ECLI:NL:RBGEL:2021:3090

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
18-123
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde schuldsaneringsregeling zonder schone lei door schending informatieplicht en onvoldoende overleggen jaarcijfers en plan van aanpak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in de schuldsaneringsregeling van [Betrokkene]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [Betrokkene] niet in aanmerking komt voor een schone lei, omdat hij de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen. De rechtbank constateert dat [Betrokkene] heeft gefaald in zijn informatieplicht door onvoldoende jaarcijfers over te leggen en geen plan van aanpak in te dienen. In een eerder vonnis van 25 juni 2020 was [Betrokkene] al opgedragen om de jaarcijfers van zijn onderneming te overleggen, maar hij heeft slechts beperkte cijfers overgelegd en geen plan van aanpak ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat [Betrokkene] feitelijk de onderneming leidt, terwijl deze op naam van zijn partner staat, en dat hij de rechter-commissaris niet op de hoogte heeft gesteld van deze constructie. De tekortkomingen in de nakoming van de informatieplicht zijn door de rechtbank als zwaarwegend beoordeeld, wat heeft geleid tot de beslissing om de schone lei te onthouden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de bewindvoerder niet in staat was om haar controlerende taak naar behoren uit te voeren door het gebrek aan informatie van [Betrokkene]. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd en vastgesteld dat de vorderingen weer afdwingbaar zijn. De kosten van de bewindvoerder zijn vastgesteld op € 4.869,88.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team Insolventies
Zittingsplaats Zutphen
Insolventienummer: C/05/18/123 R gd
Datum vonnis: 18 maart 2021
Vonnis
in de schuldsaneringsregeling van:
[Betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum+plaats] ,
wonende te [adres+woonplaats] ,
hierna: [Betrokkene] .
Bewindvoerder: mr. G. van den Berg, Postbus 232, 816 AE Epe.
Advocaat: mr. W. Vahl, Wilhelminastraat 16, 3771 AR Barneveld.
Samenvatting
[Betrokkene] krijgt niet de schone lei, omdat [Betrokkene] de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet goed is nagekomen. [Betrokkene] heeft namelijk niet voldaan aan de informatieplicht. De rechtbank oordeelt dat dit [Betrokkene] kan worden verweten.
In een eerder vonnis heeft de rechtbank bepaald dat [Betrokkene] de jaarcijfers van zijn onderneming moet overleggen. Dat heeft hij slechts beperkt gedaan. De rechtbank heeft ook bepaald dat [Betrokkene] een plan van aanpak moet indienen dat moet worden goedgekeurd door de rechter-commissaris. [Betrokkene] heeft geen plan van aanpak ingediend. Tot slot heeft [Betrokkene] onvoldoende stukken overgelegd over de overname van de onderneming door zijn partner. De rechtbank vindt de tekortkomingen in de nakoming van de informatieplicht zwaarwegend genoeg om [Betrokkene] de schone lei te onthouden.

1.De procedure

1.1.
De termijn van de schuldsaneringsregeling van [Betrokkene] is op 15 februari 2021 verstreken. De rechtbank moet beoordelen of [Betrokkene] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en of hem al dan niet de schone lei kan worden verleend.
1.2.
De rechtbank heeft op 25 juni 2020 vonnis gewezen op het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de bewindvoerder van 27 maart 2020. De rechtbank heeft bepaald dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet.
1.3.
Het verdere procesverloop bestaat uit:
- het vervolgverslag van de bewindvoerder van 25 september 2020;
- het eindverslag van de bewindvoerder van 16 november 2021;
- de checklist van de bewindvoerder van 24 februari 2021;
- de e-mail van mr. Vahl van 3 maart 2021, met als bijlage een bericht van [Betrokkene] ;
- het proces-verbaal van de verificatievergadering van 4 maart 2021;
- de zitting van 4 maart 2021, waarbij aanwezig waren [Betrokkene] , bijgestaan door mr. Vahl, en de bewindvoerder, bijgestaan door haar kantoorgenoot P.N.S. van Leeuwen (hierna: Van Leeuwen).
1.4.
Ten slotte is aangekondigd dat de rechtbank op 18 maart 2021 uitspraak zal doen.

2.2. De beoordeling

2.1.
[Betrokkene] krijgt niet de schone lei, omdat hij de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet goed is nagekomen. De rechtbank oordeelt dat dit [Betrokkene] kan worden verweten. De rechtbank overweegt als volgt.
