ECLI:NL:RBGEL:2021:5599

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AWB _ 20 - 4685
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.M. Kools – de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van persoonsgebonden budget en terugvordering op basis van schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een persoon die een persoonsgebonden budget (pgb) ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen. Eiseres was opgeroepen om ter zitting te verschijnen, maar is niet verschenen. De rechtbank heeft hieraan gevolgen verbonden bij de beoordeling van het beroep. Verweerder, het college, heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres opzettelijk haar inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden. Dit leidde tot de intrekking van het pgb en de terugvordering van een bedrag van € 12.539,31 dat aan eiseres was verstrekt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van september 2019 en van 18 november 2019 tot en met 24 januari 2020 meer zorg heeft gedeclareerd dan daadwerkelijk werd verleend. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om wijzigingen in haar zorgsituatie te melden, maar de rechtbank oordeelde dat zij dit had moeten weten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de onderzoeksbevindingen van verweerder voldoende waren om te concluderen dat eiseres niet de juiste informatie had verstrekt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de intrekking van het pgb en de terugvordering rechtmatig waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/4685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2021

in de zaak tussen

[Eiseres A], te [plaats A] ,
eiseres
(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, te Zutphen,

verweerder
(gemachtigde: L.L. de Haas).

Procesverloop

In het besluit van 16 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder het besluit van 9 september 2019, waarin het persoonsgebonden budget (pgb) aan eiseres werd verstrekt, per 1 september 2019 ingetrokken en een bedrag van € 12.539,31, dat als pgb aan eiseres werd verstrekt, teruggevorderd.
In het besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021. De gemachtigde van eiseres is verschenen. Eiseres is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was de echtgenoot van eiseres aanwezig. Deze zaak werd ter zitting gevoegd behandeld met het beroep van eiseres gericht tegen het toekenningsbesluit. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ARN 19/5812. Na de gevoegde behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst en wordt in deze zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

