ECLI:NL:RBGEL:2021:3361

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
C/05/375198 / HA ZA 20-484
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brand door werkzaamheden met snijbrander in schoorsteen

In deze zaak vorderde Unive Dichtbij Brandverzekeraar N.V. een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 1.402.920,14 aan hoofdsom en € 35.583,58 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met rente en kosten. De vordering was gebaseerd op de aansprakelijkheid van de gedaagden voor de schade die was ontstaan door een brand in de woning van de heer [naam 1], die was veroorzaakt door werkzaamheden met een snijbrander door een werknemer van de gedaagden. De rechtbank oordeelde dat de brand was ontstaan door tekortkomingen in de zorgvuldigheid van de werknemer, die onvoldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen en niet had gecontroleerd op brandgevaarlijke materialen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden aansprakelijk waren voor de schade die was ontstaan door de brand, en dat Unive, als verzekeraar, in de rechten van [naam 1] was gesubrogeerd. De zaak werd aangehouden voor nadere onderbouwing van de schade door Unive.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/375198 / HA ZA 20-484
Vonnis van 9 juni 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
UNIVE DICHTBIJ BRANDVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Heerenveen,
eiseres,
advocaat mr. M.H. Pluymen te Deventer,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Unive en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 november 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 april 2021
  • de rolberichten van partijen van 3 en 4 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [naam 1] (die inmiddels is overleden; hierna: [naam 1] ) was eigenaar van een in [plaatsnaam] gelegen vrijstaande villa met rieten kap (hierna: de woning).
2.2.
[naam 1] had de woning en inboedel bij Unive verzekerd tegen het risico op schade door brand. Daarvoor waren voor opstal, inboedel en “kostbare inboedel” respectievelijk bedragen verzekerd van € 1.738.719,00, € 256.000,00 en € 45.000,00.
2.3.
[gedaagden] is (tot een maximum bedrag van € 500.000,00) voor aansprakelijkheid verzekerd bij Achmea/Interpolis (hierna: Achmea).
2.4.
In de woning zijn in 2011 in opdracht van [naam 1] werkzaamheden uitgevoerd door de aannemer [naam aannemer] (hierna: [naam aannemer] ).
2.5.
De woning was aan de achterzijde voorzien van een schoorsteen (hierna: de schoorsteen). Waar het rieten dak van de woning aansloot op de schoorsteen ontbraken een aantal stenen en bevond zich aldus een kier (verder: de kier).
2.6.
In de schoorsteen liepen drie rookgasafvoerkanalen (hierna: de rookgasafvoerkanalen). Tussen de rookgasafvoerkanalen en de buitenwand van de schoorsteen was ruimte (verder: de spouw). In de spouw bevond zich foamglas isolatiemateriaal met daarop een papieren cachering, waarmee de binnenkant van de buitenwand van de schoorsteen was bekleed. In de spouw bevond zich ook een uitstekend stuk van ongeveer 8 cm van een stalen balk (hierna: de stalen balk).
2.7.
[naam 1] wilde in de schoorsteen ten behoeve van een nieuwe gashaard een nieuw rookgasafvoerkanaal aanleggen en die doen aansluiten op een van de (bestaande) rookgasafvoerkanalen. Daarvoor moest een deel van de stalen balk verwijderd worden. [naam 1] heeft [gedaagden] daartoe de opdracht gegeven. De stalen balk bevond zich op een hoogte van ongeveer 2,60 meter vanaf de vloer van de begane grond, net onder het plafond, ongeveer 225 cm onder de kier. De stalen balk was te bereiken door een daarvoor in de wand tussen de badkamer en de schoorsteen gemaakt gat met een doorsnede van ongeveer 25-30 cm. In de badkamer stond een steiger om daarbij te kunnen.
2.8.
De opdracht werd uitgevoerd door een werknemer van [gedaagden] , [naam werknemer] . [naam werknemer] is op 7 april 2011 door [naam aannemer] naar de het gat geleid vanwaar de stalen balk te bereiken was. [naam werknemer] heeft daar, op zijn knieën gezeten op de steiger, met een snijbrander het stuk van de stalen balk weggesneden. Daarbij kwamen vonken vrij. [naam werknemer] heeft vervolgens [naam aannemer] gevraagd het werk te inspecteren. [naam aannemer] heeft dat vanaf de steiger gedaan, heeft toen opgemerkt dat de stalen balk gekoeld moest worden en heeft dat vervolgens met behulp van een daar aanwezige tuinslang gedaan.
2.9.
In een schriftelijke verklaring van [naam werknemer] van 11 april 2011 over het werk op 7 april 2011 staat het volgende:
“Ik zag dat in de ruimte een steiger opgesteld stond. Ik zag boven de steiger een gat in de muur. Door dit gat kwam ik in een rookkanaal. In dit rookkanaal moest de nieuwe pijp worden aangelegd. Omdat ik niet op de steiger kon staan i.v.m. het aanwezige plafond moet ik gedeeltelijk op mijn knieën zitten. Ik kon door het gat in de muur de aanwezige balk goed zien. Het bovenste gedeelte van het rookkanaal was donker. Ik zag in het rookkanaal alleen maar stenen en vond de situatie veilig genoeg om te snijden. Ik zag geen brandbare materialen in het rookkanaal. [...] Buiten om de hoek bevond zich ook een tuinslang die gekoppeld was aan de buitenkraan. [...]