2.2
De rechtbank verwijst allereerst naar het vonnis van 25 juni 2020. Daarin heeft de rechtbank overwogen dat [Betrokkene] de rechtbank niet goed heeft geïnformeerd over de constructie dat [bedrijf1] B.V. (hierna: [bedrijf1] ) op naam van zijn partner werd gezet en dat een derde partij een lening had verstrekt waardoor die onderneming kon worden voortgezet. Deze constructie, waarbij in feite [Betrokkene] de onderneming leidt, had op voorhand moeten worden voorgelegd aan de rechter-commissaris. Nu [Betrokkene] dat niet had gedaan was er sprake van schending van de informatieplicht door [Betrokkene] , aldus de rechtbank. Omdat vooralsnog niet was gebleken van benadeling van schuldeisers, heeft de rechtbank die tekortkoming van onvoldoende gewicht bevonden om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen. In het vonnis wees de rechtbank [Betrokkene] er nadrukkelijk op dat hij zich in de resterende periode van de regeling strikt diende te houden aan de voorwaarden van de regeling. Hij diende de jaarcijfers van de onderneming alsnog aan de bewindvoerder te overleggen en hij diende een plan van aanpak voor de toekomst van het bedrijf op te stellen. Dat plan moest via de bewindvoerder aan de rechter-commissaris worden voorgelegd.
De jaarcijfers van de onderneming
2.3.
[Betrokkene] heeft de cijfers van [bedrijf1] overgelegd over de periode september 2019 tot en met december 2019. Dit betreft de jaarcijfers vanaf het moment dat [betrokkene2] de onderneming heeft overgenomen. Zij is met ingang van 20 augustus 2019 enig aandeelhouder van [bedrijf1] . Zij is tevens de levenspartner van [Betrokkene] . De jaarcijfers over 2020 zijn niet overgelegd. Ook ontbreken de cijfers van de onderneming van vóór september 2019.
2.4.
De bewindvoerder heeft op 17 juli 2020 aan [Betrokkene] en zijn advocaat gemeld dat zij graag de jaarcijfers van de afgelopen jaren van [bedrijf1] en HoutstoreXL (onderdeel van [bedrijf1] ) ontvangt ter beoordeling. Op 16 september 2020 heeft zij aan [Betrokkene] en zijn advocaat laten weten dat de verzochte gegevens nog niet zijn aangeleverd en dat ze uiterlijk 20 september 2020 moeten worden aangeleverd.
2.5.
De advocaat van [Betrokkene] heeft bij e-mail van 21 september 2020 aan de bewindvoerder geschreven dat [Betrokkene] reeds heeft aangeleverd wat hij tot zijn beschikking had. De oude jaarcijfers had hij niet zelf in zijn bezit en kon hij dus niet zonder meer aanleveren. Op de zitting heeft [Betrokkene] gezegd dat hij de jaarstukken van het eerste jaar dat de onderneming bestond (2018/2019) heeft opgevraagd bij de vorige eigenaar, maar dat die niet met [Betrokkene] in gesprek wil gaan. [Betrokkene] heeft verklaard dat hij de jaarstukken per e-mail heeft opgevraagd. Die e-mail heeft hij niet toegestuurd aan de bewindvoerder en had hij op de zitting niet bij zich.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat [Betrokkene] tekort is geschoten in de nakoming van zijn informatieplicht. [Betrokkene] wist of diende te weten dat hij de jaarcijfers van de onderneming over de afgelopen jaren moest overleggen. Dat is door de bewindvoerder in haar e-mail van 17 juli 2020 duidelijk met hem en zijn advocaat gecommuniceerd. Dat [Betrokkene] niet snapte wat hij moest aanleveren, zoals hij op de zitting heeft gesteld, acht de rechtbank daarom niet geloofwaardig.
2.7.
[Betrokkene] moest op grond van het vonnis van de rechtbank van 25 juni 2020 de jaarcijfers overleggen. Uiteindelijk heeft hij slechts over iets meer dan één kwartaal cijfers overgelegd. [Betrokkene] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij serieuze pogingen heeft ondernomen om de volledige jaarcijfers over te leggen. De financiële gegevens van de onderneming over 2020 heeft hij ook niet aan de bewindvoerder verstrekt, terwijl hem mede op grond van het vonnis van de rechtbank en de verzoeken van de bewindvoerder duidelijk moest zijn dat die wel relevant zijn bij het voorleggen van de door [Betrokkene] en zijn partner gekozen constructie voor het voeren van de onderneming [bedrijf1] aan de rechter-commissaris. In het gehele jaar 2020 was zijn partner enig aandeelhouder van [bedrijf1] en runde [Betrokkene] feitelijk de onderneming. Het kan dus niet moeilijk geweest zijn om de cijfers te overleggen waaruit de resultaten van de onderneming bleken, nu een jaarrekening over dat lopende jaar (begrijpelijkerwijs) nog niet beschikbaar was. [Betrokkene] heeft dat niet gedaan, en heeft zelfs in de aanloop naar de eindzitting, toen het jaar 2020 al was verstreken, geen (voorlopige) cijfers over het afgelopen jaar overgelegd. Dat kan hem worden verweten. Ook als de bewindvoerder niet expliciet om de cijfers van 2020 heeft gevraagd, zoals door [Betrokkene] is betoogd, rustte op hem de verplichting om de cijfers te overleggen. In de schuldsaneringsregeling rust op de schuldenaar immers een actieve informatieplicht, dat wil zeggen dat uit eigen beweging informatie moet worden verstrekt die van belang is of kan zijn voor de schuldsaneringsregeling. Dat de bewindvoerder op de hoogte wilde worden gehouden van de resultaten van de onderneming moet voor [Betrokkene] overduidelijk zijn geweest.