Inleiding

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Aan eiseres is een pgb verleend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Met dit pgb heeft eiseres zorg ingekocht bij haar moeder en (voorheen ook bij) haar vader.
1.2
Bij verweerder is twijfel gerezen over de vraag of de gedeclareerde zorguren ook daadwerkelijk werden geleverd mede ook gelet op de leeftijd van de zorgverleners, het beperkte aantal uren dat per dag wordt gedeclareerd en de reisuren die daar tegenover staan. Daarnaast zijn de zorgtaken die de moeder van eiseres op zich neemt niet eenduidig. Dit is voor verweerder aanleiding geweest om een onderzoek te starten. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een door toezichthouders N. van Kempen en E. Jonkman opgemaakt rapport van 19 februari 2020.
1.3
Uit de informatie die verweerder heeft verkregen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) blijkt dat eiseres maandelijks loonkosten heeft gedeclareerd en dat deze loonkosten altijd halverwege de maand werden ingediend bij de SVB. Maandelijks wordt een bedrag van € 123,50 uitbetaald aan reiskosten. De loonstroken zijn gericht aan de moeder en aan de vader van eiseres.
1.4
Ook van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) werd informatie ontvangen. Uit deze informatie blijkt dat de vader van eiseres beschikt over een auto en dat met deze auto tussen 19 september 2018 en 4 september 2019 6.682 kilometer werd afgelegd. Daarnaast is uit deze informatie gebleken dat de echtgenoot van eiseres beschikt over een camper en dat met deze camper tussen 1 november 2018 en 26 september 2019 4.231 kilometer werd afgelegd.
1.5
Uit de informatie verkregen van de Rabobank blijkt dat de zorgverleners in de periode van 9 januari 2019 tot en met 11 september 2019 op doordeweekse dagen tijdens zorguren 22 pintransacties hebben gedaan buiten Zutphen. Deze pintransacties werden met name verricht in Zevenaar, de woonplaats van de zorgverleners. Ook waren op de bankafschriften weinig betalingen zichtbaar bij tankstations.
1.6
Er werden ook waarnemingen verricht in de periode van 30 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 en van 21 januari 2020 tot en met 30 januari 2020 op momenten waarop conform het meest recente schema zorg zou worden verleend. Tijdens deze waarnemingen werden de zorgverleners en hun voertuig niet bij de woning van eiseres aangetroffen. Het voertuig van de zorgverleners werd wel aangetroffen bij de woning van zorgverleners zelf.
1.7
Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen is eiseres uitgenodigd voor een gesprek om nadere inlichtingen te verstrekken. Het gesprek vond plaats op 20 februari 2020. Eiseres is niet verschenen. Namens eiseres zijn haar echtgenoot en haar toenmalig gemachtigde verschenen. De echtgenoot en toenmalig gemachtigde van eiseres hebben het gesprek voortijdig beëindigd.
1.8
Met het primaire besluit is verweerder overgegaan tot intrekking van de aan eiseres toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van pgb met ingang van 1 september 2019 en tot terugvordering van het over de periode van september 2019 tot en met maart 2020 uitgekeerde pgb. Verweerder vordert in dit kader een bedrag van € 12.539,31 bij eiseres terug.