Het was mij niet bekend dat het een spouw was waarin ik het stuk ijzer moest wegsnijden. Ik heb alleen maar stenen in het rookkanaal gezien. U vraagt mij of ik isolatiemateriaal heb gezien in het rookkanaal. Ik heb alleen maar stenen gezien. Ik had geen lamp bij me en heb dus niet in het rookkanaal kunnen schijnen. Daar waar ik moest werken en in een rookkanaal is nooit iets brandbaars aanwezig. Voor zover ik kon inspecteren heb ik alleen maar stenen gezien. Omdat het gat waardoor ik moest snijden niet groot was en het snijden een vonkenregen geeft zat ik daar natuurlijk niet met mijn hoofd net onder of naast. Ik zat met mijn hoofd onder en achter de vloer/plafond en met mijn hand was ik door het gat heen aan het snijden. Ik had wel zicht op het snijden. [naam aannemer] en ik hebben het alleen over het rookkanaal gehad. Het was maar een klein klusje wat gedaan moest worden. [...] Ik heb voor datgene wat in mijn mogelijkheid lag alle voorzorgsmaatregelen getroffen en goed gekeken of ik daar veilig kon snijden. Van mij uitgezien en dat wat mij verteld is was het een stukje balk in een rookkanaal wat ik weg moest snijden.”
2.10.
Korte tijd na het snijbranden van de balk is geconstateerd dat nabij de schoorsteen het dak van de woning en de kamer eronder in brand stonden. De woning is vervolgens door brand (hierna: de brand) verwoest.
2.11.
In opdracht van Unive heeft de deskundige [naam deskundige 1] (hierna: [naam deskundige 1] ) van onderzoeksbureau CED Forensic BV een onderzoek ingesteld naar de oorzaak en omstandigheden van de brand. In het door [naam deskundige 1] opgestelde rapport van ‘9 mei 2010’ (bedoeld zal zijn 9 mei 2011) staat het volgende:

5.0. Analyse / oorzaak.
[...]
Gelet op bovenstaande bevindingen is het ontstaan van deze brand maar op één manier te verklaren. Tijdens de in de spouw van de schoorsteen uitgevoerde werkzaamheden met de snijbrander is de cacheerlaag van de isolatie gaan branden. Deze brand heeft zich langzaam opgebouwd en uitgebreid naar boven toe en kwam daar door de bestaande openingen in de schoorsteen in direct contact met het riet van de kap. Het riet ontbrandde hierdoor waardoor de brand zich snel uitbreidde en de hele bovenverdieping verloren ging aan de vlammen, Hierbij dient te worden opgemerkt dat de isolatie in de schoorsteen duidelijke zichtbaar aanwezig was. Ook na de brand was in de opening die was gemaakt in de badkamer nog een deel van die isolatie zichtbaar. Ook in de spouw boven de balk was de isolatie nog zichtbaar. Werken met een snijbrander op deze plaats is dan ook zeer gevaarlijk en verhoogde aanzienlijk de kans op brand.
6.0.
Conclusie.
Op basis van bovenstaande feiten en bevindingen kan worden vastgesteld dat de brand in deze woning het direct gevolg is van de met een snijbrander uitgevoerde werkzaamheden in de schoorsteen aan de linkerachterzijde van de woning.”
2.12.
In opdracht van Achmea heeft de deskundige [naam deskundige 2] (hierna: [naam deskundige 2] ) van onderzoeksbureau Biesboer Expertise BV een onderzoek ingesteld naar de brand. In het door [naam deskundige 2] opgestelde rapport van 17 mei 2011 (hierna: het rapport Biesboer) staat het volgende:

4. Discussie:
De voorschriften die gehanteerd dienen te worden bij brandgevaarlijke werkzaamheden zoals de door de heer [naam werknemer] uitgevoerde snijwerkzaamheden zijn verwoord in het VGM Checklist Aannemers (VGM = Veiligheid Gezondheid en Milieu), voorschrift 220. welke als bijlage C bij dit rapport is gevoegd.
Hierin wordt onder andere het volgende gesteld:
- in eerste instantie is het aan de werkvoorbereider om aan te geven dat het werk risico op brand geeft.
- het is daarna aan dc (installatie) eigenaar om te beoordelen in welke zone of categorie de werkzaamheden uitgevoerd worden
- tijdens brandgevaarlijke werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de verspreiding van vonken in een straal van 5 meter vanaf de werkplek
- de werkplek moet schoon zijn, alle brandbare materialen dienen verwijderd of goed afgedekt te zijn met lasdekens en
- indien de brandbare materialen niet afgevoerd (kunnen) worden dient een half tot één uur na de werkzaamheden een nacontrole plaats te vinden.
