ECLI:NL:RBGEL:2021:58
Rechtbank Gelderland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot voortzetting van een vennootschap onder firma na uittreden van een vennoot
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen drie vennoten van een vennootschap onder firma (vof). De eisende partijen, [eiser 1] en [eiser 2], hebben een vordering ingediend tegen de gedaagde partij, [gedaagde], die eerder als vennoot was betrokken bij de vof. De kern van het geschil betreft de vraag of de vof voortgezet kon worden na het uittreden van [gedaagde] op 1 mei 2019. De eisende partijen stelden dat er een stilzwijgende afspraak was gemaakt over de voortzetting van de vof, terwijl [gedaagde] dit betwistte en aanvoerde dat de vof ontbonden had moeten worden.
De procedure omvatte een tussenvonnis van 31 juli 2020 en een mondelinge behandeling op 4 december 2020. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen schriftelijk vof-contract was en dat er geen afspraken waren gemaakt over de voortzetting van de vof bij opzegging door een van de vennoten. De kantonrechter concludeerde dat de handelingen van de partijen duiden op een stilzwijgende voortzetting van de vof, ondanks het uittreden van [gedaagde].
De eisende partijen hebben ook een financiële afwikkeling gepresenteerd, maar de kantonrechter oordeelde dat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat het verlies van de vof gelijkelijk verdeeld moest worden. De vordering van [eiser 1] en [eiser 2] werd afgewezen, en zij werden in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 630,- aan salaris voor de gemachtigde en € 105,- aan nakosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.