ECLI:NL:RBGEL:2021:507

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
05-192775-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 36 maanden voor het medeplegen van een poging doodslag

Op 21 januari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1996 en op dat moment gedetineerd in de P.I. Arnhem, werd bijgestaan door raadsman mr. J.G. Roethof. De zaak kwam voort uit een incident op 21 juni 2020 in Didam, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], ernstig gewond raakte door meerdere schoppen en klappen tegen zijn hoofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte, [medeverdachte], het slachtoffer heeft aangevallen, wat resulteerde in zware lichamelijke letsels, waaronder schedelbreuken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen van poging tot doodslag, waarbij de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar werden beschouwd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het geweld en het strafblad van de verdachte, die al eerder was veroordeeld voor andere delicten. Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer], een schadevergoeding toegewezen van in totaal € 20.368,90, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05-192775-20, 05-112852-18 (tul) en 05-720247-16 (tul)
Datum uitspraak : 21 januari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsman: mr. J.G. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 oktober 2020, 10 december 2020 en 7 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Didam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] meerdere malen in/op/tegen het hoofd heeft/hebben getrapt en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen in/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Didam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere schedelbreuk(en), heeft toegebracht, door:
- die [slachtoffer] meerdere malen in/op/tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen in/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, te slaan en/of te stompen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Didam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] meerdere malen in/op/tegen het hoofd heeft/hebben getrapt en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen in/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Didam openlijk, te weten aan [adres] ter hoogte van nummer 7, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten
[slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] meerdere malen in/op/tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen in/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd, te slaan en/of te stompen, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten één of meerdere schedelbreuk(en) voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. In de nacht van 20 op 21 juni 2020 heeft er een incident plaatsgevonden op de [adres] in Didam, waarbij aangever [slachtoffer] onder meer meerdere breuken in zijn oogkas en voorhoofdsbeen heeft opgelopen. [slachtoffer] heeft hiervoor een operatie moeten ondergaan. [2] Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook wel: [medeverdachte] ) waren beiden bij dit incident betrokken. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde onder feit 1. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van aangever betrouwbaar zijn en worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen. De verklaring van verdachte is volgens de officier van justitie niet aannemelijk geworden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de verklaring van verdachte volgt dat hij enkel [medeverdachte] en aangever [slachtoffer] uit elkaar heeft geprobeerd te halen, maar zelf geen geweld heeft toegepast. Uit het 112-gesprek tussen getuige [getuige] en de meldkamer blijkt dat [slachtoffer] aangeeft dat hij niet naar de grond is gegaan. De overige verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] moeten als onbetrouwbaar worden aangemerkt en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Voor het overige bevindt zich onvoldoende bewijs in het dossier om tot een bewezenverklaring te komen van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Ook is geen sprake van medeplegen. Ten aanzien van de meest subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging kan niet worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij een foto wilde maken van de jongens en van het kenteken van de auto, waarna hij door de twee jongens werd geslagen en geschopt. Hij heeft een groot aantal klappen op zijn gezicht en hoofd gekregen. [4] Uit het niets werd hij door één van de jongens tegen zijn linker knie getrapt waardoor hij viel. Toen hij op de grond lag is hij meerdere keren in zijn gezicht getrapt. Hij heeft zijn handen en armen voor zijn gezicht gehouden en voelde dat hij van twee kanten werd geschopt. Tijdens het incident is de kleding van aangever gescheurd. [5] Op 3 december 2020 heeft aangever [slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij nog steeds in therapie is voor zijn knie en dat hij door de platen en schroeven in zijn hoofd veel druk voelt in zijn voorhoofd. [6]
In het 112-gesprek met getuige [getuige] op 21 juni 2020 om 04.30 uur, heeft getuige [getuige] onder andere het volgende gezegd: “
En nu wordt, volgens mij wordt hij naar de straat gewerkt…. [7] Op 21 juni 2020 om 05.00 uur heeft [getuige] tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat zij zag dat haar man tegen de grond aan werd gewerkt en dat zij de politie heeft gebeld. [8]
In het meldkamergesprek tussen verdachte en de meldkamer op 21 juni 2020 om 04.59 uur, heeft verdachte onder andere het volgende gezegd:
“En daar hebben wij ook gewoon naar gereageerd, wij hebben die meneer op de grond geworpen en uh ja er zijn ook wel klappen terug gevallen” en “en uh om eerlijk te zijn heb hij heeft wel gewoon verloren snapt u?” [9]
Op de plaats delict hebben verbalisanten aanzienlijk veel bloedspatten aangetroffen. Deze bloedspatten liepen door tot aan perceel nummer 7. [10]
Op de telefoon van [medeverdachte] is een filmpje aangetroffen waarop te zien is dat een persoon witte sportschoenen draagt waarop een rode substantie te zien is. [11] Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dit filmpje van zijn eigen schoenen heeft gemaakt en dat er bloed op de schoenen zit. [12] Het filmpje is op 21 juni 2020 om 05.43 uur op de telefoon van [medeverdachte] terecht gekomen. [13]
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen aangever
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de aangifte.