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de op haar rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden. Uit onderzoek dat werd verricht door de toezichthouders is namelijk gebleken dat de zorgverleners niet de gedeclareerde zorg hebben verleend in de periode in geding. Volgens verweerder kon eiseres redelijkerwijs weten dat zij dit aan verweerder had moeten doorgeven en dat dit dan geleid zou hebben tot een heroverweging van het toekenningsbesluit. Verweerder heeft eiseres uitgenodigd voor een gesprek om haar in de gelegenheid te stellen om openheid van zaken te geven. Eiseres is op dit gesprek niet verschenen. Haar voormalig gemachtigde en echtgenoot hebben op enig moment geweigerd om nog verdere medewerking te verlenen. Daarmee is volgens verweerder onvoldoende medewerking verleend aan het onderzoek. Verweerder merkt daarbij nog op dat ook de ouders van eiseres hebben geweigerd om medewerking te verlenen aan het verdere onderzoek en ook werd er tijdens de hoorzitting in bezwaar desgevraagd geen verklaring gegeven voor een aantal opmerkelijke onderzoeksbevindingen.
Volgens verweerder is uit het onderzoek van de toezichthouders in voldoende mate gebleken dat niet conform het zorgplan en de afgelegde verklaringen dagelijks zorg werd verleend, terwijl wel altijd het volledige pgb-budget werd gedeclareerd. Gelet op deze onderzoeksbevindingen, het feit dat eiseres naar aanleiding van deze onderzoeksbevindingen onvoldoende opheldering heeft gegeven en (verdere) medewerking aan een gesprek daartoe is geweigerd, is volgens verweerder voldoende duidelijk geworden dat eiseres opzettelijk heeft nagelaten om volledige gegevens te verstrekken. Volgens verweerder is het daarom gerechtvaardigd om tot intrekking en terugvordering van het volledige pgb over te gaan.
3. In beroep heeft eiseres, samengevat, aangevoerd dat de gedeclareerde zorg, met uitzondering van de periode van september 2019 en de periode van 18 november 2019 tot en met 24 januari 2020 wel werd verleend. Eiseres erkent dat er in de periode van september 2019 minder zorg werd verleend. Eiseres was in deze periode drie weken op vakantie en de zorg werd tijdens die vakantie verleend door haar echtgenoot. Ook erkent eiseres dat er in de periode van 18 november 2019 tot en met 24 januari 2020 minder zorg werd verleend dan er werd gedeclareerd als gevolg van ziekte. Eiseres heeft geen melding gemaakt van deze omstandigheden omdat zij er, op basis van informatie die zij vond op de website van de SVB, vanuit ging dat deze omstandigheden niet van invloed waren op haar pgb. Eiseres stelt daarom dat haar niet kan worden verweten dat zij hiervan geen melding heeft gemaakt. Verweerder heeft dit volgens eiseres ook niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de onderzoeksbevindingen merkt eiseres op dat verweerder uit die bevindingen onjuiste conclusies trekt. Zo kan de afwezigheid van de zorgverlener tijdens de waarnemingen worden verklaard doordat de zorgtijden waren gewijzigd en kunnen de beperkte kilometers worden verklaard doordat de zorgverlener ook vaak per motor naar eiseres reist. Met betrekking tot het feit dat er nauwelijks betalingen bij tankstations zichtbaar zijn op de bankrekeningafschriften merkt eiseres op dat betalingen veelal contant werden verricht, waardoor die betalingen niet zichtbaar zijn op de bankafschriften. Volgens eiseres gaat verweerder er bovendien ten onrechte van uit dat de zorg dagelijks wordt verleend. Dat is, in verband met vakanties, feestdagen, ziekte en vermoeidheid niet het geval.
Eiseres stelt dat zij zelf niet aanwezig kon zijn bij het gesprek op 20 februari 2020. Namens haar zijn haar echtgenoot en voormalig gemachtigde op het gesprek verschenen. Volgens eiseres hebben zij wel degelijk medewerking verleend aan het gesprek en had verweerder haar anders nog in de gelegenheid moeten stellen om alsnog de juiste informatie te verstrekken. Dit is ten onrechte niet gebeurd.
Tot slot stelt eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval. Eiseres accepteert namelijk geen hulp van anderen en is daardoor volledig afhankelijk van een pgb.

