ECLI:NL:RBGEL:2021:4590

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 21_3323
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot preventieve stillegging van asbestverwijderingswerkzaamheden in verband met overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een bevel tot preventieve stillegging van asbestverwijderingswerkzaamheden. Verweerder, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, had verzoekster een bevel tot stillegging opgelegd voor de duur van een maand vanwege recidive van overtredingen van artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Verzoekster, die asbestverwijderingswerkzaamheden uitvoert, betwistte de kwalificatie als rechtsopvolger van een eerdere onderneming die eerder overtredingen had begaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster inderdaad als rechtsopvolger kan worden aangemerkt, waardoor de eerdere overtredingen aan haar kunnen worden toegerekend. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel werd afgewezen, en de voorzieningenrechter concludeerde dat de stillegging gerechtvaardigd was in het belang van de arbeidsveiligheid. De voorzieningenrechter schorste het bevel tot stillegging tot één week na de uitspraak, maar bevestigde de bevoegdheid van verweerder om de stillegging op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3323

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.A.E. Ceelen),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder(gemachtigde: mr. A.D. Brouwers-Wozniak).

Procesverloop

In het besluit van 7 juli 2021 heeft verweerder verzoekster een bevel tot stillegging van werkzaamheden voor de duur van een maand opgelegd in verband met recidive. De stillegging betreft het uitvoeren van asbestverwijderingswerkzaamheden en/of andersoortige werkzaamheden op een hoogte van 2.5 meter of meer en het uitvoeren van asbestverwijderingswerkzaamheden en/of andersoortige werkzaamheden onder risico verhogende omstandigheden dan wel bij openingen in vloeren, zoals bedoeld in artikel 3.16, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft het bevel tot stillegging opgeschort tot de datum van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens verzoekster is verschenen [verzoekster] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en door mr. F.O.A. Korff en V.P.J. Kin.

