In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland op 3 november 2021, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.J.M. Stassen, een vordering ingediend tegen VGZ Zorgverzekeraar N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. De vordering betreft een zorgverzekering in het kader van een persoonsgebonden budget (PGB). Eiser heeft gesteld dat hij recht heeft op een hogere indicatie voor zorguren dan door VGZ is toegekend. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 17 februari 2021 eiser opgedragen bewijs te leveren van de indicatie door de verpleegkundige ten tijde van de toekenningsbesluiten van 13 februari 2020.
Tijdens de bewijslevering zijn drie getuigen gehoord, waaronder eiser zelf en twee verpleegkundigen. De verklaringen van de getuigen waren tegenstrijdig en de rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de indicerend verpleegkundige, mevrouw [getuige 1], niet heeft bevestigd dat zij de door eiser gevraagde uren voor verzorging en verpleging heeft geïndiceerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen, met name die van mevrouw [getuige 1], als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld in het licht van de overgelegde geluidsopname en transcriptie van een telefoongesprek tussen VGZ en de verpleegkundige.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.205,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.