De heer [naam werknemer] werd door de heer [naam 2] (ZZPer werkzaam in de villa van de heer [naam 1] ) telefonisch benaderd om de snijwerkzaamheden in opdracht van de heer [naam 1] uit te voeren. De dag dat de werkzaamheden uitgevoerd werden werd de heer [naam werknemer] geïnstrueerd door de heer [naam aannemer] [...]. De heer [naam 2] , de heer [naam aannemer] en/of de heer [naam 1] vertelden niet aan de heer [naam werknemer] dat er mogelijk sprake was van een brandgevaarlijke situatie. Via het gat in de muur van de (toekomstige) badkamer zag de heer [naam werknemer] slechts stenen muren [...]. Zelfs indien hij via dat gat naar boven had kunnen kijken had hij de ontbrekende bakstenen in de buitenmantel van de schoorsteen niet kunnen waarnemen. Dit kon hij niet, aangezien het stalen H-profiel in die opening aanwezig was. Bovendien kon geen licht via het gat in de buitenmantel in het kanaal treden, aangezien deze afgedekt was geweest met riet van het dak. Zelfs na de brand, nadat het gat in de buitenmantel van de schoorsteen geheel vrij was gemaakt van brandresten, viel geen licht via dat gat in het onderhavige kanaal […]. Ook op de eerste verdieping kon de heer [naam werknemer] geen inspectie uitvoeren. Deze was namelijk slotvast afgesloten door de heer [naam 1] en voor geen van de betrokkenen te betreden. Bovendien zou de heer [naam werknemer] hier slechts de bovenzijde van het riet en de loodslabben hebben kunnen waarnemen. Aan de onderzijde (zijde kantoor) was het geheel afgetimmerd.
[…]

6.Samenvatting en conclusie

Gezien het vorenstaande, kan als resultaat van de ingestelde technische expertise en daarbij gelet op de inhoud van de afgelegde verklaring en de gedane mededelingen worden gesteld dat:
  • als gevolg van de onderhavige brand de vrijstaande villa van de heer [naam 1] vrijwel geheel verloren ging;
  • in technische zin het ontstaansgebied van deze brand niet meer herleid kon worden;
  • uit waarnemingen van getuigen zou blijken dat het ontstaansgebied in c.q. onder het riet van het dak en wel in de directe omgeving van de gemetselde schoorsteen was gesitueerd;
  • [...] andere brandoorzaken, behoudens de werkzaamheden van de heer [naam werknemer] , hier uitgesloten kunnen worden;
  • ter linkerzijde van die schoorsteen enkele bakstenen van de buitenmantel van de schoorsteen ontbraken;
  • deze opening ter hoogte van het riet van het dak was gesitueerd;
  • deze opening tevens in open verbinding stond met de ruimte waar de heer [naam werknemer] zijn werkzaamheden met de snijbrander uitvoerde;
  • het in het kanaal aanwezig isolatiemateriaal onbrandbaar is en de cachering slechts brandt indien deze “los” ligt van het foamglas en
  • de heer [naam werknemer] op geen enkele wijze kon hebben waargenomen der er een open verbinding bestond tussen de plaats waar hij zijn werkzaamheden uitvoerde en een plaats waar zich brandbare materialen zouden hebben kunnen bevinden.
Resumerend wordt dan ook gesteld, dat het ontstaan van deze brand waarschijnlijk in causaal verband staat tot de (brandgevaarlijke) werkzaamheden van de heer [naam werknemer] .
Vonken en/of hete lucht van de snijwerkzaamheden, om een deel van een stalen H-profiel te verwijderen, konden in het kanaal opstijgen (trek) en via het gat in de buitenmantel van de schoorsteen het aldaar aanwezige riet doen ontbranden
De heer [naam werknemer] werd niet geïnformeerd omtrent deze situatie/constructie. Bovendien had hij dit op geen enkele wijze kunnen waarnemen c.q. onderzoeken. Immers het omschreven gat in de buitenmantel van de schoorsteen was afgedekt met een laag riet en de vertrekken op de eerste etage waren, zoals gemeld, alle afgesloten. Hij kon en mocht er in deze situatie van uitgaan de hij de brandgevaarlijke werkzaamheden uitvoerde in een volledig onbrandbare omgeving.”
2.13.
In het in het rapport Biesboer genoemde VGM voorschrift 220 staat onder de omschrijving Brandgevaarlijke werkzaamheden het volgende.

1 INLEIDING
‘Brandgevaarlijk werk’ is werk waarbij vuur, hoge temperaturen of vonkvorming kan optreden zoals bij:
[…]
• Snijden (incl. plasmasnijden),
[…]
Bij deze werkzaamheden zijn er risico’s op brand of explosies. Voor de beheersing van dit risico worden 3 risicozones met een pakket aan maatregelen gehanteerd: RISICO ZONE Laag; Midden; Hoog.

2.VOORSCHRIFTEN

2.1
Algemeen
Verantwoordelijkheden
Het proces voor het beheersen van brandgevaarlijke werkzaamheden verloopt in een aantal stappen. In eerste instantie is het aan de
werkvoorbereiderom aan te geven dat het werk risico op brand geeft. Het is daarna aan de installatie eigenaar (
verlener van de werkvergunning) om te beoordelen in welke zone of categorie de werkzaamheden met de bijhorende beheersmaatregelen uitgevoerd worden. De verantwoordelijke voor het uitvoeren van de maatregelen is afhankelijk van de aard van de maatregel, zoals het wegnemen brandbaar procesmateriaal door afdeling, afschermen werkgebied door uitvoerder. Het kan gaan om de uitvoerder of de vergunningverlener. De
uitvoerderis er voor verantwoordelijk dat gedurende de werkzaamheden de beheersmaatregelen in stand gehouden worden.
