2.2.De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om (eventueel) onverschuldigd betaald persoonsgebonden budget van eiseres terug te vorderen. De rechtbank laat daarbij in het midden of die bevoegdheid er in de eerste plaats wel was.
3. De rechtbank stelt vast dat partijen op de zitting hebben toegezegd de handen ineen te zullen slaan en samen te proberen om [zorgaanbieder] ertoe te bewegen het ten onrechte ontvangen bedrag terug te storten aan de SVB. Verder zal verweerder bekijken in hoeverre hersteld kan worden dat de nieuwe zorgaanbieder ([zorgaanbieder]) niet volledig en tijdig is betaald, zonodig door aanpassing van de lagere vaststelling van het persoonsgebonden budget (besluit van 21 mei 2019).
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 15 april 2019 en ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het terugvorderingsbesluit van 21 november 2018 te herroepen, nu verweerder niet tot terugvordering over had kunnen gaan.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt van € 47,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Proceskosten in bezwaar zijn niet aan de orde.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M. van Leeuwen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.