Overwegingen

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om schorsing van het bevel tot stillegging. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De van toepassing zijnde wetgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2. Bij besluit van 3 augustus 2018 is aan [verzoekster] een boete opgelegd in verband met een overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit [verzoekster] heeft tegen deze boete geen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 september 2018 is nog een keer een boete opgelegd aan [verzoekster] voor een overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Ook tegen deze boete heeft [verzoekster] geen bezwaar gemaakt. Verder heeft verweerder bij afzonderlijk besluit van 10 september 2018 [verzoekster] een waarschuwing opgelegd dat bij herhaling van eenzelfde of soortgelijke overtreding kan worden besloten om te bevelen werkzaamheden te staken, zodat verdere recidive kan worden voorkomen (waarschuwing preventieve stillegging). [verzoekster] heeft ook tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
2.1.
Op woensdag 25 november 2020 heeft een inspectie plaatsgevonden op de locatie aan de [locatie] te [woonplaats], waar de heer [verzoekster] namens verzoekster werkzaamheden verrichte. Van die inspectie is een boeterapport opgemaakt [1] . De in dit boeterapport opgenomen constateringen van de inspecteur luidt samengevat: dat is vastgesteld dat bij asbestwerkzaamheden op een zolderverdieping van een gebouw op de locatie in [woonplaats], op ongeveer 3,5 meter hoogte, valgevaar aanwezig was. De heer [verzoekster] stond op en direct achter de muurplaat van het gebouw. Daarbij was het gevaar aanwezig om naast de muurplaat, langs de gevel, op het naastgelegen maaiveld te vallen. Er waren geen voorzieningen getroffen om het valgevaar tegen te gaan.
2.2.
Verweerder merkt deze constatering aan als een (derde) overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en heeft daarin aanleiding gezien een boete op te leggen aan zowel [verzoekster] als aan verzoekster. Omdat verzoekster volgens verweerder acteert als rechtsopvolger van [verzoekster] legt verweerder aan haar een bevel tot stillegging van werkzaamheden in verband met recidive voor de duur van een maand opgelegd.
2.3.
Verzoekster is het niet eens met de boete en de stillegging. Deze voorlopige voorziening richt zich echter alleen tegen het bevel tot stillegging. Verzoekster verzoekt het besluit tot stillegging te schorsen tot in ieder geval zes weken na de beslissing op bezwaar.
Is verweerder bevoegd de stillegging op te leggen?
3. Op grond van artikel 9.l0a, eerste lid, Arbeidsomstandighedenbesluit moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan om een besluit tot stillegging op te leggen:
1. er moet een eerste overtreding zijn geconstateerd;
2. er moet een tweede overtreding zijn waaraan een waarschuwing preventieve stillegging is gekoppeld;
3. er moet een boete zijn opgelegd voor de overtreding naar aanleiding waarvan de waarschuwing is gegeven (hierna: de tweede overtreding);
4. er moet een derde overtreding zijn geconstateerd.
3.1.
Omdat in deze zaak verzoekster niet betwist dat op 25 november 2020 sprake was van een overtreding, moet worden beoordeeld of deze overtreding kan worden aangemerkt als de derde overtreding van verzoekster.
3.2.
Verzoekster betoogt dat geen sprake is van een derde overtreding. Verzoekster is een nieuw bedrijf en valt niet aan te merken als rechtsopvolger van [verzoekster] De onderneming van verzoekster wordt namelijk gerund door [verzoekster] én [verzoekster], waarbij beiden voor elk 50% aandeelhouder zijn in het bedrijf. Zodoende is niet alleen sprake van een andere vennootschap, maar dient te worden gesproken van een nieuw bedrijf met een andere bedrijfsleiding. Het bevel tot stillegging is gericht aan verzoekster, terwijl de waarschuwing preventieve stillegging van 10 september 2019 gericht is aan [verzoekster] De waarschuwing is een noodzakelijke randvoorwaarde voor het opleggen van een stillegging. Aan verzoekster is geen waarschuwing preventieve stillegging gegeven. Daarnaast zijn alle boetes op grond van artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit opgelegd aan [verzoekster] Er is dan ook geen sprake van een overtreding dan wel recidive aan de zijde van verzoekster. Gelet hierop bestaat geen grondslag voor een bevel tot stillegging voor zover zich dit richt tot verzoekster.
3.3.
Verweerder beschouwt verzoekster als de rechtsopvolger van [verzoekster] Uit de literatuur volgt dat het onder bijzondere omstandigheden mogelijk is dat een nieuwe rechtspersoon wordt vervolgd voor overtredingen die door de oude rechtspersoon zijn begaan. Het moet dan feitelijk om dezelfde (rechts)persoon gaan. De maatschappelijke realiteit is volgens verweerder beslissend. De vraag die derhalve beantwoord dient te worden is of de activiteiten van beide rechtspersonen, [verzoekster] en verzoekster, gelet op de maatschappelijke realiteit aan elkaar gelijkgesteld kunnen worden. Verweerder heeft daarbij meerdere omstandigheden betrokken, maar acht onder meer van belang dat de asbestverwijderingswerkzaamheden zijn aangemeld onder het asbestcertificaat van [verzoekster] terwijl dat certificaat al per 1 oktober 2020 is overgezet naar verzoekster en verzoekster per 1 januari 2021 al het personeel heeft overgenomen van [verzoekster] Verweerder verwijst ter onderbouwing naar een strafrechtelijke rechtspraak [2] . Ook is het volgens verweerder niet opportuun om [verzoekster] een bevel tot stillegging op te leggen voor de daarin omschreven werkzaamheden, omdat zij geen asbestverwijderingswerkzaamheden meer uitvoert in risicoklasse 2 en hoger en zij ook geen werknemers meer heeft. Dit terwijl de maatregel juist tot doel heeft de betreffende werknemers te beschermen.