Vonkverspreiding
Voor de verspreiding van vonken wordt uitgegaan van een ‘halve bol’ vorm met een diameter van 10 meter (straal van 5 meter) in het horizontale vlak en naar boven. Naar beneden telt de volledige werkhoogte. In alle gevallen dient er rekening mee te houden dat vonken door kieren en openingen door kunnen dringen!
[…]
2.2
Laag risico-zone
De categorie laag risico is van toepassing indien:
zich binnen het verspreidingsgebied van de vonken geen brandbare materialen bevinden (geen hout, afvalstoffen, olieresten, metaalslijpsel). Uiteraard geldt dat als materialen wel aanwezig zijn maar verzekerd wordt dat deze voor aanvang van het werk afgevoerd worden;
er bevinden zich binnen het verspreidingsgebied van de vonken geen installaties die bestaan uit kunststof of die inwendig verrubberd zijn.
Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, volstaat het om op de werkvergunning onder deel 1D aan te geven dat:
- de uitvoerder ter plaatse controleert of zich inderdaad geen brandbare materialen bevinden;
- de uitvoerder zorgdraagt dat blusapparaat continu in handbereik op de werkplek beschikbaar is.
2.3
Midden risico-zone
Deze categorie is van toepassing op de volgende gebieden:
[...]
5. voor alle overige werkzaamheden waarbij zich binnen het verspreidingsgebied van de vonken brandbare materialen bevinden (hout, inclusief steigers, afvalstoffen, olieresten, metaalslijpsel).
Aanvullend hierop geldt als eis dat binnen het verspreidingsgebied van vonken zich geen mensen bevinden die met andere werkzaamheden bezig zijn en dat er voldoende vluchtmogelijkheden zijn.
De volgende maatregelen zijn van toepassing:
• het verwijderen van brandbare materialen […] uit de omgeving. Dit is ook alle materiaal dat op balken ligt;
• het afschermen/afvangen van vonken door middel van daartoe geschikt materiaal (bv. branddekens). Denk daarbij ook aan het goed afschermen van kieren, doorgangen, wandopeningen;
• het nat maken en nat houden van brandbare materialen […];
• De uitvoerder dient continu een brandblusapparaat binnen handbereik te hebben.
• Na afloop van het werk (minimaal een 1,4 tot een 1 uur later) blijft men ter plekke controleren of geen sporen van beginnende brand waarneembaar zijn; […]
2.4
Hoog risico-zone
[…]”
2.14.
In opdracht van Unive heeft Van [naam deskundige 1] (voor “EMN Forensic”, mogelijk een handelsnaam of rechtsopvolger van CED Forensic) een tweede rapport geschreven waarin hij een inhoudelijke reactie geeft op het rapport van Biesboer. Daarin staat de volgende samenvatting.

Samenvatting:
Gelet op het bovenstaande kan het volgende worden vastgesteld:
  • Dat [naam werknemer] door het gat behoudens stenen ook op meerder plaatsen de Foamglas isolatie kon zien. Deze bevond zich links voor in de opening (foto 32) tegen de ommanteling van het rookgaskanaal en rechts boven de werkplek waar het H-profiel werd doorgesneden (foto 34).
  • Dat mijns inziens primair de brand is ontstaan binnen de ommanteling van de schoorsteen door het ontbranden van de papieren cachering en de bitumen als gevolg van de werkzaamheden met de snijbrander.
  • Dat het ook mogelijk is dat door de hete rookgassen gloeiende deeltjes zijn meegevoerd die in direct contact zijn gekomen met het riet of dat gloeiende delen door de kracht van het wegblazen zelfstandig de weg naar boven toe hebben afgelegd en zo in het riet terecht gekomen.
  • Omdat deze gloeiende delen voldoende ontstekingsenergie in zich hebben om een brand in het riet te kunnen initiëren kan dit als mogelijkheid niet worden uitgesloten.
  • Dat de brand, mits ontstaan in de schouw als gevolg van het ontbranden van de cachering, pas in een later stadium het riet bereikte.
  • Dat genoemde VGM voorschriften specifiek zijn toegeschreven op een bedrijf in Budel en dat de algemeen geldende voorschriften voor aanneming- en installatiebedrijven juist sterk de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer benomen.
[...]
Uitgaande van bovenstaande feiten en bevindingen kan worden vastgesteld dat de brand primair werd geïnitieerd binnen de ommanteling van de schoorsteen door het ontbranden van de cacheerlaag op de Foamglas isolatie. Theoretisch gezien is er ook een mogelijkheid dat de brand is geïnitieerd door de gloeiende delen die werden meegevoerd in de rookgassen danwel door de kracht waarmee ze werden weggeblazen zelfstandig het riet konden bereiken. Uit de ter plaatse gehouden proeven blijkt dat de cachering en de bitumen brandbaar waren. Mijns inziens had [naam werknemer] kunnen zien dat er isolatie in de schoorsteen was aangebracht en had hij niet zonder meer met de snijbrander het H-profiel kunnen verwijderen.”
