Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De kern van deze zaak en de beslissing van de rechter
2.De procedure
- de dagvaarding, uitgebracht op 11 juni 2021
- de brief van [gedaagde] op 15 juni 2021 met productie
- de e-mail van [eiseres] op 15 juni 2021 met productie
- de mondelinge behandeling op 16 juni 2021
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde] .
€ 1.436.700,00 Met betrekking tot deze koopsom luidt de leveringsakte, voor zover relevant:
4.Het geschil
5.De beoordeling
€ 535.596,91. In het verzoekschrift heeft [gedaagde] haar vordering begroot op een bedrag van € 4.718.653,00. Deze stijging is opmerkelijk, temeer daar ter mondelinge behandeling is gebleken dat de verhoudingen tussen partijen en hun raadslieden ernstig verstoord zijn geraakt. [gedaagde] heeft daarover aangevoerd dat een onjuiste derdenverklaring ertoe kan leiden dat de derde-beslagene aansprakelijk wordt voor het geheel, maar dan nog geldt dat [gedaagde] onvoldoende heeft toegelicht waar de vermenigvuldiging van haar vordering op [gelieerde] met een factor 9 precies vandaan komt. Ook wordt meegewogen dat ter mondelinge behandeling is gesproken over het vestigen van een eerste hypotheekrecht op de hotelsuites ter vervangende zekerheid. [gedaagde] heeft daarmee niet ingestemd. Vaststaat dat de koopsom voor deze hotelsuites € 1.436.700,00 bedroeg, terwijl [gedaagde] er op 12 oktober 2020 kennelijk nog van uitging dat haar vordering op [gelieerde] € 535.596,91 bedroeg. Daarmee lijkt het er in dit kort geding op dat [gedaagde] adequate vervangende zekerheid heeft geweigerd.
1.018,00