ECLI:NL:RBGEL:2021:673

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
05/233512-20 en 05/215018-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van brandstichting en bedreiging van een verbalisant in Zevenaar en Duiven

Op 4 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder de voorbereiding van brandstichting en bedreiging van een ambtenaar in functie. De verdachte, geboren in 1987 en op dat moment gedetineerd in de P.I. Zwolle, werd beschuldigd van het opzettelijk beledigen van een politieagent en het bedreigen van een andere persoon met een stok. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 22 augustus 2020 in Zevenaar de agent beledigde door te schreeuwen: 'Oprotten van dit terrein, kutpolitie', en dat hij op 15 september 2020 in Duiven met een jerrycan benzine had gesprenkeld in zijn woning, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor de omgeving. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten, maar sprak hem vrij van een aantal andere beschuldigingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 146 dagen, met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, om de verdachte te helpen bij zijn psychische problemen en om de veiligheid van anderen te waarborgen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en verslaving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/233512-20 en 05/215018-20 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak : 4 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Zwolle, PPC in Zwolle.
Raadsman: mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 05/233512-20
1.
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Duiven ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijke brandstichting en/of het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarbij gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was (art 157 aanhef onder 1 en 2 Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een brandbare vloeistof (vermoedelijk benzine) en/of een jerrycan en/of goederen (in de woning) besprenkeld met brandbare vloeistof (vermoedelijk benzine) en/of een aansteker bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Duiven [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Kankerfamilie, ik moord mijn hele familie uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Duiven opzettelijk en wederrechtelijk één of meer goederen in een woning op/aan de [adres 1] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [woningstichting] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Parketnummer 05/215018-20
1.
hij op of omstreeks 22 augustus 2020 te Zevenaar opzettelijk een ambtenaar van politie Eenheid Oost-Nederland, te weten [slachtoffer 2] (hoofdagent) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Oprotten van dit terrein, kutpolitie", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2020 te Zevenaar [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (dreigend) in de richting van die [slachtoffer 2] te lopen met een stok in zijn hand en/of (vervolgens) die stok (dreigend) omhoog te houden.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 3 van parketnummer 05/233512-20 en feit 2 van parketnummer 05/215018-20. Feit 2 van parketnummer 05/233512-20 acht de officier van justitie niet bewezen nu de moeder van verdachte de bedreiging niet heeft gehoord en zij heeft verklaard dat zij zich niet bedreigd heeft gevoeld. Ook feit 1 van parketnummer 05/215018-20 acht de officier van justitie niet bewezen, nu uit het dossier niet blijkt dat de verbalisant zich beledigd heeft gevoeld. Van deze feiten dient verdachte te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2 van parketnummer 05/233512-20. Ten aanzien van feit 1 heeft hij betoogd dat de omstandigheid dat er benzine is gegooid, die een penetrante geur heeft, nog niet betekent dat er direct levensgevaar of gevaar voor ontploffing te duchten was, te minder nu nergens is gerelateerd dat verdachte een aansteker, aansteekblokjes of iets dergelijks had. Dit gevaar moet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn, wat in dit geval niet zo is. Voor feit 2 is er volgens de raadsman geen ondersteunend bewijs. Onduidelijk is wanneer die woorden gezegd zouden zijn en of hetgeen de buurtbewoners hebben verklaard over hetzelfde incident gaat. Met betrekking tot feit 3 en met betrekking tot feit 1 van parketnummer 05/215018-20 heeft de raadsman te kennen gegeven geen opmerkingen te hebben. Hij heeft betoogd dat verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken. Uit de verklaringen van de ouders volgt niet dat verdachte een stok heeft gehad. Mogelijk hebben de verbalisanten zich vergist. Voor zover wordt aangenomen dat verdachte wel een stok had, heeft de raadsman betoogd dat sprake is van een ondeugdelijk middel nu de vader heeft verklaard dat het om een plastic pijp ging.