Aangever [slachtoffer] heeft vlak na het incident een verklaring afgelegd ten overstaan van de verbalisanten, die na de 112-melding rond 04.45 uur ter plaatse zijn gegaan. Vervolgens heeft aangever dezelfde ochtend om 11.15 uur en op 19 augustus 2020 verklaringen afgelegd en heeft hij op 3 december 2020 nog een uitgebreide verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen consistent zijn. Ook worden de verklaringen van aangever [slachtoffer] op meerdere essentiële punten ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier, zoals hieronder verder weergegeven. Dat aangever [slachtoffer] tijdens het eerste gesprek met de politie op 21 juni 2020 om 04.45 uur nog niet in detail heeft verteld
wat er is precies is gebeurd acht de rechtbank, bezien in het licht van de omstandigheden, begrijpelijk en maakt niet dat de later afgelegde, meer gedetailleerde, verklaringen minder betrouwbaar zijn. Hetzelfde geldt voor hetgeen aangever [slachtoffer] tegen zijn vrouw, getuige [getuige] , heeft gezegd op het moment dat zij met de meldkamer in gesprek was. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de raadsman hieromtrent.
De verklaringen van aangever worden bovendien ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Het geconstateerde letsel, meerdere breuken in het hoofd en een (ook op 3 december 2020 nog) pijnlijke knie, komt overeen met de verklaring van aangever dat hij eerst tegen zijn knie is getrapt waardoor hij viel en vervolgens tegen zijn hoofd is getrapt terwijl hij op de grond lag. Op de telefoon van [medeverdachte] is daarnaast een filmpje aangetroffen waarop te zien is dat de schoenen van verdachte vlak na het incident onder het bloed zitten. Deze beelden passen bij de verklaring van aangever dat hij tegen zijn hoofd is getrapt. Op de plaats delict zijn bovendien ook aanzienlijk veel bloedspatten aangetroffen.
Dat aangever door verdachte en [medeverdachte] naar de grond is gewerkt, wordt ook ondersteund door de verklaringen van getuige [getuige] , die al tijdens het 112-gesprek aangeeft dat zij ziet dat aangever [slachtoffer] naar de grond wordt gewerkt. Dit heeft zij vervolgens ook verklaard tegenover de verbalisanten die ter plaatse zijn gekomen naar aanleiding van de 112-melding. Ook in het meldkamergesprek met verdachte op 21 juni 2020 om 04.59 uur heeft verdachte verklaard dat zij aangever naar de grond zouden hebben gewerkt. Tot slot past ook de gescheurde kleding van aangever bij de door aangever verklaarde toedracht.
De rechtbank is op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en [medeverdachte] gezamenlijk geweld tegen aangever hebben gebruikt door hem naar de grond te werken en meerdere malen met kracht tegen zijn hoofd te trappen en te slaan. Dat het schoppen met kracht is gebeurd, blijkt duidelijk uit het bij aangever geconstateerde letsel aan zijn hoofd.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij [medeverdachte] hoorde schreeuwen en dat hij zag dat [slachtoffer] [medeverdachte] schopte. Hij is erheen gerend. Hij zag dat [medeverdachte] terug heeft geslagen. Zowel [medeverdachte] als hij hebben niet getrapt, aldus verdachte. De rechtbank vindt deze verklaring in het licht van genoemde bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden. In het bijzonder overweegt zij dat de door verdachte gestelde gedragingen, geenszins passen bij het bij aangever geconstateerde letsel aan zijn hoofd, namelijk meerdere breuken in zijn oogkas en voorhoofdsbeen. De rechtbank acht het verder zeer onwaarschijnlijk dat [medeverdachte] , mede gezien zijn kleine lengte en het forse postuur van aangever, dit letsel met een of meerdere klappen toe heeft kunnen brengen. Ook past het door verdachte geschetste scenario niet bij het letsel aan de knie van aangever en bij de gescheurde kleding.