Daarnaast heeft [Betrokkene] de jaarcijfers van vóór september 2019 niet overgelegd. Op de zitting heeft hij gesteld dat hij tevergeefs heeft geprobeerd om die cijfers in zijn bezit te krijgen. Zijn advocaat heeft in de e-mail van 21 september 2020 aangegeven dat [Betrokkene] de cijfers niet zelf in zijn bezit had en dus niet zonder meer kan aanleveren, zonder daarbij iets te schrijven over de beweerdelijk gedane pogingen om die gegevens op te vragen bij de vorige eigenaar. Dat lijkt tegenstrijdig met wat [Betrokkene] op de zitting heeft verklaard. [Betrokkene] heeft geen e-mail kunnen overleggen waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk en serieus heeft geprobeerd om de jaarcijfers van vóór september 2020 te bemachtigen en over te leggen. Ook dat kan hem worden verweten.
Het plan van aanpak
2.8.
[Betrokkene] heeft geen plan van aanpak met betrekking tot de onderneming overgelegd, hoewel hij er in het vonnis van 25 juni 2020 uitdrukkelijk op is gewezen dat hij dat moest doen.
2.9.
[Betrokkene] heeft verklaard dat hij werknemer is van [bedrijf1] . Binnen de onderneming doet zijn partner vooral de acquisitie en is hij degene die verantwoordelijk is voor de verkoop. Omdat de onderneming niet goed draait, is hij als werknemer door [bedrijf1] uitgeleend aan een ander bedrijf. Hij weet niet hoe het met [bedrijf1] zal gaan in de toekomst. Een echte toekomstvisie ontbreekt. Volgens zijn advocaat is [Betrokkene] zelf niet in staat om een ondernemingsplan te schrijven en is er geen geld om daarvoor een deskundige in te schakelen. Volgens de advocaat had de bewinvoerder in gesprek kunnen gaan met [Betrokkene] en concreet kunnen aangeven wat zij van hem verlangde.
2.10.
Namens de bewindvoerder is op de zitting betoogd dat het vonnis van 25 juni 2020 vrij duidelijk is. [Betrokkene] heeft acht maanden de tijd gehad om een plan van aanpak te maken. Een simpel plan van aanpak had hij zelf kunnen maken; instructies over hoe dat te doen zijn eenvoudig op internet te vinden. Hij had in ieder geval een poging kunnen doen. De doelstelling en een onderbouwde prognose van de onderneming kan [Betrokkene] gewoon aanleveren, aldus de bewindvoerder.
2.11.
De rechtbank heeft in het vonnis van 25 juni 2020 bepaald dat een plan van aanpak van de onderneming moet worden overgelegd, omdat sprake is van een constructie waarbij [Betrokkene] in feite de onderneming leidt, die op voorhand ter goedkeuring had moeten worden voorgelegd aan de rechter-commissaris. De rechtbank heeft [Betrokkene] de gelegenheid gegeven om alsnog aan de voorwaarden voor ondernemen in de schuldsaneringsregeling te voldoen.
2.12.
De rechtbank stelt vast dat [Betrokkene] geen plan van aanpak heeft overgelegd en daarmee dus niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in de schuldsaneringsregeling worden gesteld aan (feitelijk) ondernemers. De rechter-commissaris heeft dan ook geen toestemming kunnen geven voor de constructie waarbij [Betrokkene] in loondienst is bij [bedrijf1] maar in feite de onderneming runt. Dat de onderneming niet goed draait en [Betrokkene] als werknemer is verhuurd aan een ander bedrijf, doet daar niet aan af. De rechtbank stelt, mede op basis van het ter zitting besprokene, vast dat [Betrokkene] in de schuldsaneringsregeling feitelijk een onderneming heeft gerund zonder dat hij daarvoor – op voorhand of later alsnog – toestemming heeft verkregen van de rechter-commissaris. Dat is niet toegestaan en dat was hem bekend.
