ECLI:NL:RBGEL:2021:584

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
05/720195-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een hamer en vrijspraak van bedreiging van politieambtenaren

Op 5 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging van politieambtenaren. De verdachte, geboren in Somalië en op dat moment gedetineerd in de P.I. Vught, werd ervan beschuldigd op 20 december 2019 in Arnhem meerdere keren met een hamer op het hoofd van slachtoffer 1 te hebben geslagen, met de intentie om deze van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, als gevolg van een ernstige psychiatrische stoornis, namelijk schizofrenie. Dit werd onderbouwd door deskundigen die concludeerden dat de verdachte geen keuze- of handelingsvrijheid had op het moment van de daad.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van twee politieambtenaren, omdat de uitlatingen van de verdachte te algemeen waren om als bedreigend te worden opgevat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. In plaats daarvan werd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling van de verdachte.

Daarnaast heeft de rechtbank een benadeelde partij, slachtoffer 1, schadevergoeding toegewezen van € 2.306,40, rekening houdend met de eigen schuld van de benadeelde partij. De rechtbank heeft de in beslag genomen hamer onttrokken aan het verkeer, aangezien deze was gebruikt bij het delict. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de situatie en de noodzaak voor behandeling van de verdachte benadrukten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/720195-19, 05/133374-19 (tul) en 05/840084-18 (tul)
Datum uitspraak : 5 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [1981] in [geboorteplaats] (Somalië),
op dit moment gedetineerd in de P.I. Vught (PPC).
Raadsvrouw: mr. S. Grilk, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 april 2020, 19 juni 2020, 11 september 2020, 30 oktober 2020 en 22 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 december 2019, in de gemeente Arnhem, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij die [slachtoffer 1] meermaals, dan wel eenmaal met een hamer, althans een (slag)voorwerp, op het hoofd en/of in het gezicht, althans op het lichaam geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 20 december 2019, in de gemeente Arnhem, in ieder geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere hoofdwonden en/of wonden in het gezicht en/of een hersenbloeding en/of een breuk van de schedel, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermaals, dan wel eenmaal met een hamer, althans een (slag)voorwerp, op het hoofd en/of in het gezicht, althans op het lichaam te slaan;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 20 december 2019, in de gemeente Arnhem, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij die [slachtoffer 1] meermaals, dan wel eenmaal met een hamer, althans een (slag)voorwerp, op het hoofd en/of in het gezicht, althans op het lichaam geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 20 december 2019 in de gemeente Arnhem [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , beiden hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Alle blanken zijn slecht en
moeten dood. Ik bereid een oorlog voor en jullie zullen wel zien wat er gaat gebeuren. Jullie moete beiden een kogel in jullie eigen kop stoppen." en/of "Alle blanken moeten dood. Ik zal met een kort en een lang wapen oorlog maken. Dat hij een kogel door zijn kop zou jagen. Dat zij moesten opletten wat er binnenkort allemaal ging gebeuren. Hij als hij vrij zou komen mensen dood zou maken, ook als dat kinderen zouden zijn.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1 primair: poging doodslag [slachtoffer 1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 82-83;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 97;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 57-58.
Feit 2: vrijspraak bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van twee politieambtenaren. Daartoe is aangevoerd dat de woorden “alle blanken moeten dood” in de context van de omstandigheden, waaronder het feit dat verbalisanten beide blank zijn, als bedreigend kon worden opgevat.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat de woorden van verdachte te algemeen van aard zijn om tot een bewezenverklaring te komen van bedreiging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Om tot een bewezenverklaring van bedreiging te komen, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen zoals deze door verdachte zijn gedaan te algemeen van aard zijn om aan te nemen dat een dergelijke vrees kon ontstaan. De bewoordingen waren bovendien niet specifiek tegen de politieambtenaren gericht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de aan hem tenlastegelegde bedreiging onder feit 2.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks20 december 2019, in de gemeente Arnhem,
in ieder geval in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
immers heeft hijdie [slachtoffer 1] meermaals,
dan wel eenmaalmet een hamer,
althans een (slag)voorwerp, op het hoofd en/of in het gezicht,
althans op het lichaamheeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair
Poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 2 december 2020, van [psychiater] , psychiater, en [psycholoog] , GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum en [naam 1] , rapporteur milieuonderzoek.
