waar de vordering op is gegrond te stellen en onderbouwen dat en hoe die (versie van de) overeenkomst tot stand is gekomen, dat en hoe daarop de algemene vooraarden waar de eisende partij naar verwijst van toepassing zijn geworden, alsmede dat ten aanzien daarvan aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen is voldaan. Stellingen of producties (zoals een bevestigingsbrief, betalingen, facturen, et cetera) die betrekking hebben op een andere overeenkomst dan de overeenkomst waar de vordering op is gegrond of een eerdere versie daarvan, kunnen in beginsel dus niet dienen ter onderbouwing van de totstandkoming van de overeenkomst en naleving van de (pre)contractuele informatieverplichtingen. De eisende partij wordt verzocht hier in toekomstige procedures waar nodig rekening mee te houden, te meer nu zij, gelet op het grote aantal zaken dat zij aanbrengt en de uitgebreide vonnissen die in een aantal daarvan zijn gewezen, bekend moet zijn met het vorenstaande.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 155,= te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vervaldag van de betreffende factuur tot aan de dag van de gehele betaling, alsmede vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten van € 40,= (inclusief btw);
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de eisende partij vastgesteld op:
€ 85,18 aan explootkosten
€ 124,00 aan griffierecht en
€ 37,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.