Beoordeling door de rechtbank
Parketnummer 05/233512-20 [1]
Feit 1
Getuige [slachtoffer 1] , moeder van verdachte, heeft verklaard dat ze op 15 september 2020 werd gebeld door verdachte. Hij riep door de telefoon dat hij de hele boel in de hens zou steken en dat ze moesten komen om de hond op te halen omdat die er anders aan zou gaan. Ook zei hij dat het al bezig was en dat hij alleen de aansteker nog maar hoefde aan te steken. [2] [slachtoffer 1] heeft vervolgens de politie gebeld.
Toen de verbalisanten bij de woning aankwamen, roken zij een ontzettende benzinelucht op straat. Dat was op een afstand van 15 meter van de voordeur. In de woning rook het sterk naar benzine, wat op hun luchtwegen sloeg. Verbalisanten zagen vanaf de ingang van de woning tot aan de keuken op de grond een spoor van een doorzichtige substantie liggen. In de achtertuin zagen zij een jerrycan en een nat kussen. De bevelhebber van de brandweer zei dat de jerrycan in de keuken op het kussen stond en dat zij de jerrycan en het kussen naar buiten hadden gebracht. [3]
Volgens getuige [getuige 1] , bevelvoerder van een brandweereenheid uit Duiven, kreeg de brandweer op 15 september 2020 de melding om een meting te verrichten in de [adres 1] in Duiven. Ter plaatse roken ze een zeer sterke benzinelucht. Binnen ging de meter in alarm, wat betekent dat de concentratie van een stof te hoog is. In het woongedeelte lag een behoorlijke hoeveelheid benzine op de grond. [getuige 1] schat dat het ongeveer een liter is geweest. Hij herkende de geur van benzine. In de woning lag een tankje van vijf liter met nog een beetje vloeistof erin. De spullen die in aanraking waren geweest met benzine hebben ze in de achtertuin gelegd. De hoeveelheid vloeistof en de benzinelucht die in de woning aanwezig was bij hun aankomst, zou bij ontbranding grote gevolgen kunnen hebben gehad voor de bewoner en de directe woonomgeving. Ook zou het een ontploffing teweeg hebben kunnen brengen met grote schade. Daarom hebben ze de stroom in de woning uitgeschakeld. Volgens [getuige 1] was er een extra gevaar omdat het om kleine huisjes gaat, aaneengesloten in een blok, en omdat er ook bovenwoningen zijn. [4]
Getuige [getuige 2] , die op de [adres 2] in Duiven recht boven [adres 1] woont, kwam op 15 september 2020 omstreeks 21.45 uur thuis. In haar woning rook ze een penetrante benzinegeur. Deze was zo heftig dat ze niet thuis heeft geslapen. [5]
Ook de bewoner van de [adres 3] in Duiven heeft verklaard dat zij in haar hele huis een benzinelucht rook toen zij in de loop van de avond naar haar woning ging. [6]
Bij zijn aanhouding rook verdachte naar benzine. Verbalisanten hebben verdachte overgebracht naar het cellencomplex in Arnhem. Toen zij daarna met hun dienstauto wegreden, roken zij nog steeds een sterke benzinelucht in de auto. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij nog een jerrycan had waar ongeveer drie liter benzine in zat. Die benzine heeft hij in zijn woning gesprenkeld. Hij heeft daarna zijn moeder gebeld en gezegd dat hij benzine in zijn huis had gegooid. Hij heeft geschreeuwd dat hij de boel in brand zou steken. Volgens verdachte rookt hij en beschikte hij over een aansteker. [8]
Verdachte heeft verder verklaard dat hij benzine over de PlayStation, laptop, dressoirkast en een stukje van de vloer in de kamer heeft gegooid. [9] Na zijn aanhouding heeft verdachte spontaan verklaard dat alles in de fik moest en dat de wereld moest branden. [10]
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte beschikte over een jerrycan met benzine en dat hij benzine uit die jerrycan heeft gesprenkeld over de vloer en over goederen in zijn woning. Hij heeft vervolgens zijn moeder gebeld en gezegd dat hij benzine in zijn woning had gegooid en deze alleen nog maar hoefde aan te steken met een aansteker. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij beschikte over een aansteker. De rechtbank overweegt dat verdachte dus beschikte over middelen ter voorbereiding van het stichten van brand dan wel het teweegbrengen van een ontploffing.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de bevindingen van de verbalisanten blijkt dat de concentratie benzine in de woning dusdanig was dat dit op hun luchtwegen sloeg. Dat de concentratie benzine inderdaad erg hoog was, blijkt ook uit het feit dat de meter van de brandweer in alarm ging. De bevelvoerder van de brandweer heeft verder verklaard dat de hoeveelheid vloeistof en de benzinelucht die in de woning aanwezig was bij hun aankomst, bij ontbranding grote gevolgen zou kunnen hebben gehad voor de bewoner en de directe woonomgeving. Hij heeft daarbij opgemerkt dat het om kleine huisjes gaat, die aaneengesloten in een blok zijn gesitueerd en dat er ook bovenwoningen zijn. De hoeveelheid benzine zou volgens de bevelvoerder ook een ontploffing teweeg hebben kunnen brengen met grote schade tot gevolg. Om die reden hebben ze de stroom in de woning uitgeschakeld. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat ook in de woningen van (directe) buren een penetrante benzinelucht hing.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had om de boel in brand te steken. Hierover overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen het tegendeel blijkt. Vaststaat immers dat hij goederen en de vloer met benzine heeft besprenkeld en dat hij vervolgens zijn moeder heeft gebeld met de mededeling dat hij de hele boel in de hens ging steken. Ook heeft verdachte na zijn aanhouding tegen de verbalisanten gezegd dat de fik erin moest. De rechtbank acht, gelet hierop, bewezen dat verdachtes opzet gericht was op het in brand steken van (de goederen in) zijn woning dan wel het teweegbrengen van een ontploffing alsook op het uit zijn voorbereidingshandelingen voortvloeiende (en naar algemene ervaringsregels voorzienbare) gevaar.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreiging niet bewezen nu [slachtoffer 1] blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 12 december 2020 de bedreigende woorden niet heeft gehoord en zich ook niet bedreigd heeft gevoeld. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens [woningstichting] Arnhem, p. 3, en de bij dat proces-verbaal gevoegde foto op p. 6;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 15;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris op
Parketnummer 05/215018-20 [11]
De rechtbank zal deze feiten tegelijk behandelen gelet op de onderlinge samenhang.
Op 22 augustus 2020 zijn verbalisanten gestuurd naar het adres de [adres 4] in Zevenaar. De melding was dat de zoon van de bewoners in de woning was en dat hij daar niet mocht zijn. Ter plaatse zei de bewoner dat zijn zoon [verdachte] mogelijk naar het tuinhuisje achterin de tuin was gegaan. Verbalisanten zijn achter de vader aan in de richting van het tuinhuisje gelopen. Toen de zoon niet werd aangetroffen, zijn verbalisanten met de vader in de richting van de woning gelopen. Plotseling kwamen twee personen uit de struiken tevoorschijn, een tengere kleine man en een lange forse man. Beide personen schreeuwden agressief. De forse man riep onder ander: “oprotten van dit terrein, kutpolitie”. Verbalisant [slachtoffer 2] (hoofdagent) zag dat de forse man een stok van de grond pakte en met de stok in zijn richting liep. Hij dreigde met de stok te slaan. De tussenafstand was op dat moment ongeveer tien meter. Omdat de man in zijn richting liep, moest de verbalisant achteruit lopen. Hij heeft toen zijn pepperspray gepakt en in de richting van de man gespoten. De tussenafstand was op dat moment nog ongeveer drie à vier meter. [12]
Volgens verbalisant [verbalisant 1] kwamen twee personen uit de struiken. De grote kale man die op hun af kwam, herkende hij als [verdachte] (verdachte). Verbalisant schat dat verdachte twee meter lang was. Verdachte had een fors postuur. Aan verdachtes houding zag de verbalisant dat verdachte erg boos op hen was. Hij schreeuwde iets naar hen en kwam met een stok op hen af. Hij begon op ongeveer 10 meter afstand in hun richting te lopen. Verbalisanten waren op dat moment ongeveer vijf meter verwijderd van het tuinhuisje en konden voor hun gevoel niet verder achteruit. Verbalisant [slachtoffer 2] heeft pepperspray gebruikt toen verdachte op een afstand van ongeveer drie à vier meter was. [13]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de woning van zijn ouders was, omdat hij oxazepam wilde hebben. Hij is naar buiten gegaan en zag twee of drie agenten. Hij was woest en heeft geschreeuwd dat ze moesten oprotten van het terrein. Hij is daarbij op ze af gelopen. De agenten liepen achteruit en zeiden dat hij moest stoppen. Hij liep toen toch door. Op ongeveer anderhalve meter afstand kreeg hij pepperspray in zijn gezicht gespoten. [14]
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, de onder feit 1 ten laste gelegde belediging bewezen. Verbalisant [slachtoffer 2] heeft vermeld dat is gezegd: “oprotten van dit terrein, kutpolitie”. Verdachte heeft verklaard dat hij woest was en heeft geschreeuwd dat ze van het terrein moesten oprotten. De rechtbank heeft gelet op verdachtes verklaring geen reden te twijfelen aan de bevindingen van de verbalisant.