3.4.
Het betoog van verzoekster slaagt niet. De doelstelling van de arbeidswetgeving en de daarbij behorende sancties en maatregelen is om er zorg voor te dragen dat werkgevers de arbeidswetten naleven en de werknemers onder veilige omstandigheden hun werkzaamheden kunnen uitvoeren. Omdat werkzaamheden met valgevaar een groot risico opleveren voor werknemers, is het van groot belang recidive van overtredingen te voorkomen. Verzoekster kan voor de toepassing van de Arbeidsomstandighedenwet worden aangemerkt als dezelfde werkgever als [verzoekster].
3.4.1.
Voor dit oordeel is het volgende redengevend. Verzoekster heeft als werkgever de werknemers van [verzoekster] overgenomen. Op de zitting heeft verzoekster toegelicht dat het nooit de bedoeling is geweest dat [verzoekster] en verzoekster naast elkaar werkzaamheden zouden verrichten. Verzoekster maakt gebruik van de marktpositie van [verzoekster]. Zo heeft verzoekster ook feitelijk opdrachten uitgevoerd die onder [verzoekster] zijn aangenomen. Uit het boeterapport van 1 maart 2021 blijkt immers dat [verzoekster] aan de inspecteur heeft verklaard dat de werkzaamheden op 25 november 2020 werden uitgevoerd door verzoekster, terwijl de werkzaamheden waren aangemeld door [verzoekster] Verder is op de website van verzoekster te lezen dat verzoekster voorheen beter bekend stond als [verzoekster] en Boon Sloopwerken en dat zij is opgericht in 1989. Dat de feitelijke leiding bij verzoekster anders is dan bij [verzoekster] maakt dit oordeel niet anders. Onbestreden is dat [verzoekster] ook binnen [verzoekster] altijd een belangrijke positie heeft gehad als deskundig toezichthouder asbestverwijdering (DTA) en daarmee ten opzichte van de werknemer ook eerder een leidinggevende positie heeft gehad.
3.4.2.
Zwaar weegt daarbij dat verzoekster geen nieuw eigen asbestcertificaat heeft aangevraagd, maar gebruik maakt van het asbestcertificaat van [verzoekster] dat op verzoek direct naar haar is overgezet. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat een certificaat alleen direct wordt overgezet als sprake is van voortzetting van een onderneming. Bij nieuwe bedrijven wordt eerst een nauwkeurig en complex proces doorlopen voordat een asbestcertificaat wordt verstrekt. Er moet onder meer sprake zijn van een goed en gedocumenteerd kwaliteitsmanagementsysteem en er worden audits gehouden. Verzoekster heeft dit niet bestreden. De instelling die het asbestcertificaat aan verzoekster heeft verstrekt, [bedrijf], moet er dan ook vanuit zijn gegaan dat verzoekster een voortzetting is van [verzoekster] .
3.5.
Dit betekent dat de door [verzoekster] gepleegde overtredingen (eveneens) aan verzoekster kunnen worden toegerekend en de waarschuwing preventieve stillegging geacht moet worden mede gericht te zijn aan verzoekster. Omdat in deze procedure niet is aangevoerd dat op 25 november 2020 geen sprake zou zijn geweest van een overtreding van artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is verweerder hier in beginsel bevoegd is een preventieve stillegging op te leggen.
Heeft verweerder van de bevoegdheid gebruik mogen maken?
4. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving van de wettelijke voorschriften zal, in geval van overtreding daarvan, het bestuursorgaan dat bevoegd is met een bevel stillegging van werk in verband met recidive op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. In de besluitvorming daarover dient het algemeen belang voorop te staan. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden verlangd om van deze bevoegdheid geen gebruik te maken. Voorts kan handhavend optreden in een concreet geval zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoort te worden afgezien.
4.1.
Verzoekster betoogt dat verweerder in dit geval van de bevoegdheid geen gebruik had mogen maken.
De redelijkheid van het beleid
5. Verzoekster betoogt dat het doel van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is om bedrijven die arbeidswetten overtreden streng aan te pakken. De preventieve stillegging is in het licht hiervan geïntroduceerd als nieuwe maatregel bij bedrijven die herhaaldelijk de arbeidswetgeving overtreden. De regering gaat er daarbij vanuit dat deze maatregel een sterke preventieve werking heeft. Werkgevers zullen immers niet het risico willen nemen dat als gevolg van het herhaaldelijk niet naleven van de arbeidswetgeving werkzaamheden binnen hun bedrijf stilgelegd zullen worden, waarbij niet is uitgesloten dat het bedrijf als gevolg van deze maatregel zijn activiteiten tijdelijk moet staken. Verzoekster concludeert hieruit dat de (waarschuwing) preventieve stillegging is bedoeld voor bedrijven die doelbewust ernstige overtredingen begaan. Er dient sprake te zijn van misbruik of fraude. Enkel in die gevallen kan er iets 'hersteld' worden.
De preventieve stillegging is bedoeld voor bedrijven die de wettelijke normen inzake arbeidsomstandigheden en arbeidsverhouding niet na willen leven. Verzoekster is een nieuw bedrijf en heeft vanaf dag één de overtuiging om de wet- en regelgeving na te leven. Verzoekster kan dan ook geen bevel tot stillegging worden opgelegd nu deze in de onderhavige situatie onevenredig is.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster het beleid op zichzelf niet onredelijk vindt, maar van mening is dat het beleid ten aanzien van haar onredelijk dan wel onevenredig uitpakt. De voorzieningenrechter beoordeelt hierna de evenredigheid van het opleggen van de maatregel van preventieve stillegging in het geval van verzoekster evenredig.
De evenredigheid van de maatregel