2.15.
De daartoe bij akte van 8 april 2011 benoemde experts [expert 1] voor Unive en [expert 2] voor [naam 1] hebben gezamenlijk een akte van taxatie opgesteld, getekend op 9 en 14 december 2011, waarin zij verklaren de volgende bedragen (inclusief btw) te hebben getaxeerd:
“Op basis van herbouw:
  • Waarde voor het evenement € 2.894.956,00
  • Waarde na het evenement
Verschil € 2.123.580,00
Bijkomende kosten:
  • Beredding € 4.779,85
  • Opruiming € 72.473,28
  • Extra kosten wegens verblijf buitenshuis: € 54.000,00
  • Herstel tuinaanleg: € 29.500,00”
2.16.
[expert 1] voor Unive en [expert 2] voor [naam 1] hebben voorts gezamenlijk een akte van taxatie opgesteld, getekend op 24 februari 2012, waarin zij verklaren de volgende bedragen (inclusief btw) te hebben getaxeerd:
“Inboedel (inclusief kostbare)
- Waarde voor € 301.000,00
- Waarde na het evenement
€ 16.000,00
Verschil/schade € 285.000,00
Bijkomende kosten:
- Bereddingskosten (Dolmans) € 8.727,00
- Opruimingskosten (Bork)
€ 1.785,00
€ 10.512,00
Totaal schade bedrag
€ 295.512,00
- Herstel tuinaanleg: € 29.500,00”
2.17.
Unive heeft [naam 1] uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst wegens de brand in totaal € 1.402.920,14 uitbetaald, waarvan (tenminste) een bedrag van € 271.785,00 zag op de inboedel, een bedrag van € 980.846,00 op de opstal, bedragen van € 23.669,10 en € 5.105,10 zagen op rekeningen van [expert 1] , een bedrag van € 39.008,20 bestemd was voor “Bork Sloopwerken”, een bedrag van € 8.726,89 voor “Dolmans” en betalingen aan [naam 1] van € 15.000,00, € 54.000,00 en € 4.779,85 niet nader zijn gespecificeerd. Van het bedrag voor de opstal van € 980.846,00 is € 655.846,00 uitgekeerd “onder de basispolis” en een bedrag van € 325.000,00, “uit coulance” vanwege een eerder spelende discussie over onderverzekering. Unive heeft voorts nota’s voldaan van Lengkeek van in totaal € 25.880,83 en van EMN van € 1.515,89.

3.Het geschil

3.1.
Unive vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 1.402.920,14 aan hoofdsom en € 35.583,58 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Unive stelt dat [gedaagden] tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht met [naam 1] , nu door de werkzaamheden van [naam werknemer] met de snijdbrander brand is ontstaan, terwijl [naam werknemer] voor en bij zijn werkzaamheden onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van brandgevaar en geen adequate voorzorgsmaatregelen heeft getroffen. Unive is, zo stelt zij, na uitbetaling van het schadebedrag uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst op grond van 7:962 BW in de rechten van [naam 1] gesubrogeerd, ook ten aanzien van het - ondanks de onderverzekering - extra uitbetaalde bedrag van € 325.000,00. Zij heeft voorts, zo stelt zij, buitengerechtelijke kosten moeten maken, die naast de in 2.17 genoemde rekeningen van [expert 1] en EMN bestaan uit een bedrag van € 8.186,86 aan rechtsbijstand in het buitengerechtleijk traject.
3.3.
[gedaagden] voert, kort weergegeven, het volgende verweer. De brand is weliswaar veroorzaakt door het werk van [naam werknemer] , maar [gedaagden] betwist dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan of voorzorgsmaatregelen heeft getroffen. Het ontstaan van de brand kan haar niet worden toegerekend. [naam werknemer] mocht er van uit gaan dat de schoorsteen een brandveilig rookgasafvoerkanaal was en had niet kunnen weten dat daarin de kier zat. Hij heeft niet gezien dat zich aan de binnenkant van de schoorsteen Foamglas met een cacheerlaag bevond, nog daargelaten dat dit niet licht brandbaar is. Er is voorts sprake van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW nu de schoorsteen volgens [gedaagden] , gelet op de opening naar het riet, niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed, wat een gevaar opleverde dat zich met de brand verwezenlijkt heeft. [naam 1] is daarvoor, aldus [gedaagden] , als bezitter aansprakelijk (6:174 BW). Ook de omstandigheid dat [naam aannemer] , die handelde als hulppersoon van [naam 1] , niet heeft voldaan aan zijn waarschuwingsplicht over de gebrekkige schoorsteen, levert eigen schuld op. [gedaagden] betwist voorts de hoogte van de gestelde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Geen punt van geschil is dat de brand is veroorzaakt door de werkzaamheden van [naam werknemer] met de snijbrander en dat dit een tekortkoming op levert van [gedaagden] . in haar verplichtingen uit de overeenkomst met [naam 1] tot het wegsnijden van de stalen balk. Deze overeenkomst impliceert de verplichting om daarbij geen brand in de woning te veroorzaken
[gedaagden] stelt dat die tekortkoming haar echter niet kan worden toegerekend, omdat, kort weergegeven, [naam werknemer] voor het ontstaan van de brand geen enkel verwijt valt te maken. Deze stelling wordt om de navolgende redenen verworpen.