Uit dit rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van schizofrenie. In het onderzoek wordt op basis van de beschikbare informatie een chronisch psychotisch beeld geconstateerd gedurende minstens de afgelopen vijf jaar met een paranoïde waan, behandelingswaan, een vergiftigingswaan en auditieve hallucinaties. Daarnaast is sprake van een stoornis in het cannabisgebruik en blijkt dat verdachte op een licht verstandelijk beperkt niveau functioneert. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit. Onmiddellijk voorafgaande aan het bewezenverklaarde voorval vond verdachte in zijn paranoïde waan dat hij “vreemd en agressief” werd aangekeken en heeft dit als dreigend ervaren. Er ontstond een woordenwisseling waarbij verdachte ook daadwerkelijk fysiek bedreigd werd. Verdachte desintegreerde psychotisch met een agressieve impulsdoorbraak waarbij alle frustratie en boosheid van de afgelopen jaren naar boven kwam. Volgens de deskundigen had verdachte geen enkele keuze- of handelingsvrijheid meer op dat moment. Geadviseerd wordt om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren voor hetgeen hem is ten laste gelegd.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, met de adviezen verenigen en neemt deze over. De rechtbank concludeert dan ook dat het bewezenverklaarde handelen aan verdachte niet kan worden toegerekend. Verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De overwegingen ten aanzien van maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. Gelet op de ernst van de stoornis, de mate van gevaarzetting en het hoge recidivegevaar acht de officier van justitie behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet toereikend.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om van haar ambtshalve bevoegdheid tot het verlenen van een zorgmachtiging gebruik te maken. Hiertoe is aangevoerd dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling niet noodzakelijk is, nu verdachte nog niet eerder is behandeld voor zijn stoornis en hij inmiddels langere tijd goed is ingesteld op zijn medicatie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 11 december 2020;
- een Pro Justitia rapport van 2 december 2020, van [psychiater] , psychiater. en [psycholoog] , GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum en [naam 1] , rapporteur milieuonderzoek;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 18 januari 2021, en
- de stukken met betrekking tot het onderzoek zorgmachtiging.
Verdachte heeft, onder invloed van een schizofrene stoornis, een zeer ernstig feit gepleegd. Hij
was op het Centraal Station Arnhem en kwam daar twee mensen tegen die hij vagelijk
kende, waaronder het latere slachtoffer [slachtoffer 1] . De aanleiding lijkt te zijn dat één van hen hem
aankeek waarop verdachte zich bedreigd voelde. Hij reageerde, waarop [slachtoffer 1] zijnerzijds eerst
een mes en daarna een hamer tevoorschijn haalde en daarmee verdachte bedreigde. Toen
verdachte in de daarop volgende worsteling die hamer wist te bemachtigen, ontwikkelde zich bij
verdachte een mateloze drift en moest en zou hij [slachtoffer 1] dood maken en iedereen die hem hielp
evenzeer. “Betrokkene desintegreerde psychotisch met een agressieve impulsdoorbraak waarbij
alle frustratie en boosheid naar boven kwam toen hij meende aangevallen te worden en zijn
leven te moeten verdedigen.”, aldus het PBC-rapport. Hij heeft die [slachtoffer 1] met de hamer
ongenadig hard en meermaals op diens hoofd geslagen. Door dit geweld had [slachtoffer 1] twee diepe
hoofdwonden, een hersenschudding, een hersenbloeding en een schedelbreuk. Verdachte heeft
met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Het geweld heeft
bovendien in het openbaar plaatsgevonden, waardoor verdachte met zijn handelen heeft
bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Verdachte wordt het feit niet toegerekend omdat hij verkeerde onder invloed van een ernstige psychiatrische stoornis. Er kan hem geen straf worden opgelegd; wel kan de rechtbank bepalen dat er een maatregel zal worden toegepast.
In het Pro Justitia rapport is door de deskundigen geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van
een chronisch ernstig psychiatrisch beeld met forse beperkingen dat tot jarenlang bestaande
spanningen heeft geleid op alle levensgebieden en ook een escalerende lijn veroorzaakt met
agressie en incidenten naar derden. Verdachte heeft weinig copingsvaardigheden en heeft zijn
frustraties en spanningen tot op heden voornamelijk met cannabis proberen te dempen. Het is
verdachte tot op heden niet gelukt om zijn leven vorm te geven en hij disfunctioneert al
jarenlang op allerlei levensgebieden door het ontbreken van werk, dagbesteding, huisvesting,
financiën en sociaal netwerk. In zijn paranoïde en waanbelevingen verwijt hij dit aan diverse
instanties. Daar komt bij een verslaving aan cannabis, dat verdachte gebruikte om zijn woede en
frustraties te dempen, maar dat in feite een versterkend effect op de psychotische symptomen
had. Het risico op een recidive met agressie wordt door de deskundigen als hoog ingeschat
indien de problematiek van verdachte onbehandeld blijft. Volgens de deskundigen ontbreekt het
verdachte aan ziektebesef en vanuit zijn kritiek- en oordeelstoornissen achten zij daarom een
gedwongen kader noodzakelijk om te komen tot behandeling zodat het risico op recidive kan
worden verminderd.
De rechtbank constateert dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het bewezen verklaarde betreft een misdrijf als vermeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is er sprake van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling bij verdachte ten tijde van het plegen van het delict. Deze stoornis heeft ook doorgewerkt in het handelen, de algehele ontremming is veroorzaakt door deze kritiek- en oordeelstoornissen en waanbeleving. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist. Een minder vergaand kader waarbinnen verdachte behandeld kan worden, is niet haalbaar. De rapporteurs hebben de suggestie gedaan verdachte te laten opnemen op basis van een Wvggz-zorgmachtiging. Die aanvraagprocedure is door de officier van justitie in gang gezet, maar ook weer afgebroken na een negatief advies van de ingeschakelde geneesheer-directeur in verband met, kort gezegd, hoog recidiverisico, verwachte lange duur, noodzakelijk veiligheidsniveau en vereiste periodieke risicotaxatie.
De rechtbank merkt overigens op dat zij alleen kennis heeft kunnen nemen van de (medische) stukken inzake de aanvraag zorgmachtiging omdat de advocaat van verdachte hiervoor toestemming heeft gegeven, zonder die toestemming wilde het openbaar ministerie deze stukken niet verstrekken.
Uit het advies van de geneesheer-directeur maakt de rechtbank op dat de behandeling die in een GGZ-instelling kan worden aangeboden in het kader van een zorgmachtiging, niet adequaat zou zijn voor de bestrijding van het uit de stoornis voortvloeiende recidiverisico.
