In deze zaak, die op 18 oktober 2021 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderden de eisers, een stichting en omwonenden, in kort geding dat de gedaagde, een besloten vennootschap, zou worden verboden om een windmolenpark in bedrijf te hebben of te exploiteren. De eisers stelden dat de gedaagde onrechtmatig handelde door gebruik te maken van de omgevingsvergunning, omdat deze in strijd zou zijn met het Unierecht. De eisers verwezen naar uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die volgens hen de basis voor de vergunning ondermijnden. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eisers niet konden worden toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omgevingsvergunning inmiddels onherroepelijk was geworden en dat de gemeente niet verplicht was om deze in te trekken. De rechtbank concludeerde dat de eisers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat de bestuursrechter zou oordelen dat de omgevingsvergunning moest worden ingetrokken. De vorderingen werden afgewezen en de eisers werden veroordeeld in de proceskosten.