Relevante wet- en regelgeving

4. Voor wat betreft de relevante onderliggende wettelijke bepalingen verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak, die van deze uitspraak deel uit maakt.

Overwegingen

5. De vragen die in deze zaak moeten worden beantwoord zijn (1) welke gevolgen verbindt de rechtbank aan het feit dat eiseres – ondanks dat zij daartoe in persoon is opgeroepen – niet ter zitting is verschenen, (2) of verweerder kon overgaan tot intrekking van het pgb en (3) of verweerder het pgb van eiseres mocht terugvorderen.
Welke gevolgen verbindt de rechtbank aan het feit dat eiseres niet ter zitting is verschenen?
6.1
De griffier van de rechtbank heeft eiseres onder toepassing van artikel 8:59 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) per aangetekende brief van 20 juli 2021 opgeroepen om in persoon ter zitting te verschijnen om aan de rechtbank inlichtingen te verstrekken. Op grond van artikel 8:27 van de Awb is eiseres verplicht om aan die oproeping gevolg te geven. In de oproeping is eiseres gewezen op deze verplichting en ook is zij gewezen op het feit dat het nadelige gevolgen kan hebben voor haar zaak als zij niet aan de verplichting voldoet om te verschijnen.
6.2
Op grond van artikel 8:31 van de Awb kan de rechtbank, indien een partij niet voldoet aan de verplichting om ter zitting te verschijnen, daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
6.3
Eiseres is zonder bericht niet ter zitting verschenen, terwijl ter zitting is gebleken dat zij de oproepingsbrief wel heeft ontvangen. De echtgenoot van eiseres heeft namelijk bevestigd dat zij de oproep van de rechtbank heeft ontvangen. Het is de rechtbank niet gebleken dat het eiseres niet kan worden aangerekend dat zij de verplichting om te verschijnen en vragen te beantwoorden niet is nagekomen. Namens eiseres is weliswaar aangevoerd dat zij het niet aan zou kunnen om te verschijnen, maar deze stelling is niet onderbouwd. Bovendien is deze stelling in tegenspraak met de verklaring van de gemachtigde ter zitting dat het de afgelopen maanden al zoveel beter gaat met de gezondheid van eiseres dat haar zorgbehoefte (vrijwel) nihil is.
6.4
De rechtbank zal aan het zonder deugdelijke redenen niet ter zitting verschijnen van eiseres gevolgen verbinden bij de beoordeling van het beroep.
Mocht verweerder het pgb intrekken?
7.1
Een besluit tot intrekking van het pgb is een voor eiseres belastend besluit. Het is daarom aan verweerder om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dat betekent ook dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in deze op verweerder rust.
7.2
Of verweerder hieraan heeft voldaan wordt beoordeeld voor de periode van 1 september 2019, de ingangsdatum van de intrekking, tot en met 16 maart 2020, de datum van het intrekkingsbesluit (te beoordelen periode). Beoordeeld moet worden of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres de op haar rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden, dit is namelijk de grondslag voor de intrekking van het pgb.
7.3
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres in de periode van september 2019 en in de periode van 18 november 2019 tot en met 24 januari 2020 meer zorg heeft gedeclareerd dan er daadwerkelijk werd verleend. Ten aanzien van de overige perioden stelt eiseres dat de gedeclareerde zorg onverminderd werd verleend. De rechtbank maakt in haar beoordeling daarom onderscheid tussen deze perioden.
7.4
Ten aanzien van de periode van september 2019 en de periode van 18 november 2019 tot en met 24 januari overweegt de rechtbank als volgt.
7.4.1
Partijen zijn het er over eens dat er in de periode van september 2019 en in de periode van 18 november 2019 tot en met 24 januari 2020 meer zorg werd gedeclareerd dan er feitelijk werd verleend.
7.4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende deugdelijk gemotiveerd dat eiseres in deze perioden niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan.
In de toekenningsbeslissing is eiseres namelijk gewezen op het feit dat zij wijzigingen in haar situatie moet melden bij verweerder. Bovendien is in de zorgovereenkomst uitdrukkelijk vermeld dat een maandloon alleen kan worden overeengekomen, wanneer de zorgverlener een vast aantal uren per week op vaste dagen zorg verleent. Daarom moest eiseres bij verweerder melden wanneer er geen of minder uren zorg werd verleend. Eiseres heeft dit niet gedaan. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank evident gehandeld in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht.
7.4.3
Eiseres heeft gesteld dat geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht omdat er geen sprake is van het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie, maar van foutief declareren bij de SVB. De rechtbank volgt eiseres daarin echter niet. Ook bij foutief declareren is er sprake van het verstrekken van onjuiste informatie. De stelling van eiseres dat dit haar niet kan worden toegerekend maakt dit oordeel niet anders, omdat verwijtbaarheid bij de beoordeling van de vraag of de inlichtingenplicht is geschonden geen rol speelt. De inlichtingenplicht is namelijk een objectief geformuleerde verplichting.
7.5
Ten aanzien van de overige perioden overweegt de rechtbank als volgt.
7.5.1
