ECLI:NL:RBGEL:2021:4161

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB 21_3344
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten CBR betreffende EMA-cursus in verband met auto-brouwerij syndroom

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het opleggen van een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Verzoeker, die lijdt aan het auto-brouwerij syndroom, is betrokken geweest bij een verkeersongeval op 28 november 2019, waarbij hij positief testte op alcohol. Ondanks dat een bloedonderzoek aantoonde dat hij niet als ongeschikt voor het rijden moest worden beoordeeld, legde het CBR hem een EMA op. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het CBR handhaafde zijn besluit. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vraag of de regelgeving in dit specifieke geval buiten toepassing moet worden gelaten, een principiële rechtsvraag is die niet geschikt is voor een voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst de besluiten van het CBR, zodat verzoeker de uitkomst van de beroepszaak kan afwachten zonder de EMA-cursus te hoeven volgen. Tevens veroordeelt de voorzieningenrechter het CBR in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3344

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. P.P.E. Buchele),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR)

(gemachtigde: J. Launspach).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het opleggen van een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA). Aanleiding daarvoor is dat verzoeker op 28 november 2019 betrokken is geweest bij een verkeersongeval. Bij de vervolgens door de politie afgenomen blaastest testte verzoeker positief op alcohol. Het afgenomen bloedonderzoek wees uit dat 2,34 milligram ethanol (alcohol) in zijn bloed aanwezig was. De politie heeft vervolgens aan het CBR een mededeling gedaan van het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en/of rijgeschiktheid. [1] Naar aanleiding van deze mededeling heeft het CBR bepaald dat hij een onderzoek moet laten doen naar zijn alcoholgebruik. [2] Uit dit onderzoek volgt dat verzoeker niet als niet rijvaardig of ongeschikt moet worden beoordeeld. Daarom heeft het CBR de EMA opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 januari 2021 op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 27 oktober 2020 is het CBR bij het opleggen van een EMA gebleven. Het CBR blijft bij het opleggen van een EMA omdat de bepalingen over het opleggen van een EMA als een betrokkene geschikt uit het onderzoek naar het alcoholgebruik komt, dwingendrechtelijk van aard zijn. Daardoor heeft het CBR geen beleidsruimte en kan niet aan een belangenafweging toekomen. Het CBR ziet dus geen ruimte om in de omstandigheid dat iemand leidt aan het auto-brouwerijsyndroom geen EMA op te leggen.
1.2.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het CBR heeft op het verzoek en het beroep gereageerd met een verweerschrift. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit en het besluit van 27 oktober 2020 tot het opleggen van een EMA. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe hij tot deze beslissing komt en wat de gevolgen van deze beslissing zijn. Daarbij bespreekt hij eerst wat het wettelijk kader is (onder 3) en de rechtsvraag die gelet op de gronden van verzoeker moet worden beantwoord (onder 4). De voorzieningenrechter komt (onder 5) tot het oordeel dat de rechtsvraag die in deze zaak speelt door een meervoudige kamer van deze rechtbank moet worden beantwoord. Dat is voor de voorzieningenrechter (onder 6) reden om het verzoek te wijzen.
2.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij dit verzoek.
Het wettelijke kader
3. Het CBR baseert het besluit om de EMA op te leggen op artikel 134 van de Wegenverkeerswet 1994 in samenhang met artikel 11, eerste lid, onder f, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011 (Regeling).
3.1.
In artikel 134, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 staat dat als het CBR op grond van de uitslag van het onderzoek naar het alcoholgebruik van oordeel is dat verzoeker niet als niet rijvaardig of ongeschikt moet worden beoordeeld, het CBR aan verzoeker een maatregel oplegt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels. Deze algemene maatregel van bestuur is de Regeling.
3.2
In artikel 11, eerste lid, sub f, van de Regeling besluit het CBR tot oplegging van een EMA als de uitslag van het onderzoek geen aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.
Welke rechtsvraag moet in deze zaak worden beantwoord?
4. Verzoeker is het niet eens met het besluit dat hij een EMA cursus moet volgen (en betalen) omdat, nadat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, hij de diagnose ‘auto-brouwerij syndroom’ heeft gekregen. Dit houdt in dat verzoeker zelf alcohol aanmaakt in zijn darmen waardoor hij dergelijke bloeduitslagen laat zien. Daarom is verzoeker op 14 september 2020 vrijgesproken door de politierechter.
Verzoeker betoogt dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de regelgeving onverbindend moet worden verklaard of buiten toepassing moet worden gelaten. Volgens verzoeker gaat de wet- en regelgeving uit van de situatie waarin betrokkene zelf alcohol tot zich heeft genomen. Het doel van de EMA is volgens verzoeker om deelnemers te leren waarom alcohol en verkeer niet samengaan. Volgens verzoeker heeft een cursus waarin hij leert hoe hij moet omgaan met alcohol in het verkeer totaal geen nut. Hij drinkt niet veel en leeft gezond. Hij heeft geen alcohol gedronken voordat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
4.1.
Dat verzoeker het auto-brouwerij syndroom heeft en dat de diagnose van dit syndroom pas is gesteld na het verkeersongeval staat niet ter discussie.
Ook zijn partijen het erover eens dat artikel 134, zevende lid, van de Wegenverkeerswet in samenhang met artikel 11, eerste lid, onder f, van de Regeling aan het CBR geen ruimte biedt om geen maatregel op te leggen.
In deze zaak speelt de vraag of de van toepassing zijnde bepalingen in deze zaak buiten toepassing moeten worden gelaten in verband met het gesteld niet evenredig zijn van de maatregel in relatie tot het doel van de regelgeving gegeven de omstandigheden van dit geval. Verzoeker stelt daarnaast dat de regelgeving onverbindend is om die reden.
Meervoudige kamer
5. De vraag of regelgeving in een specifiek geval buiten toepassing moet worden gelaten is een principiële rechtsvraag, in het bijzonder nu recent door de staadsraden advocaat-generaal Widdershoven en Wattel een conclusie is uitgebracht over de rechterlijke evenredigheidstoets in het geval van bestuurlijke sancties en maatregelen. [3] Over deze conclusie heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op dit moment nog geen oordeel gegeven. De rechtsvraag leent zich daarom niet voor een voorlopige voorzieningenprocedure. De beroepszaak moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter door een meervoudige kamer worden behandeld.