Het incident waarbij verdachte dit heeft gezegd vond plaats in de tuin van verdachtes ouders. De vader van verdachte was daarbij aanwezig en heeft dus kunnen horen wat er is gezegd.
De rechtbank overweegt dat een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, als beledigend moet worden beschouwd in de zin van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in verbinding met artikel 267 Sr, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. De rechtbank acht de term “kutpolitie” beledigend. Deze bewoording is door verdachte geuit ten aanzien van een verbalisant terwijl hij bezig was met de uitoefening van zijn werkzaamheden. De belediging ziet daarmee op de uitoefening van zijn functie. Dat uit het dossier niet blijkt dat de verbalisant zich beledigd heeft gevoeld, zoals de officier van justitie heeft gesteld, acht de rechtbank niet van belang. De rechtbank overweegt dat vervolging op basis van artikel 267 Sr in combinatie met artikel 266 Sr, ook strekt tot de bescherming van de openbare orde. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie ambtshalve kan vervolgen als sprake is van belediging van een verbalisant die bezig was met de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dat verbalisant [slachtoffer 2] niet heeft verklaard dat hij door de belediging in zijn eer en goede naam is aangetast, staat naar het oordeel van de rechtbank aan een bewezenverklaring dan ook niet in de weg.
Ook de onder 2 ten laste gelegde bedreiging acht de rechtbank bewezen. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte met de stok op de verbalisanten afliep, dat hem is gevraagd te stoppen en dat hij toch verder liep. De verbalisanten liepen naar achteren tot zij het gevoel hadden niet verder achteruit te kunnen. Verbalisant [slachtoffer 2] heeft toen pepperspray in de richting van het gezicht van verdachte gespoten. De aanvankelijke afstand van ongeveer tien meter tussen verdachte en de verbalisanten was op dat moment nog ongeveer drie à vier meter, in de visie van verdachte zelfs nog minder. Het enkele feit dat verbalisant [slachtoffer 2] pepperspray heeft gebruikt, duidt al op een dreigende situatie. Daar komt bij dat verdachte een fors postuur heeft en woest was. Al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien maken dat de rechtbank de bedreiging bewezen acht.
De raadsman heeft nog betoogd dat sprake is van een ondeugdelijk middel. Hierover overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt hoe de stok eruit zag en van welk materiaal de stok was. Voor zover er al vanuit zou moeten worden gegaan dat het om een plastic pijp ging, zou dat niet tot een ander oordeel hebben geleid. Immers, ook met een plastic pijp kan zwaar lichamelijk letsel worden toegebracht, afhankelijk van de kracht waarmee wordt geslagen en de plaats waar een slachtoffer wordt geraakt. De rechtbank verwerpt het verweer.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 van parketnummer 05/233512-20 en de onder 1 en 2 van parketnummer 05/215018-20 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 05/233512-20
1.