2.13.
Ook overweegt de rechtbank dat [Betrokkene] ruimschoots de tijd heeft gehad om een plan van aanpak op te stellen maar dat hij daartoe zelfs geen poging heeft ondernomen. Via zijn advocaat heeft hij de bewindvoerder gevraagd om concreet aan te geven wat zij van [Betrokkene] verlangde, maar het is niet aan de bewindvoerder om invulling te geven aan het naar aanleiding van het vonnis van 25 juni 2020 in te dienen plan van aanpak. Dat is aan [Betrokkene] . Van een ondernemer mag worden verwacht dat hij in staat is een (eenvoudig) plan van aanpak op te stellen, althans een poging te doen om de bewindvoerder te informeren over de aard en de vooruitzichten van de onderneming, inclusief het “uitlenen” van hem aan een ander bedrijf en de verdiensten die dat opleverde voor [bedrijf1] . Dat niet eens is geprobeerd om dat te doen, valt [Betrokkene] te verwijten.
De correspondentie over de overname van de onderneming
2.14.
Op 17 juli 2020 heeft de bewindvoerder aan de advocaat van [Betrokkene] geschreven:
“Of de constructie naar mijn mening niet passend is, is niet van belang. Het gaat er om wat de RECOFA-richtlijnen aangeven en wat de rechter-commissaris er van vindt. Gezien het vonnis zal dit ter beoordeling moeten worden voorgelegd. Daarvoor ontvang ik zoals na de zitting verzocht alle concrete mailwisselingen en dergelijke die tot de overname door de partner van de heer [Betrokkene] hebben geleid, niet slechts de opgestelde overeenkomsten.”
De bewindvoerder heeft naar haar zeggen [Betrokkene] gevraagd om alle gegevens met betrekking tot de overname van [bedrijf1] door zijn partner, mevrouw [betrokkene2] , over te leggen. Uit de hiervoor geciteerde e-mail blijkt dat daartoe in ieder geval behoorden de overeenkomst(en) die in dat kader gesloten is/zijn en het mailverkeer over de overname, en dat dit [Betrokkene] en zijn advocaat in ieder geval uiterlijk in juli 2020 duidelijk was, althans moet zijn geweest. [Betrokkene] heeft ook op dit punt onvoldoende informatie verstrekt. De communicatie met de vorige eigenaar over de overname door mevrouw [betrokkene2] is niet overgelegd aan de bewindvoerder. Volgens een e-mail van de advocaat aan de bewindvoerder zou er alleen mondeling gecommuniceerd zijn over de overname en was er niet meer aan stukken dan waarover de bewindvoerder al beschikte. Nu er kennelijk een overdracht van aandelen heeft plaatsgevonden waarbij (ook volgens [Betrokkene] ) een notaris betrokken is geweest, komt het de rechtbank niet geloofwaardig voor dat er helemaal geen schriftelijke communicatie (al dan niet per
e-mail) is geweest over die overname. In ieder geval moeten er een koopovereenkomst en een akte van aandelenoverdracht zijn geweest. [Betrokkene] heeft dat ter zitting beaamd, maar heeft zelfs die meest voor de hand liggende stukken niet toegestuurd aan de bewindvoerder. Daartoe is kennelijk ook geen poging ondernomen.
2.15.
Doordat informatie ontbreekt, kan de bewindvoerder niet controleren hoe de overdracht van de onderneming, die feitelijk door [Betrokkene] wordt gerund, tot stand is gekomen en wie de onderhandelingen daarover heeft gevoerd. Informatie over de koopprijs van de aandelen en hoe die prijs is bepaald, ontbreekt bijvoorbeeld. De bewindvoerder kan niet nagaan wat er in dat kader eventueel is gezegd over de vooruitzichten van de onderneming en wie ( [betrokkene2] of [Betrokkene] ) zich tegenover de verkoper als (feitelijke) onderhandelingspartner en beoogd beleidsbepaler van de onderneming heeft gepresenteerd. Ook heeft zij niet kunnen nagaan of er daarbij uitspraken zijn gedaan over de plannen met de onderneming op het moment dat de schuldsaneringsregeling van [Betrokkene] zou zijn beëindigd.
2.16.
De rechtbank is van oordeel dat [Betrokkene] ook met betrekking tot de overdracht van de onderneming niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Daarnaast komt uit de
e-mailwisseling het beeld naar voren dat [Betrokkene] –mede bij monde van zijn advocaat – door het stellen van onnodige (weder)vragen heeft geprobeerd om de bewindvoerder ertoe te bewegen het opvragen van de informatie te staken. De bewindvoerder is daardoor belemmerd in haar controlerende taak.