Dat betekent dat alleen een strafrechtelijke maatregel overblijft. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de rechtbank niet haalbaar, gezien de breed getrokken ernstige invaliderende werking die het psychisch disfunctioneren heeft op vrijwel alle levensgebieden van verdachte. Er zijn veel risico verhogende factoren en slechts weinig beschermende factoren. Bovendien hebben de rapporteurs wel de nodige signalen gezien die kunnen wijzen op een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. Deze mogelijkheid kan echter op dit moment niet verder worden onderzocht, omdat de effecten van de psychose te zeer overheersen. Pas wanneer verdachte voldoende is gestabiliseerd, is dit mogelijk. De rechtbank zal daarom terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
Omdat het een misdrijf betreft dat gericht was tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling niet in duur maximeren.
Beslag
De (niet aan verdachte toebehorende) in beslag genomen hamer zal aan het verkeer worden
onttrokken, aangezien het bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hamer en het
ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 10.424,- bestaande uit een bedrag van € 424,- aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het gevorderde bedrag aan schade volledig af te wijzen. Hiertoe is aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de eigen schuld van de benadeelde partij. Benadeelde partij is immers de persoon geweest die het mes en de hamer in het gevecht heeft gebracht. Daarnaast is gebleken dat de benadeelde partij binnen één week na het ten laste gelegde in staat was om een straatroof te plegen, waaruit de verdediging opmaakt dat de hersteltijd gering is geweest.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu de berekening van de mate van eigen schuld een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Met betrekking tot de schadepost telefoon van het merk [naam 2] 7 (€ 244.-), overweegt de rechtbank dat deze voldoende is onderbouwd en in rechtstreeks verband staat tot het gepleegde strafbare feit. De gevorderde schade komt de rechtbank bovendien redelijk voor. Deze schadepost zal dan ook volledig worden toegewezen. De benadeelde partij heeft daarnaast schadevergoeding gevorderd voor zijn kleding van het merk [naam 3] (€ 180,-). De rechtbank acht het aannemelijk dat er beschadigingen aan zijn kleding zijn ontstaan als gevolg van het gevecht. Zij acht het dan ook redelijk dat benadeelde hiervoor een vergoeding ontvangt. Nu de rechtbank op grond van de vordering echter niet kan vaststellen hoe oud de kleding was op het moment van het bewezenverklaarde feit, zal zij gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en een bedrag van € 100,- toewijzen.
Immateriële schade
Met betrekking tot het smartengeld overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij door verdachte meermalen met een hamer op zijn hoofd is geslagen. Als gevolg van deze poging doodslag heeft de benadeelde partij fors letsel opgelopen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk geworden dat het feit impact heeft gehad op het leven van de benadeelde. Voor het bepalen van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke zaken aan immateriële schade is toegewezen. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade in redelijkheid vaststellen op € 3.500,-.
Eigen schuld
Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre eigen schuld van de benadeelde partij leidt tot vermindering van de schadevergoedingsplicht, moet eerst worden beoordeeld in welke mate de gedragingen van de benadeelde partij aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij op verdachte is afgestapt en hij de twee wapens heeft ingebracht in het gevecht. Daarmee heeft de benadeelde partij de situatie laten escaleren. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze omstandigheden worden toegerekend aan de benadeelde partij en hebben deze bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het totaal toegewezen bedrag wegens eigen schuld verminderd dient te worden met 40%. De billijkheidscorrectie leidt niet tot een andere verdeling.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het bedrag van in totaal € 2.306,40 billijk.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar conform de landelijke oriëntatiepunten niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van de vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen

Hoewel is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zal de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 22 augustus 2018 (parketnummer: 05/840084-18) voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren en bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 2 september 2019 (parketnummer: 05/133374-19) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week, afwijzen nu dit gelet op de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet meer opportuun is.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart
verdachte niet strafbaaren
ontslaatverdachte van alle
rechtsvervolging;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van de hamer.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 primair tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van een bedrag van
€ 2.306,40 (tweeduizend driehonderd zes euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
  • verklaartde
    benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

wijst af de vordering (parketnummer: 05/840084-18)van de officier van justitie van 6 maart 2020, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 22 augustus 2018 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren;

wijst af de vordering (parketnummer: 05/133374-19)van de officier van justitie van 6 maart 2020, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 2 september 2019 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. M.A. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 februari 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019566914, gesloten op 17 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.