hij op
of omstreeks15 september 2020 te Duiven ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijke brandstichting en/of het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarbij gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was (art 157 aanhef onder 1 en 2 Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een brandbare vloeistof (vermoedelijk benzine) en
/ofeen jerrycan en
/ofgoederen (in de woning) besprenkeld met brandbare vloeistof (vermoedelijk benzine) en
/ofeen aansteker bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/ofvoorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks15 september 2020 te Duiven opzettelijk en wederrechtelijk één of meer goederen in een woning op/aan de [adres 1] , in elk geval enig goed, dat
geheel of ten deleaan een ander, te weten aan [woningstichting] toebehoorde, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Parketnummer 05/215018-20
1
hij op
of omstreeks22 augustus 2020 te Zevenaar opzettelijk een ambtenaar van politie Eenheid Oost-Nederland, te weten [slachtoffer 2] (hoofdagent) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
/haarbediening, in zijn
/haartegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem
/haarde woorden toe te voegen: "Oprotten van dit terrein, kutpolitie", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2
hij op
of omstreeks22 augustus 2020 te Zevenaar [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door
(dreigend
)in de richting van die [slachtoffer 2] te lopen met een stok in zijn hand en
/of (vervolgens)die stok
(dreigend
)omhoog te houden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 05/233512-20
feit 1:
voorbereiding van opzettelijk brand stichten of een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Parketnummer 05/215018-20
feit 1:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 2:
bedreiging met zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 224 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd met de bepaling dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen zijn. Voor de voorwaarden dient te worden aangesloten bij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De officier van justitie heeft verzocht in het vonnis een motivering op te nemen als bedoeld in artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd met een fors voorwaardelijk deel en een lange proeftijd. Als bijzondere voorwaarden zouden een klinische opname in De Boog en reclasseringstoezicht kunnen worden opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman betoogd geen bezwaar te hebben tegen het volgen van het advies van de reclassering.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereiding van brandstichting of het teweeg brengen van een ontploffing. Hij heeft benzine gesprenkeld over goederen en over de vloer. Verdachte heeft daardoor gezorgd voor een gevaarlijke situatie. Immers een enkele vonk zou voldoende zijn geweest voor een ontploffing dan wel een flinke brand. Door verdachtes handelen is gevaar ontstaan voor zijn woning en de aangrenzende woningen, dan wel goederen in die woningen. Daarnaast was er levensgevaar dan wel gevaar voor lichamelijk letsel voor de bewoners van die aangrenzende woningen. Een delict als het onderhavige zorgt voor onrust en gevoelens van onveiligheid. Uit het dossier blijkt ook dat bewoners zich onveilig hebben gevoeld. In een aantal woningen werd een penetrante benzinelucht geroken, wat ertoe heeft geleid dat een van de bewoners niet in de woning durfde te blijven en elders de nacht heeft doorgebracht.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan vernieling van goederen in de woning en belediging en bedreiging van een verbalisant.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen de justitiële documentatie van verdachte van
8 januari 2021.
Gelet op de ernst van de feiten zou een forse gevangenisstraf op zijn plaats zijn. De rechtbank neemt echter het volgende in aanmerking.
Er zijn rapporten over verdachte opgemaakt, te weten op 27 november 2020 door [psycholoog] , psycholoog, en op 21 december 2020 door [psychiater] , psychiater in opleiding, en
[forensisch psychiater] , forensisch psychiater.