2.17.
Dat [Betrokkene] zich in weerwil van het vonnis van de rechtbank op het standpunt is blijven stellen dat hij niet aan het ondernemen was, omdat hij “slechts werknemer” was, maakt dit alles niet anders. Het was niet aan [Betrokkene] om te bepalen of hij wel of niet gehouden was om bepaalde informatie aan de bewindvoerder te verstrekken. Als hij het er niet mee eens was dat de door de bewindvoerder gevraagde (en door de rechtbank in een eerder vonnis genoemde) gegevens moest verstrekken, had hij zich zelf tot de rechter-commissaris kunnen wenden. Dat heeft hij niet gedaan. In plaats daarvan is hij blijkens de door de bewindvoerder geciteerde en door [Betrokkene] overgelegde mailwisseling blijven proberen de bewindvoerder te overtuigen (a) dat hem niet duidelijk was hoe en waarover hij de bewindvoerder moest informeren en welke stukken hij moest overleggen, (b) dat hij al alles had aangeleverd waarom gevraagd was en (c) dat het niet nodig was gegevens aan te leveren omdat hij immers niet zelf aan het ondernemen was. Die stellingen zijn niet alleen innerlijk tegenstrijdig, maar geven er ook blijk van dat [Betrokkene] – omdat hij het er kennelijk gewoon niet mee eens was wat de rechtbank en de bewindvoerder hem hadden opgedragen, maar het niet aandurfde dat met zoveel woorden te zeggen en de rechter-commissaris een oordeel te laten vellen over de door hem gehanteerde constructie – heeft geprobeerd de bewindvoerder tot het einde van de regeling aan het lijntje te houden wat betreft de te verstrekken gegevens. Dat is niet alleen in strijd met de op hem rustende (actieve) informatieverplichting maar geeft ook geen blijk van een saneringsgezinde houding, en is temeer verwijtbaar omdat [Betrokkene] zich in zijn contacten met de bewindvoerder heeft laten bijstaan en adviseren door een advocaat, zodat hij beter had kunnen en moeten weten.
2.18.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [Betrokkene] tekort is geschoten in de nakoming van de informatieplicht en dat deze tekortkoming aan [Betrokkene] kan worden toegerekend (artikel 354, eerste lid, van de Faillissementswet (hierna: Fw)).
2.19.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 354, tweede lid, van de Fw, waarin is bepaald dat in het geval van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een of meer van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling, die tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft. De rechtbank overweegt daartoe, mede naar aanleiding van het namens [Betrokkene] gevoerde verweer dat van benadeling van schuldeisers niet is gebleken, dat juist niet kan worden vastgesteld óf sprake is van benadeling van de schuldeisers doordat door [Betrokkene] onvoldoende informatie is verstrekt aan de bewindvoerder. Dat kan [Betrokkene] worden toegerekend. Dat geldt eens te meer nu [Betrokkene] zich heeft laten bijstaan door een advocaat. De bewindvoerder is door toedoen van [Betrokkene] niet in staat geweest om haar controlerende taak naar behoren te vervullen. De rechtbank ziet daarom geen reden om op grond van artikel 354, tweede lid, van de Fw [Betrokkene] alsnog de schone lei toe te kennen.
2.20.
In artikel 356, eerste lid, van de Fw is bepaald dat de bewindvoerder de slotuitdelingslijst moet opmaken zodra dit vonnis definitief is geworden (‘kracht van gewijsde’ heeft gekregen). In artikel 356, tweede lid, van de Fw is bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege is beëindigd zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
2.21.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door haar gemaakte kosten vaststellen. De vergoeding voor de bewindvoerder is berekend op € 4.869,88 (inclusief onkosten en omzetbelasting). Als het totale actief voldoende is, kan de bewindvoerder de volledige vergoeding als salaris opnemen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt met het verbindend worden van de slotuitdelingslijst;
- stelt vast dat [Betrokkene] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen;
- verstaat dat voor de vorderingen, ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling heeft gewerkt en voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, geen schone lei wordt verleend, zodat die vorderingen weer afdwingbaar zijn;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, inclusief onkosten en omzetbelasting, vast tot een bedrag van maximaal € 4.869,88 (de vergoeding).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Boerwinkel, rechter, en is uitgesproken op
18 maart 2021 in het bijzijn van de griffier.
Hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld. Hoger beroep kan alleen worden ingesteld door een advocaat. Die moet dat doen binnen acht dagen na dit vonnis bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.