Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
En nu wordt, volgens mij wordt hij naar de straat gewerkt….” [7] Op 21 juni 2020 om 05.00 uur heeft [getuige] tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat zij zag dat haar man tegen de grond aan werd gewerkt en dat zij de politie heeft gebeld. [8]
“En daar hebben wij ook gewoon naar gereageerd, wij hebben die meneer op de grond geworpen en uh ja er zijn ook wel klappen terug gevallen” en “en uh om eerlijk te zijn heb hij heeft wel gewoon verloren snapt u?” [9]
3.De bewezenverklaring
of omstreeks21 juni 2020 te Didam tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
in/op/tegen het hoofd
heeft/hebben getrapt en
/of
in/tegen het gezicht,
in elk geval het hoofd, heeft/hebben geslagen
en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van het feit
6.De strafbaarheid van de verdachte
7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
8.De beoordeling van de civiele vordering
1 maandgevangenisstraf.
2 maanden. De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van deze straf.
10.De toegepaste wettelijke bepalingen
11.De beslissing
- veroordeelt verdachte in verband met het feit onder 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van in totaal € 20.368,90 (twintigduizend driehonderdachtenzestig euro en negentig eurocent), bestaande uit: € 15.368,90 (vijftienduizend driehonderd achtenzestig euro en negentig eurocent) aan materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 15,49 (vijftien euro en negenenveertig eurocent);
- legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 20.368,90 (twintigduizend driehonderdachtenzestig euro en negentig eurocent), aan materiële schade en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 136 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
- bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
mr. R.W.H. van Brandenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Jansen griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2021.