6. Verzoekster betoogt dat het opleggen van een herstelsanctie in dit geval in strijd is met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het is onevenredig om een bevel preventieve stillegging op te leggen waarbij overtredingen uit een andere vennootschap van een van de bestuurders ten laste komen van een andere bestuurder/aandeelhouder uit een nieuwe de vennootschap. Het valt immers binnen de risicosfeer van de werkgever wanneer onvoldoende maatregelen zijn genomen om overtredingen van de arbeidsomstandighedenwetgeving te voorkomen. Wanneer deze bestuurder (uit de nieuwe vennootschap) geen bestuurder/ aandeelhouder was bij de andere vennootschap, is het onredelijk om hem hiervan mede de (financiële) gevolgen te laten dragen. Verzoekster verwijst voor de indringendheid van de evenredigheidstoetsing naar de meest recente conclusie van de staatsraden advocaat-generaal Wattel en Widdershoven (AG). [3]
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de stillegging evenredig is. Er is sprake van drie overtredingen, waarbij valgevaar aan de orde was. Dit is een groot gevaar waarbij vaak ongevallen gebeuren. Verweerder hecht er daarom veel waarde aan dat dit soort overtredingen te voorkomen. De eerder opgelegde boetes en waarschuwing hebben niet geleid tot de benodigde gedragsverbetering. Gelet op de ernst van de overtreding is stillegging nu noodzakelijk om verzoekster ertoe te bewegen haar werkwijze aan te passen. Dat [verzoekster] geen bestuurder/aandeelhouder was van [verzoekster] acht verweerder in het kader van de evenredigheid niet van belang. [verzoekster] was wel DTA op de projecten die hebben geleid tot de overtredingen en had in die zin ook een sleutelpositie bij [verzoekster] .
6.2.
Het betoog van verzoekster slaagt niet. De conclusie van de AG is dat als het beleid in de concrete omstandigheden leidt tot onevenredige gevolgen, het bestuursorgaan dient af te wijken van de beleidsregel om die gevolgen evenredig te maken aan het doel. Hiermee komt het accent van de beoordeling te liggen op de concrete uitkomst van de beleidsregel in het individuele geval, in plaats van op de vragen of de beleidsregel redelijk is en of belanghebbende er in slaagt om zijn omstandigheden als ‘bijzonder’ aangemerkt te krijgen. Deze indringender evenredigheidstoets geldt ook voor niet-bestraffende sancties zoals het bevel tot stillegging van werkzaamheden. Een bevel tot stillegging van werkzaamheden is een uiterste middel tegen werkgevers bij wie herhaaldelijk is vastgesteld dat zij de wetgeving niet naleven en bij wie een eerste boete kennelijk niet tot gedragsverbetering heeft geleid. Omdat de waarschuwing er niet toe heeft geleid dat een nieuwe overtreding is voorkomen, rechtvaardigt dit in beginsel een preventieve stillegging. Dat de stillegging nadelige gevolgen heeft voor verzoekster is een nadrukkelijke keuze van de wetgever. [4] Het doel van het besluit tot stillegging van werkzaamheden is het voorkomen van herhaling van de geconstateerde overtredingen. Dit belang weegt in dit geval zwaarder dan de belangen van verzoekster. Dat [verzoekster] als nieuwe bestuurder wordt geconfronteerd met de overtredingen van [verzoekster] maakt dit niet anders. Dit doet immers niet af aan het feit dat sprake is van dezelfde werkgever waarbij daadwerkelijk herhaalde overtredingen van artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn geconstateerd. Niet gebleken is ook dat verzoekster met [verzoekster] als nieuwe leidinggevende andere maatregelen heeft getroffen om een veilige werkwijze te garanderen. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te concluderen dat de stillegging in dit geval te vérstrekkend is.
7. Verzoekster betoogt verder dat als het bestreden besluit wordt uitgevoerd zij schade zal lijden als gevolg van claims van haar opdrachtgevers. Het is zeer aannemelijk dat zij hiervoor aansprakelijk zal worden gesteld door opdrachtgevers en andere bedrijven voor vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden als gevolg van de schorsing. De financieel nadelige gevolgen van verzoekster als gevolg van de stillegging betekent dan ook de financiële doodsteek van de onderneming. Zij zal hierdoor in staat van faillissement komen te verkeren.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. Dat verzoekster omzetschade zal leiden is inherent aan de stillegging. Verweerder moet de economische belangen van verzoekster weliswaar meewegen, maar verzoekster heeft niet nader onderbouwd dat de maatregel daadwerkelijk tot haar faillissement zal leiden.
Conclusie en gevolgen
8. Het besluit tot stillegging kan in stand blijven. Dat betekent dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek is daarom ongegrond en kan daarom worden afgewezen. Verweerder heeft in afwachting van deze uitspraak de stillegging opgeschort tot de dag van de uitspraak. Dit is een korte termijn voor verzoekster, omdat zij dan niet meer in staat is nog op die stillegging te anticiperen. Daarom treft de voorzieningenrechter - uit coulance overwegingen - een voorlopige voorziening in die zin dat de stillegging wordt opgeschort tot één week na verzending van de uitspraak.
8.1.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding. De voorzieningenrechter treft weliswaar een voorlopige voorziening, maar het besluit van verweerder geeft daartoe geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter schorst het primaire besluit tot één week na verzending van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.C.G.M. Kosman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage wettelijke kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 28a, eerste en tweede lid
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is gesteld of op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar is gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. De artikelen 24, tweede lid, en 27, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet een bestuurlijke boete is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt.