Conclusie en gevolgen

6. Omdat in deze zaak de principiële rechtsvraag moet worden beantwoord of in dit specifieke geval de regelgeving buiten toepassing moet worden gelaten en omdat het CBR op de zitting heeft laten weten bereid te zijn om de opgelegde maatregel op de schorten, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe. Het CBR kan zich er in vinden dat het opleggen van de EMA in afwachting van de uitspraak van de rechtbank wordt opgeschort. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit en het besluit van 27 oktober 2020 tot het opleggen van een EMA. Op die manier kan verzoeker de uitkomst van de beroepszaak afwachten, zonder dat hij de EMA-cursus nu al moet volgen.
6.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen veroordeelt de voorzieningenrechter het CBR in de proceskosten van verzoeker. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een verzoekschrift ingediend en heeft aan de online zitting van de voorzieningenrechter deelgenomen. Dat zijn twee handelingen met een waarde van € 748 per handeling. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1496. Ook moet het CBR het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181 aan hem vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 27 oktober 2020 en het bestreden besluit van 27 januari 2021;
- veroordeelt het CBR in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1496;
- bepaalt dat het CBR het door eiser betaalde griffierecht van € 181 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I. Tuk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wegenverkeerswet).
2.Artikel 131 Wegenverkeerswet en artikel 23 Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011.
3.Conclusie van mr. R.J.G.M. Widdershoven en mr. P.J. Wattel van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468.