4.2.
Vast staat dat [naam werknemer] de stalen balk heeft ingekort met een snijbrander en dat dit werk vanwege de daarbij vrijkomende vonken brandgevaarlijk is. De vrijkomende vonken hebben een hoge temperatuur van, zoals [gedaagden] onbetwist stelt, 2.000 tot 3.000 graden Celsius en kunnen brandbaar materiaal waarmee ze in aanraking komen doen ontbranden. Zoals ook uit het VGM voorschrift 220 (aangehaald in rov. 2.13) volgt en verder niet ter discussie staat, dient er bij dergelijke snijwerkzaamheden rekening mee te worden gehouden dat de daarbij vrijkomende vonken zich kunnen verspreiden over een gebied in de vorm van ‘een halve bol’ met een diameter van 10 meter (een straal van 5 meter) in het horizontale vlak en naar boven. Naar beneden kunnen ze zich verspreiden over de volledige werkhoogte. Verder dient er rekening mee te worden houden dat de vonken door kieren en openingen kunnen dringen.
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat [naam werknemer] ter beperking van het door die vonken aanwezige brandrisico iets anders heeft gedaan dan, zoals hij zelf verklaart (zie rov.2.9), te kijken door het in de wand van de schoorsteen gemaakt gat, waarbij hij niets anders zag dan stenen. Het gat had een beperkte omvang, een doorsnede van ongeveer 25-30 cm. De rookgang naar boven toe was donker en [naam werknemer] heeft geen lamp gebruikt. Er kan daarom van worden uitgegaan dat hij niet daadwerkelijk heeft gecontroleerd of zich binnen het hele werkgebied, de “halve bol” met een doorsnede van 10 meter waarover de vonken zich kunnen verspreiden, brandbare materialen bevonden. Hij heeft daarmee niet voldaan aan de voorzorgsmaatregels die volgens VGM voorschrift 220 (rov 2.13) (zelfs) in een “laag risico-zone” (VGM voorschrift 220, onder 2.2.) geboden zijn. Dat [gedaagden] betwist dat VGM voorschrift 220 voor haar bindend is, neemt niet weg dat van [naam werknemer] als vakman mag worden verwacht dat hij zich aan de daarin neergelegde veiligheidsnorm houdt, mede gelet op de voornoemde verre verspreiding en hoge temperatuur van de bij het werk vrijkomende vonken en op het daarmee samenhangende grote risico op brand en de grote gevaren die daaruit voortvloeien. Deze norm wordt ook als algemeen geldend beschreven in het rapport Biesboer (rov 2.12) waarop [gedaagden] zich zelf beroept. [gedaagden] heeft daar verder niets concreets tegenin gebracht.
4.4.
De door [gedaagden] genoemde omstandigheid dat het snijwerk plaats vond in een “schoorsteen” of dat [naam werknemer] er van uitging dat hij werkte in een “rookkanaal” doet niet af aan voornoemde verplichting om het gebied waar de vonken zich zouden kunnen verspreiden te controleren op brandgevaar. Daarbij is van belang dat niet gesteld is dat [naam werknemer] zich er voor aanvang van zijn werk van heeft vergewist of (de hele) schoorsteen daadwerkelijk aangemerkt kon worden als een (als zodanig functionerend) rookgasafvoerkanaal, wat de staat was van de schoorsteen, hoe en wanneer die voor het laatst zou zijn gebruikt, hoe die feitelijk was opgebouwd ­ zoals hier een spouw met daarbinnen nog afzonderlijke rookkanalen­ in welk deel van de schoorsteen hij zijn werk zou verrichten (in de spouw), of er scheuren of kieren in zaten waardoor brandbaar materiaal zou kunnen worden bereikt en of er (overigens) reden was om aan te nemen dat de aanwezigheid of bereikbaarheid van brandbaar materiaal niet kon worden uitgesloten. Dit had wel van hem mogen worden verwacht en zonder dit onderzoek mocht [naam werknemer] er, anders dan [gedaagden] stelt, ook niet van uitgaan dat hij zijn werk verrichtte in een brandveilige omgeving. Dit temeer niet nu reeds uit het feit dat er binnen de schoorsteen een nieuwe pijp zou worden aangebracht en er een gat in de wand van de schoorsteen was gemaakt, volgt dat het gedeelte waar [naam werknemer] de stalen balk inkortte (in ieder geval toen) niet als rookafvoerkanaal werd gebruikt en de kans op de aanwezigheid van brandbare materialen en of verdere openingen of beschadigingen in de wanden van de schoorsteen niet konden worden uitgesloten. Waarom hij daar in dit geval wel van zou mogen uitgaan heeft [gedaagden] niet onderbouwd.
4.5.