Arbeidsomstandigedenbesluit

Artikel 3.16, eerste, tweede en vijfde lid
1. Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
2. Er is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risico verhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
5. Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
Artikel 9.l0a, eerste lid
1. Na een herhaling van een overtreding of soortgelijke overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de wet en indien een herhaling van die of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel van de wet, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

Beleidsregel preventieve stillegging arbeidswetten

Artikel 3, eerste lid
1. De preventieve stillegging duurt één maand, indien in de vijf jaar voorafgaand aan de preventieve stillegging geen eerdere preventieve stillegging heeft plaatsgevonden in verband met dezelfde of een soortgelijke overtreding.
Artikel 4, eerste, tweede en derde lid
1. Bij de overweging een waarschuwing of een bevel tot preventieve stillegging achterwege te laten in verband met de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden wordt onder meer rekening gehouden met het type overtreding en de omvang van de overtreding.
2. Bij de overweging een waarschuwing of een bevel tot preventieve stillegging achterwege te laten in verband met de gevolgen van de overtreding wordt onder meer rekening gehouden met de maatschappelijke gevolgen en met de economische gevolgen voor derden.
3. Bij de overweging een waarschuwing of een bevel tot preventieve stillegging achterwege te laten kan rekening worden gehouden met het feit dat de toezichthouder de opgelegde boete heeft gematigd.

Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving

artikel 1, elfde en twaalfde lid
11. Indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, kan dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.
12. Indien de werkgever aantoont dat hij na de overtreding adequate maatregelen heeft genomen, kan dit leiden tot een boetematiging van 12,5%. Maatregelen zijn adequaat als zij:
a. zijn gericht op het voorkomen van dezelfde of soortgelijke overtredingen; en
b. zo snel mogelijk na de overtreding zijn genomen.

Voetnoten

1.Boeterapport Arbeidsomstandighedenwet van 1 maart 2021 met kenmerk 2020088/06
2.Verweerder verwijst met name Gerechtshof Amsterdam 7 juli 2009; ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ3631.
3.Conclusie Staatsraden advocaat-generaal Wattel en Widdershoven d.d. 7 juli 2021, ECLl:NL:RVS:2021:1468.
4.Kamerstukken II, vergaderjaar 2011-2012, 33 207, nr 6, p. 27.