In het kader van het handhavingsonderzoek werden er in de periode van 30 augustus 2019 tot 30 januari 2020 op verschillende dagen en op verschillende tijdstippen waarnemingen verricht bij het woonadres van eiseres en haar zorgverlener. Daarbij werd de zorgverlener geen enkele keer op het woonadres van eiseres aangetroffen. Daarnaast is uit informatie van de RDW gebleken dat er met het voertuig van de ouders van eiseres vele malen minder kilometers werden afgelegd dan verweerder, op basis van de stelling van eiseres dat er dagelijks zorg werd verleend, zou verwachten. Uit informatie van de Rabobank is daarnaast gebleken dat er tijdens zorguren verschillende pintransacties werden verricht buiten de woonomgeving van eiseres en dat er weinig werd gepind bij tankstations. De rechtbank begrijpt uit de bestreden beslissing dat er naar aanleiding van deze onderzoeksbevindingen bij verweerder onduidelijkheid is ontstaan over de daadwerkelijk aan eiseres verleende zorg. Om die reden heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een gesprek om daarover nadere inlichtingen te verstrekken.
7.5.3
Vast staat dat eiseres niet op het gesprek is verschenen. Haar echtgenoot en voormalig gemachtigde verschenen wel op het gesprek. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het gesprek vroegtijdig werd beëindigd op initiatief van de echtgenoot en voormalig gemachtigde van eiseres. Uit de bestreden beslissing en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres met deze handelwijze onvoldoende informatie en onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek en dat zij daarmee de op haar rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden.
7.5.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende deugdelijk gemotiveerd en aannemelijk gemaakt dat eiseres de op haar rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden. Verweerder heeft overtuigend gemotiveerd waarom het in onderhavig geval essentieel was – mede ook gelet op de onderzoeksbevindingen – om nadere inlichtingen te verkrijgen van eiseres zelf. Dit past ook bij de aard van de aan eiseres verstrekte maatwerkvoorziening. Dit was voor verweerder ook reden om eiseres uit te nodigen voor een rechtmatigheidsgesprek. In de uitnodiging voor dit gesprek is zij uitdrukkelijk gewezen op het feit dat zij verplicht was om daaraan haar medewerking te verlenen. Desondanks is eiseres niet verschenen. Weliswaar zijn de voormalig gemachtigde en echtgenoot van eiseres op het gesprek verschenen, en hebben zij enige inlichtingen verstrekt, maar vast staat dat zij het gesprek voortijdig hebben beëindigd en daarmee niet hun volledige medewerking hebben verleend aan het onderzoek van verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit voor rekening en risico van eiseres. In beroep stelt eiseres dat verweerder haar de gelegenheid had moeten bieden om alsnog nadere informatie te verstrekken, maar de rechtbank stelt vast dat eiseres ook in de loop van onderhavige procedure niet de gewenste inlichtingen heeft verstrekt, zodat niet aannemelijk is dat deze tijdens een volgend gesprek wel zouden zijn verleend. In dit verband kent de rechtbank ook betekenis toe aan de omstandigheid dat eiseres, hoewel zij was opgeroepen, ook niet ter zitting is verschenen om inlichtingen te verschaffen
7.5.5
Verweerder heeft uit de onderzoeksbevindingen ook mogen afleiden dat niet de (dagelijkse) zorg werd verleend conform het zorgplan en de afgelegde verklaringen. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat zij een voldoende verklaring heeft gegeven voor de onderzoeksbevindingen. De stelling van eiseres dat haar zorgverlener tijdens de waarnemingen niet werd aangetroffen omdat de zorgtijden inmiddels waren gewijzigd verklaart naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet waarom de zorgverlener - ook op momenten dat er conform het door eiseres gestelde nieuwe rooster zorg verleend zou worden – evenmin werd aangetroffen. Daar komt bij dat de echtgenoot van eiseres in het gesprek met verweerder heeft verklaard dat de tijden van zorgverlening zijn verschoven nadat eiseres ziek was geweest. Uit de gedingstukken begrijpt de rechtbank dat eiseres ziek is geweest in de periode van 18 november 2019 tot en met 24 januari 2020. Ook voor die tijd werden er waarnemingen verricht, en ook toen werd de zorgverlener niet aangetroffen. Eiseres heeft haar stelling dat de afgelegde kilometers verklaard kunnen worden door het feit dat haar zorgverlener ook regelmatig per motor naar haar reist en brandstof veelal contant wordt betaald niet onderbouwd. De enkele stelling van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de onderzoeksbevindingen van verweerder te weerleggen. Zeker ook omdat eiseres deze verklaring pas in beroep heeft opgeworpen.
7.5.6
Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat eiseres de op haar rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden. Zodoende heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank met toepassing van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 in redelijkheid kunnen overgaan tot intrekking van het pgb over de te beoordelen periode. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Mocht verweerder het pgb terugvorderen?
8.1
Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 de volledige geldwaarde van het aan eiseres in de te beoordelen periode verstrekte pgb teruggevorderd, omdat eiseres volgens verweerder opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, als gevolg waarvan ten onrechte pgb is verstrekt.
8.2
