ECLI:NL:RBGEL:2021:4904

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
C/05/393208 / KG RK 21-680
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van de verplichting tot thuisquarantaine na verblijf in een hoogrisicogebied

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de thuisquarantaineplicht van verzoekster, die vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Nederland was gereisd. Verzoekster, die volledig gevaccineerd is, verzocht om ontheffing van de quarantaineplicht op grond van artikel 58nb van de Wet Publieke Gezondheid, omdat zij tijdens haar verblijf in het Verenigd Koninkrijk nauwelijks contact had gehad met andere personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op 11 september 2021 vanuit het Verenigd Koninkrijk Nederland is binnengekomen en dat zij op basis van de geldende regelgeving een quarantaineplicht van 10 dagen had. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor een uitzondering op de quarantaineplicht, aangezien haar verblijf in het Verenigd Koninkrijk langer was dan 12 uur. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de quarantaineplicht af te wijken. De door verzoekster aangevoerde argumenten, zoals haar voorzichtigheid en het feit dat zij haar werk niet kon uitvoeren, werden niet als voldoende geacht om de quarantaineplicht niet van toepassing te verklaren. De rechtbank wees het verzoek af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/393208 / KG RK 21-680
Beschikking van de voorzieningenrechter van 14 september 2021
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] gld.,
verzoekster,
verschenen in persoon,
tegen
MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT,
gevestigd te Den Haag,
verweerster,
advocaat mr. J. Bootsma te Den Haag.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 13 september 2021 met aanvulling van dezelfde datum
  • het mailbericht van 14 september 2021 met 3 producties van verweerster
de mondelinge behandeling via Skype op 14 september 2021 waarbij aanwezig waren verzoekster en namens verweerster mr. J. Bootsma en mr. I.S. Vreken-Westra en waarbij mr. J. Boomstra het standpunt van verweerster heeft toegelicht aan de hand van een pleitnota.