Verdachte heeft verder geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor het bloed op zijn schoenen vlak na het incident. Hij heeft verklaard dat hij een bloedneus had, maar deze verklaring wordt op geen enkele wijze ondersteund. Geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte een bloedneus had. Ook [medeverdachte] heeft – desgevraagd – verklaard dat hij geen bloedneus heeft gezien bij verdachte. De rechtbank overweegt verder dat zij het op zijn minst opmerkelijk vindt dat verdachte de betreffende schoenen twee keer heeft laten stomen en dat de schoenen daarna zijn verdwenen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verdachte niet consistent is in zijn verklaringen. In het telefoongesprek dat hij kort na het incident voerde met 112 zegt verdachte onder andere dat zij aangever op de grond hebben geworpen. In zijn eerste verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij niets heeft meegekregen van het incident. Als verdachte in het tweede verhoor vervolgens wordt geconfronteerd met stukken uit het dossier, past hij zijn verklaring aan en verklaart hij dat hij zag dat [slachtoffer] bovenop [medeverdachte] lag en dat hij hen toen uit elkaar heeft getrokken. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat er niemand op de grond heeft gelegen. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk is geworden en dat zij voorbij gaat aan het door verdachte geschetste scenario over de toedracht en het verloop van het feit, inclusief de stelling van verdachte dat [medeverdachte] zich heeft verdedigd tegen een aanval van [slachtoffer] en dat sprake zou zijn van noodweer.
Poging doodslag
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of sprake is van medeplegen van poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van ‘poging tot doodslag’ moet komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, al dan niet in voorwaardelijke zin. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam is waarbij het meermalen en met kracht schoppen daartegen, de aanmerkelijke kans met zich brengen dat de dood intreedt. Dat deze kans zich hier ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het ernstige letsel dat aangever [slachtoffer] heeft opgelopen. Verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. Door samen met [medeverdachte] toch genoemd geweld uit te oefenen, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [slachtoffer] door hun gedragingen zou kunnen komen te overlijden. Dat het niet zo ver is gekomen, is niet aan het handelen van verdachte en [medeverdachte] te danken geweest, maar enkel aan het optreden van de medisch specialisten in het ziekenhuis.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of er sprake was van medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Verdachte en [medeverdachte] zijn samen de confrontatie met aangever [slachtoffer] aangegaan. Toen [slachtoffer] zijn telefoon pakte om een foto van hen en hun auto te maken, hebben zij [slachtoffer] gezamenlijk naar de grond gewerkt en hem in zijn gezicht getrapt. Aangever heeft hierover verklaard dat hij door één van de twee tegen zijn knie werd getrapt waardoor hij viel en daarna door beide personen is geschopt. Vervolgens zijn verdachte en [medeverdachte] samen weggelopen en in een auto weggereden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat op basis van de uiterlijke verschijningsvorm sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Geen van beide verdachten heeft zich bovendien op enig moment gedistantieerd van het geweld dat werd toegepast. De rechtbank acht daarmee het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het primair ten laste gelegd feit, te weten medeplegen van poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 juni 2020 te Didam tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] meerdere malen
in/op/tegen het hoofd
heeft/hebben getrapt en
/of
- die [slachtoffer] meerdere malen
in/tegen het gezicht,
in elk geval het hoofd, heeft/hebben geslagen
en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, gelet op zijn bepleite vrijspraak.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte waarbij onder meer is gelet op de Justitiële Documentatie van 11 december 2020 en het reclasseringsadvies van 30 september 2020.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een zeer ernstige en zinloze vorm van geweldspleging. Zij hebben slachtoffer [slachtoffer] midden in de nacht ernstig toegetakeld door hem op straat meerdere malen tegen zijn hoofd te schoppen terwijl hij op de grond lag. Dat [slachtoffer] niet aan zijn verwondingen is overleden, is niet aan de verdachten te danken.
[slachtoffer] heeft bij het feit meerdere botbreuken in zijn gezicht opgelopen en heeft een zware operatie moeten ondergaan. De toekomst zal moeten uitwijzen of hij volledig zal herstellen van de verwondingen en operatie, en of zijn reukvermogen nog terug komt. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het incident een grote indruk heeft gemaakt op zowel hem zelf als zijn familie en dat zij hier nog dagelijks de gevolgen van ondervinden.