Ook een besluit tot terugvordering is een voor eiseres belastend besluit. Het is daarom aan verweerder om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dat betekent ook dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan in deze op verweerder rust.
8.3
Bij een terugvordering onder toepassing van artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 heeft in het bijzonder te gelden dat terugvorderen enkel mogelijk is wanneer er sprake is van opzet. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat sprake is van “opzettelijk” als een cliënt willens en wetens onjuiste of onvolledige informatie verstrekt. [1] Gelet op het reparatoire karakter van de terugvordering hoeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet te bewijzen dat er sprake is van opzet, maar volstaat het aannemelijk maken daarvan. De rechtbank zal daarom beoordelen of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres opzettelijk de op haar rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden.
8.3.1
Vast staat dat eiseres meer zorg heeft gedeclareerd dan er feitelijk – vanwege zorg en ziekte – werd verleend in de periode van september 2019 en in de periode van 18 november 2019 tot en met 24 januari 2020. Eiseres heeft gesteld dat zij in de zorgovereenkomst met haar zorgverlener een maandloon is overeengekomen en dat zij er op basis van de informatie op de website van de SVB daarover vanuit ging dat zij niet bij verweerder hoefde te melden als er minder uren zorg werd verleend. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Hiervoor wordt verwezen naar wat er onder 7.4.1. is overwogen.
8.3.2
Eiseres heeft nagelaten om verweerder te informeren over het feit dat er in deze perioden geen, althans minder, zorg werd verleend. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat de declaraties in overleg met eiseres werden ingediend. Met haar keuze om deze informatie niet te verstrekken aan verweerder en meer uren zorg te declareren dan er feitelijk werd verleend, terwijl haar voldoende duidelijk had moeten zijn dat zij dat wel moest doen, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden.
8.4
Ten aanzien van de overige perioden overweegt de rechtbank als volgt.
8.4.1
De rechtbank begrijpt uit de bestreden beslissing dat verweerder zich op het standpunt stelt dat doordat er, ondanks het feit dat daarom meerdere keren is verzocht, geen verklaring werd gegeven voor de onderzoeksbevindingen en er tijdens het gesprek van 20 februari 2020 onvoldoende medewerking werd verleend, eiseres de op haar rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht opzettelijk heeft geschonden.
8.4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende deugdelijk uiteengezet waarom er in het geval van eiseres sprake is van het willens en wetens verstrekken van onvolledige of onjuiste gegevens. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiseres, gelet op de onderzoeksbevindingen en de aard van de aan haar verstrekte voorziening, nadere inlichtingen had moeten verstrekken en medewerking had moeten verlenen ten behoeve van het onderzoek van verweerder.
8.4.3
Vast staat dat eiseres geen gehoor heeft gegeven aan de oproep van verweerder om te verschijnen op een gesprek om daar nadere inlichtingen te verstrekken. Ook staat vast dat de echtgenoot van eiseres en haar voormalig gemachtigde wel op dit gesprek zijn verschenen en ook inlichtingen hebben verstrekt, maar zij dit gesprek voortijdig hebben afgebroken.
8.4.4
Hoewel eiseres in de gronden van beroep heeft gesteld dat verweerder haar de gelegenheid had moeten bieden om alsnog de juiste informatie aan te dragen, stelt de rechtbank vast dat eiseres de ontbrekende informatie ook in onderhavige procedure niet heeft verstrekt. Sterker nog, de rechtbank heeft eiseres in persoon opgeroepen om ter zitting te verschijnen om nadere inlichtingen te verstrekken, maar ook ter zitting van de rechtbank is eiseres niet verschenen. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting verklaard dat eiseres, wanneer zij (alsnog) verplicht ter zitting moest verschijnen, het beroep zou intrekken, terwijl hij eveneens heeft verklaard dat de gezondheidssituatie van eiseres inmiddels zodanig is verbeterd dat haar zorgbehoefte nagenoeg nihil is. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres niet bereid is om opheldering of een verklaring te geven voor de bevindingen van verweerder.
8.4.5
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat eiseres willens en wetens de op haar rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden, zodat verweerder het pgb van eiseres met toepassing van artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 heeft kunnen terugvorderen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.M. Kools – de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lankamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Artikel 2.3.8 Wmo 2015
De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6.
De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties.
De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 2.3.10 Wmo 2015
1. Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen,
c. de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,
d. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden,
e. de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.
2. Het college bepaalt in de beslissing, bedoeld in het eerste lid, het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.

Artikel 2.4.1 Wmo 2015

Indien het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, 2013-2014, 33 841, nr. 34