2.Het verzoek en de gronden daarvoor

2.1.
Verzoekster heeft verzocht om opheffing van de ten aanzien van haar op grond van artikel 58nb Wet Publieke Gezondheid (WPG) geldende verplichting om in thuisquarantaine te gaan. Verzoekster verzoekt om opheffing van de quarantaineplicht omdat zij, kort gezegd, tijdens haar reis naar en haar verblijf in het Verenigd Koninkrijk nauwelijks in contact is geweest met andere personen. De periode waarin zij aldaar met (zo min mogelijk) mensen contact heeft gehad was maximaal 7 uur. Verzoekster is volledig gevaccineerd, heeft zich daar aan alle richtlijnen en maatregelen gehouden en heeft afstand gehouden. Zij heeft zowel bij aankomst als bij terugkomst uit het Verenigd Koninkrijk een PCR-test gedaan met een negatieve uitkomst. Verzoekster werkt als zadelmaker-en passer en kan haar werk niet thuis uitvoeren, zo voert zij aan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 58nb WPG dient degene die vanuit een bij ministeriële regeling aangewezen hoog risicogebied Nederland inreist, onverwijld na die inreis in thuisquarantaine te gaan. Verzoekster is op zaterdag 11 september 2021 vanuit het Verenigd Koninkrijk met de boot Nederland ingereisd. Het Verenigd Koninkrijk is aangewezen als zeer hoogrisicogebied waarvoor, op grond van artikel 6.19 lid 1 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19, het aantal quarantainedagen 10 bedraagt. Op verzoekster rust derhalve een quarantaineplicht van 10 dagen ingaande op 11 september 2021.
3.2.
Op grond van 58nc lid 1 en 3 WPG jo artikel 6.19 lid 6 Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 zijn diverse categorieën personen uitgezonderd van de quarantaineplicht. Verzoekster heeft niet concreet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat één van deze uitzonderingen op haar van toepassing is. Voor zover verzoekster stelt dat de uitzondering van artikel 58nc lid 1 onder b WPG jo artikel 6.19 lid 5 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (kort gezegd, voor zover hier relevant, de uitzondering op de quarantaineplicht voor personen die korter dan 12 uur in een hoogrisicogebied hebben verbleven) op haar van toepassing is, volg dat niet uit de door verzoekster geschetste feitelijke gang van zaken. Verzoekster heeft weliswaar aangevoerd dat ze tijdens naar verblijf in het Verenigd Koninkrijk maximaal zeven uur in contact is geweest met (zo min mogelijk) andere personen, maar zij stelt zelf dat ze op 9 september 2021 om 13:30 uur in het Verenigd Koninkrijk is aangekomen, toen is doorgereisd naar Cirencester om zadels op te halen, vervolgens in Wallsal in een hotel heeft overnacht en de dag erna, op 10 september 2021, naar een beurs in Stoneleigh is gereden waar zij van 10:45 tot 16:30 uur is geweest. Vervolgens is zij naar Harwich gereden waar ze een sneltest heeft gedaan en, met een negatieve uitslag, om 22:00 in haar hut is gegaan. Hieruit volgt dat het verblijf van verzoekster in het Verenigd Koninkrijk langer dan 12 uur heeft geduurd. De enkele omstandigheid dat verzoekster in de tijd dat ze in het Verenigd Koninkrijk verbleef, zoveel mogelijk in haar auto en haar hotelkamer verbleef doet er niet aan af dat de genoemde uitzonderingsbepaling voor haar geen toepassing heeft.
3.3.
De conclusie is dat de thuisquarantaineverplichting van artikel 58nb WPG op verzoekster van toepassing is. Van bijzondere omstandigheden die in dit geval nopen om daarvan af te wijken is niet gebleken. De door verzoekster aangevoerde omstandigheden dat ze gedurende haar verblijf in het Verenigd Koninkrijk terughoudend en voorzichtig is geweest, weinig contacten heeft gehad, de coronaregels in acht heeft genomen, en dat de langere reisduur het gevolg is geweest van het reizen met de auto in plaats van met het vliegtuig, juist om besmetting te voorkomen, bieden daarvoor geen grond. Dat geldt evenmin voor de omstandigheid dat verzoekster haar werk als zadelmaker-en passer gedurende de quarantaine niet kan uitoefenen omdat zij dat werk op locatie, bij mensen thuis, moet uitvoeren. Daarbij overweegt de rechtbank dat dergelijke omstandigheden bij de afweging van de wetgever die vooraf ging aan de invoering van artikel 58nb WPG zijn meegewogen. In de memorie van toelichting (Tweede Kamer vergaderjaar 2020-2021, 35 808, nr. 3 p.6,7) is in dat verband overwogen dat er juist een noodzaak bestond voor een quarantaineplicht in plaats van het destijds geldende dringend quarantaineadvies, omdat de bereidheid tot het volgen van het quarantaineadvies laag was vanwege onder meer een lage risicoperceptie (bijvoorbeeld omdat betrokken reizigers op een afgelegen bestemming waren) in combinatie met bijvoorbeeld de omstandigheid dat thuiswerken niet mogelijk was. Dit werd als een onaanvaardbaar risico gezien voor de volksgezondheid.
Ook verder zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die reden zouden kunnen vormen om de quarantaineplicht voor verzoekster niet van toepassing te achten. Temeer nu zoals ook ter zitting aan de orde is gekomen, verzoekster zich aanstaande donderdag 16 september 2021 kan laten testen waarbij, bij een negatief testresultaat de quarantaine met 5 dagen wordt verkort, is van disproportionaliteit geen sprake. De omstandigheid dat verzoekster inconsequenties ziet in de (handhaving van) de verschillende door de overheid ingestelde coronamaatregelen is evenmin grond voor toewijzing voor het verzoek tot ontheffing van de quarantaineplicht.
3.4.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021.