Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 juli 2020
- de akte wijziging eis van [eiser 1] en [eiser 2]
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 27 oktober 2020
- het verkort proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling van 3 november 2020,
- de akte overlegging producties van [gedaagde]
- de akte uitlatingen na comparitie van [eiser 1] en [eiser 2]
- de conclusie van antwoord na comparitie van [gedaagde]
- de akte uitlatingen na nadere producties van [eiser 1] en [eiser 2] .
2.De feiten
3.De vordering in conventie
4.Het verweer in conventie
5.De vordering in reconventie
6.Het verweer in reconventie
7.De beoordeling
in conventie en in reconventie
f53.500,- en dat in een brief van 1995 de accountant van de ouders hun schreef dat toen het vermogen van erflaatster
f368.265,- bedroeg. [eiser 1] en [eiser 2] verwijzen naar dit bedrag, maar verbinden daaraan geen consequenties. Blijkens de stukken betreffende de successierechten over nalatenschap van vader is er toen door partijen vanuit gegaan dat bij overlijden van vader sprake was van een vordering van
f845.500,- op moeder, hetgeen aansluit bij in het geding gebrachte belastingaangiftes van vader uit een deel van de jaren negentig. In die stukken wordt namelijk steeds bij een onderdeel van ongeveer
f350.000,- van de effectenportefeuille vermeld ‘vrouw’. Kennelijk hebben in die jaren effecten op naam van de vrouw gestaan, terwijl deze haar niet toebehoorden en ze door man als vorderingen op de vrouw werden opgegeven aan de fiscus als behorend tot zijn vermogen.
f3.878.195,99, gelijk aan € 1.759.848,-.
Vordering III in reconventie zal worden afgewezen.
f132.000,00 aan schenkingen heeft ontvangen van vader. In werkelijkheid heeft hij
f265.000,00 geschonken gekregen. Deze schenkingen moeten worden ingebracht, omdat zij voor 1 januari 2003 zijn gedaan. Omdat [gedaagde] de schenkingen deels heeft verzwegen, dient zijn aandeel in de nalatenschap voor een bedrag van € 74.874,- verbeurd te worden verklaard, aldus [eiser 1] en [eiser 2] .
f100.000,00 ( € 45.378,02) geschonken heeft gekregen na het overlijden van vader. Dit heeft hij ook aan de boedelnotaris verklaard, zo blijkt uit het proces-verbaal van boedelbeschrijvingen.
f132.000,00 vermeld als schenking aan [gedaagde] . Ook hebben zij een aangifte recht van schenking in het geding gebracht, waarin staat dat vader op 18 januari 1998 aan [gedaagde] heeft geschonken het bedrag van
f132.000,00. Voorts hebben zij een brief van Moret Ernst &Young van 9 februari 1999 aan moeder in het geding gebracht waarin staat dat over de schenking aan [gedaagde] van
f132.000,00 in 1998 schenkingsrecht betaald moet worden.
f33.000,00 aan [gedaagde] heeft gedaan. Deze schenking blijkt voorts uit de door [eiser 1] en [eiser 2] in het geding gebrachte brief van Ernst en Young van 9 februari 1999.
f100.000,00 heeft geschonken. Deze laatste aangifte is door vader en [gedaagde] ondertekend, de andere niet.
f100.000,00 geschonken heeft gekregen valt niet te rijmen met het feit dat vader en [gedaagde] in 1995, toen vader nog leefde, aangifte hebben gedaan van een schenking van
f100.000,00. [gedaagde] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat van een schenking van
f100.000,00 na het overlijden van vader sprake is geweest.
f132.000,00 in 1998 na het overlijden van vader door moeder of [eiser 1] is ingediend en dat er geen rechten aan kunnen worden ontleend, omdat vader anders wel voor zijn overlijden aangifte zou hebben gedaan. Ook dit verweer wordt gepasseerd, omdat vader op 18 april 1999 is overleden en dus nog zelf aangifte heeft kunnen doen.
f265.000,00 is geschonken, maar dat kan hem niet baten. De door [eiser 1] en [eiser 2] gestelde schenkingen van
f100.000,00 en
f132.000,00 zijn immers volgens de aangiftes pas na deze brief gedaan. De brief biedt meer steun aan de stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat vader en moeder een gelijk bedrag aan de kinderen wilden schenken dan aan de betwisting door [gedaagde] .
f33.000,00,
f100.000,00 en
f132.000,00, dus voor een totaal van
f265.000,00. Daarmee is overigens niet de conclusie gerechtvaardigd dat [gedaagde] deze schenking bewust heeft verzwegen. Het gaat om zaken van jaren geleden en het kan niet worden uitgesloten dat [gedaagde] de zaken door elkaar heeft gehaald, zoals de schenking van
f100.000,-, die hij meent na het overlijden van vader te hebben ontvangen. De vordering tot verbeurdverklaring van het aandeel van [gedaagde] in de nalatenschap voor een bedrag van € 74.874,00 (
f100.000,00) zal daarom worden afgewezen.
f969.549,00 nog afgezien van haar aandeel in Luxemburgse banktegoeden.
f240.000,00 heeft terugbetaald.
f240.000,00.
f240.000,00.
f845.500,00 in de nalatenschap van vader op moeder. Dit bedrag behoorde tot de totale nalatenschap van vader, die zoals uit voorgaande blijkt nominaal nog volledig aanwezig was bij moeders overlijden. Van de opbrengsten daarvan heeft moeder geleefd en daartoe was zij ook gerechtigd, gezien de houding van haar kinderen.