Naast het leed dat [slachtoffer] is aangedaan, is ook de maatschappij geschokt door dit soort feiten. [slachtoffer] is ernstig mishandeld nadat hij midden in de nacht naar twee jongens vóór zijn woning is toegelopen om te vragen of ze iets zachter wilden doen. Het totaal zinloze karakter van de geweldsuitbarsting van de daders en het feit dat blijkbaar iedereen hiervan het slachtoffer kan worden, vergroten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Verdachte is 24 jaar oud, maar heeft inmiddels al een uitgebreid strafblad met allerlei soorten delicten. Ook liep hij ten tijde van het bewezenverklaarde in twee proeftijden. Dit heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Gelet op de ernst van het feit en het uitgebreide strafblad van verdachte kan niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur weegt het strafdoel van vergelding zwaar. De rechtbank zal, gekeken naar vergelijkbare jurisprudentie, verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 36 maanden. Een kortere straf doet geen recht aan de ernst van de feiten.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 20.223,30 aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Ook wordt verzocht om vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 15,49. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de gederfde inkomsten omdat er nog veel onduidelijkheden zijn over deze kostenpost. De gevorderde aanschafkosten voor de beveiligingscamera’s moeten worden afgewezen.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Materiële schade
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade aannemelijk, met uitzondering van de kosten voor de beveiligingscamera’s nu het feit zich op de openbare weg heeft afgespeeld en niet op het terrein van aangever [slachtoffer] .
Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank het gevorderde bedrag ten aanzien van het gemiste inkomen, alleszins redelijk. Vast staat dat [slachtoffer] door het bewezenverklaarde feit, gedurende een lange periode zijn beroep als aannemer niet of gedeeltelijk heeft kunnen uitvoeren. In de gevorderde schade is reeds rekening gehouden met het door de verzekering uitgekeerde bedrag. Ook is de inkomstenbelasting van het schadebedrag afgetrokken en zijn de gemiste inkomsten na 1 januari 2021 niet gevorderd, terwijl [slachtoffer] op dat moment nog niet volledig is hersteld. De rechtbank is van oordeel dat de gederfde inkomsten in ieder geval aannemelijk zijn geworden tot een bedrag van € 14.550,09. De rechtbank maakt hierbij gebruik van haar schattingsbevoegdheid.
De rechtbank wijst ten aanzien van de materiële kosten toe een bedrag ter hoogte van € 15.368,90. Dit betreft alle materiële schade, met uitzondering van de kosten voor de beveiligingscamera’s.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is de immateriële schade van de benadeelde in elk geval aannemelijk geworden tot een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank heeft daarbij aansluiting gezocht bij de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen.
In totaal zal aan [slachtoffer] een bedrag van € 20.368,90 aan materiële en immateriële kosten worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 21 juni 2020.
Wat betreft het meer of anders gevorderde, zal de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde kan zich daartoe tot de civiele rechter wenden.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De rechtbank acht de gevorderde proceskosten aannemelijk en zal deze post ter hoogte van € 15,49 toewijzen.
9. De vorderingen tot tenuitvoerlegging (parketnummers 05-720247-16 en 05-112852-18 )
Bij vonnis van 1 mei 2018 van de meervoudige kamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van
1 maandgevangenisstraf.
Bij vonnis van 28 december 2018 van de politierechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden. De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van deze straf.
De raadsman heeft bepleit dat de vorderingen moeten worden afgewezen, gelet op zijn bepleite vrijspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straffen daarom ten uitvoer moeten worden gelegd, zoals gevorderd door de officier van justitie.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslissing ten aanzien van de vordering benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van in totaal € 20.368,90 (twintigduizend driehonderdachtenzestig euro en negentig eurocent), bestaande uit: € 15.368,90 (vijftienduizend driehonderd achtenzestig euro en negentig eurocent) aan materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 15,49 (vijftien euro en negenenveertig eurocent);
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 20.368,90 (twintigduizend driehonderdachtenzestig euro en negentig eurocent), aan materiële schade en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 136 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt, dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Beslissing ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging
 gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de op 1 mei 2018 door meervoudige kamer van de Rechtbank Gelderland voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 1 maand gevangenisstraf. (parketnummer 05-720247-16);
 gelast de tenuitvoerlegging van de op 28 december 2018 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 2 maanden gevangenisstraf (parketnummer 05-112852-18).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw en
mr. R.W.H. van Brandenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Jansen griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2021.
mr. D.S.M. Bak en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam recherche Achterhoek-West, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 202008251100, onderzoek Sumatra/ON32020013, gesloten op 4 september 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 350 en de geneeskundige verklaring op p. 384, bezien in onderlinge samenhang met de 3D-foto van aangevers schedel op p. 390.
3.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 januari 2021.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 359
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 366
6.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] bij de RC d.d. 3 december 2020
7.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2020, 112-gesprek met [getuige]
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 398
9.Proces-verbaal van bevindingen, uitwerking gesprek meldkamer, p. 453 en 454
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 350
11.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 januari 2021
12.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 217
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 789