De door [gedaagden] aangevoerde omstandigheid dat het gat te klein was om een goede controle uit te voeren disculpeert [naam werknemer] evenmin. Voor zover afdoende inspectie, door de moeilijke bereikbaarheid en/of te weinig licht, niet mogelijk was, had [naam werknemer] immers ermee rekening moet houden dat er binnen het verspreidingsgebied van de vonken wel brandbare materialen aanwezig of door kieren bereikbaar zouden zijn en andere maatregelen moeten treffen om het brandrisico te beperken, zoals de in het VGM voorschrift 220 aangeduide maatregelen bij werk in een “midden risico-zone” (VGM voorschrift 220 onder 2.3). [naam werknemer] had dan bijvoorbeeld de vonken kunnen afschermen met een blus- of lasdeken, materiaal vochtig kunnen houden en een brandblusapparaat bij de hand kunnen houden. Geen twistpunt is dat hij dit alles heeft nagelaten. Voor zover [gedaagden] stelt dat [naam werknemer] ook bij een afdoende grondige inspectie geen brandgevaarlijke spullen of openingen zou hebben waargenomen die tot nadere actie zouden hebben nopen wordt deze, verder niet onderbouwde stelling verworpen. Daarvoor is immers vereist dat [naam werknemer] het isolatiemateriaal en de kier in de schoorsteen niet alleen bij inspectie van binnenuit niet had kunnen zien maar ook dat het zicht in die schoorsteen zodanig was en de kier (met een omvang van enkele bakstenen) zo goed verborgen dat dit geen reden zou geven tot nader onderzoek of nadere maatregelen. Dat dit zo was is niet aannemelijk gemaakt. Dat het gat van buiten niet te zien was is daartoe onvoldoende. Voorts is niet weersproken dat bij een grondigere inspectie in ieder geval de isolatie met papieren cachering gezien zou zijn.
4.6.
[gedaagden] heeft nog aangevoerd dat, gelet op de hitte van 2.000-3.000 graden Celsius van de vonken en de lagere ontbrandingstemperatuur van een blusdeken, ook een blusdeken zou kunnen ontbranden. Dat het een reëel risico zou opleveren dat een te gebruiken blusdeken daadwerkelijk in brand zou vliegen en dat daardoor verder brandgevaar zou ontstaan heeft [gedaagden] echter niet onderbouwd. Wat daarvan ook zij, kennelijk is dit risico in ieder geval zodanig veel kleiner dan het niet afschermen van de vonken, dat het afschermen van de vonken in het VGM voorschrift 220 wordt aangeraden als middel om het brandrisico te beperken. Bovendien, voor zover [gedaagden] (hiermee) stelt dat [naam werknemer] de in rov. 4.5. genoemde of andere mogelijk te nemen maatregelen niet hoefde te nemen, omdat deze het risico op brand niet zouden kunnen beperken, betekent dit - indien veronderstellenderwijs van de juistheid van die stelling wordt uitgegaan - evenmin dat bij hem iedere verwijtbaarheid ontbreekt. Indien het brandrisico niet redelijkerwijs had kunnen worden uitgesloten had hij immers van de snijbrandwerkzaamheden moeten afzien, althans had hij deze niet mogen verrichten zonder [naam 1] uitdrukkelijk op dat risico te wijzen.
4.7.
Het door het treffen van onvoldoende voorzorgsmaatregelen aanwezige risico heeft zich verwezenlijkt. Geen twistpunt is dat de bij het snijwerk ontstane vonken brandbaar materiaal hebben bereikt dat heeft vlamgevat en dat dit uiteindelijk tot het afbranden van de woning heeft geleid. De over en weer ingeschakelde partijdeskundigen verschillen van inzicht of de brand hetzij ontstaan is doordat de papieren cachering van de in de schoorsteen aanwezige isolatie door contact met een vonk heeft vlamgevat, waarna de brand via een scheur in de buitenwant van de schoorsteen is overgeslagen naar de rieten kap, of dat die kap, via die kier, direct met een vonk in contact is gekomen en zo rechtstreeks heeft vlamgevat. De rechtbank acht dit verschil in inzicht niet relevant. In beide gevallen zou de brand zijn voorkomen als [naam werknemer] de vonken zodanig had afgeschermd dat deze zich niet konden verspreiden naar het deel van de schoorsteen waarop [naam werknemer] geen zicht had. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, kan er in ieder geval niet van worden uitgegaan dat de brand ook zou zijn ontstaan indien [naam werknemer] wel volgens de voor zijn werk vereiste voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen had voldaan.
4.8.
De conclusie is dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming en dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade.
Het beroep op eigen schuld (artikel 6:101 BW) aan de zijde van [naam 1] wordt afgewezen.
Nu zich binnen de buitenmuren van de schoorsteen afzonderlijke rookgaskanalen bevonden volgt uit de enkele omstandigheid dat zich in die buitenmuur stenen ontbraken niet dat de schoorsteen niet voldeed aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen en daardoor een gevaar opleverde. Dit geldt te minder nu aan de schoorsteen werd gewerkt, er een extra rookgasafvoerkanaal werd aangelegd dat moest worden aangesloten op een ander kanaal, er daarvoor snijwerk moest plaatsvinden en er daarvoor al een gat in de schoorsteenmuur was gemaakt. Dat deze omstandigheden voor [naam werknemer] duidelijk moesten zijn is niet betwist. Het was daarmee ook duidelijk dat de schoorsteen toen niet als rookgasafvoerinstallatie werd gebruikt. De eisen aan de brandveiligheid van een schoorsteen zien voorts niet op de veiligheid voor en gevaren bij snijwerkzaamheden van wege het aanleggen van een extra rookgaskanaal in die schoorsteen.
