In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C.W. Plaat, heeft verzocht om een bijdrage van de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Kok, voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De vrouw heeft aanvankelijk verzocht om een bijdrage van € 150 per maand, maar heeft dit verzoek bijgesteld naar € 84 per maand. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om een lagere bijdrage van € 35 per maand.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingangsdatum voor de kinderalimentatie 27 juli 2020 is, de datum waarop het verzoekschrift is ingediend. De rechtbank heeft de behoefte van het kind berekend op basis van het netto gezinsinkomen van de ouders in 2014, dat € 3.500 per maand bedroeg. Dit resulteert in een behoefte van € 592 per maand voor het kind, gecorrigeerd voor inflatie.
Vervolgens heeft de rechtbank de draagkracht van beide ouders beoordeeld. De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.012 per maand, wat resulteert in een draagkracht van € 303 per maand. De vrouw heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.539 per maand, met een draagkracht van € 561 per maand. De totale draagkracht van beide ouders bedraagt € 864 per maand, wat voldoende is om de kosten van het kind te dekken.
Na het toepassen van de zorgkorting, die door de rechtbank is vastgesteld op 25%, heeft de rechtbank besloten dat de man een bedrag van € 60 per maand moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De alimentatie moet steeds vóór de eerste dag van de maand worden betaald en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de overige verzoeken van partijen afgewezen.