De omstandigheid dat [naam aannemer] er niet op heeft gewezen dat de schoorsteen (mogelijk) niet brandveilig was levert evenmin een aan [naam 1] toe te rekenen omstandigheid op die de schadevergoedingsplicht van [gedaagden] op grond van artikel 6:101 BW vermindert. [naam aannemer] is geen ondergeschikte van [naam 1] noch een niet-onderschikte in de zin van artikel 6:171 BW waarvan [naam 1] zich bedrijfsmatig bedient. Dat [naam aannemer] een werkvoorbereider voor [naam werknemer] was in de zin van voorschrift 220 is niet gesteld. [gedaagden] heeft voorts (ook verder) onvoldoende onderbouwd waarom [naam 1] er van had moeten uitgaan dat [naam werknemer] er in de hiervoor geschetste omstandigheden ten onrechte van zou zijn uitgegaan dat de schoorsteen volledig brandveilig zou zijn en/of waarom [naam 1] als leek, al dan niet via [naam aannemer] , [naam werknemer] als professional op de gevaren van zijn werk aldaar en de door hem te nemen maatregelen had moeten wijzen.
4.9.
De conclusie is dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de gevolgen van de brand en de daardoor bij [naam 1] ontstane schade.
4.10.
Unive is door subrogatie in de rechten van [naam 1] getreden, voor zover zij [naam 1] de brandschade uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst heeft vergoed. Geen punt van geschil is dat Unive [naam 1] uit die hoofde € 1.402.920,14 heeft betaald. Evenmin is in geschil dat ook het in rov. 2.18 genoemde bedrag van € 325.000,00, dat “uit coulance” is betaald een (al dan niet onverplichte) vergoeding is door Unive als verzekeraar van [naam 1] voor diens schade. Ook voor dit deel gaat derhalve de vordering van [naam 1] op [gedaagden] bij wijze van subrogatie over op Unive, op grond van het eerste lid van artikel 7:962 BW. Daaraan doet de stelling van [gedaagden] niet af dat [naam 1] zelf niet bij [gedaagden] heeft aangeklopt voor deze mogelijk door onderverzekering ‘onverzekerde’ schade.
4.11.
[gedaagden] betwist de hoogte van de gestelde schade. Met [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat het enkele door Unive gegeven overzicht van haar uitbetalingen aan/ten gunste van [naam 1] onvoldoende onderbouwing van de schade is. Dat geldt ook voor de in rov 2.15 en 2.16 genoemde aktes van taxatie die zijn opgesteld door de experts [expert 1] voor Unive en [expert 2] voor [naam 1] . Deze zijn niet voorzien van onderrliggende stukken of een concrete onderbouwing, [gedaagden] is bij die taxaties niet betrokken geweest en de daarin genoemde bedragen corresponderen ook niet (volledig) met de door Unive genoemde uitbetalingen aan [naam 1] uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst.
4.12.
De rechtbank zal Unive in de gelegenheid geven de gestelde schade nader te onderbouwen, waarna [gedaagden] daarop bij akte zal kunnen reageren. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. Aan de hand van deze uitlatingen zal de rechtbank beslissen of voor de vaststelling van de brandschade nog een deskundigenbericht noodzakelijk is. Ook over dat punt en over de deskundigheid, persoon en te stellen vragen van de dan te benoemen deskundige kunnen partijen zich in voornoemde akten uitlaten.
4.13.
Ten aanzien van de hoogte van de schade overweegt de rechtbank nog dat zij ingevolge art. 6:97 BW de schade dient te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan en dat, indien het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, het geldsbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zal zijn aan de - naar objectieve maatstaven berekende - kosten, die met het herstel zullen zijn gemoeid. Is de onrechtmatig beschadigde zaak een gebouw, dan is in beginsel ervan uit te gaan dat de eigenaar daarvan aanspraak erop heeft in de gelegenheid te worden gesteld tot herstel. Zulk herstel kan ook verantwoord zijn indien de daarmee gemoeide kosten het bedrag van de als gevolg van de toegebrachte schade opgetreden waardevermindering overtreffen (vgl. HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786, NJ 2005/76; HR 26-10-2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357, NJ 2013/219).
4.14.
Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.
4.15.
Het door [gedaagden] in zijn roluitlating van 23 mei 2021 gedane verzoek om, in het geval dat een tussenvonnis wordt gewezen, tussentijds hoger beroep toe te staan, waartegen Unive zich heeft verzet, wordt afgewezen. De door [gedaagden] genoemde grond daarvoor, te weten de omstandigheid dat een - uiteindelijke - veroordeling van meer dan de door [gedaagden] bij Achmea verzekerde som van € 500.000,00 voor [gedaagden] ingrijpende gevolgen zal hebben is daartoe onvoldoende reden, afgezet tegen het belang van een voorspoedige afwikkeling van de zaak.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 juli 2021voor het nemen van een akte door Unive over hetgeen is vermeld onder 4.13, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.