Uit het rapport van de psycholoog komt naar voren dat bij verdachte sprake is van schizofrenie van het paranoïde type, een stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van stimulantia (amfetamine en cocaïne). Ten tijde van de ten laste gelegde feiten bestonden de stoornissen, al is volgens de psycholoog niet duidelijk of verdachte in de aanloop naar de ten laste gelegde feiten stimulantia heeft gebruikt. De psycholoog meent dat de feiten van parketnummer 05/215018-20 en de feiten 1 en 2 van parketnummer 05/233512-20 in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen. Over de relatie tussen de vernieling en de stoornis kunnen geen uitspraken worden gedaan. De kans op herhaling van soortgelijk gewelddadig gedrag wordt door de psycholoog ingeschat als hoog. De kans op herhaling van brandstichting kan niet volledig worden beoordeeld, maar wordt ingeschat als liggend in het verlengde van het risico op herhaling van het impulsieve gewelddadige gedrag. De psychotische stoornis, in combinatie met middelengebruik en verdachtes neiging tot impulsiviteit vormen de voornaamste risicofactoren. Volgens de psycholoog zou verdachte baat kunnen hebben bij een klinische behandeling in een dubbeldiagnosekliniek, gericht op de behandeling van zowel de stoornis in het schizofreniespectrum als de verslavingsproblematiek. De psycholoog meent dat een dwingend kader nodig is om de gewenste gedragsverandering ten aanzien van medicatietrouw (antipsychotica) en abstinentie van middelengebruik tot stand te brengen en om de maatschappij tegen verdachte en verdachte tegen zichzelf te beschermen. Geadviseerd wordt tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De psychiater en psychiater in opleiding komen tot dezelfde stoornissen. Volgens hen is daarnaast sprake van zwakbegaafdheid. Deze stoornissen bestonden al ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de feiten van parketnummer 05/215018-20 kan niet worden gezegd of de stoornissen van invloed op verdachtes handelen waren, omdat verdachte deze feiten ontkent. Wat betreft de feiten van parketnummer 05/233512-20 menen de psychiater en psychiater in opleiding dat de stoornissen van invloed waren. Er was sprake van een combinatie van middelen met een psychotische stoornis. De onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zijn verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De psychiater en psychiater in opleiding onthouden zich ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging van een advies, maar waarschijnlijk speelde bij dit feit dezelfde dynamiek als bij de feiten 1 en 3. Het risico op gewelddadig gedrag wordt als hoog ingeschat. Er zijn geen beschermende factoren. De psychiater en psychiater in opleiding menen dat de problematiek van verdachte complex is en het risico hoog. Verdachte moet behandeld worden en langdurig begeleid. Geadviseerd wordt een klinische behandeling in een forensische setting. Om zeker te weten dat een klinisch traject wordt afgerond en dat daarna een langdurig ambulant traject volgt, wordt geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en stelt vast dat tijdens het begaan van de feiten bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Anders dan de deskundigen gaat de rechtbank er vanuit dat alle bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen zijn.
De raadsman heeft primair bepleit dat geen terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd maar een gevangenisstraf met een fors voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit het reclasseringsrapport van 23 december 2020 komt naar voren dat verdachte in 2013 op advies van zijn huisarts hulp heeft gezocht bij GGNet en is begeleid door het Fact-team. Die begeleiding is beëindigd vanwege het drugsgebruik van verdachte, waardoor hij psychotisch is geworden. Verdachte is in het kader van een inbewaringstelling vervolgens opgenomen geweest bij GGNet in Doetinchem gedurende de periode van 19 augustus 2013 t/m 10 september 2013. In maart 2014 is hij opgenomen in FPA De Boog in Warnsveld in het kader van schorsings- en bijzondere voorwaarden. Met een rechterlijke machtiging is hij in november 2014 opgenomen op de dubbeldiagnose afdeling De Buurse van GGNet in Apeldoorn. In november 2016 is verdachte geplaatst in de RIBW in Westervoort. Hij kreeg medicatie onder toezicht en er was sprake van 24-uurs begeleiding. In 2017 werd het toezicht op bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel positief afgerond en werd behandeling/begeleiding voortgezet in het kader van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging. Vanaf april 2019 tot zijn aanhouding woonde verdachte zelfstandig in een huurwoning. Gebleken is dat verdachte niet tot zelfstandig wonen in staat is. Hij kon niet omgaan met gevoelens van eenzaamheid en de beperkte controle. Hij gebruikte drank en drugs en werd negatief beïnvloed door zijn broer. De RIBW merkte dat verdachte constant (rand)psychotisch was en zich niet meer begeleidbaar opstelde.
Uit het reclasseringsrapport van 20 januari 2021 blijkt dat FPA De Boog een e-mail aan de Dienst Individuele Zaken heeft gestuurd, waaruit naar voren komt dat verdachte tijdens zijn eerdere verblijf in de Boog uiterst groepsontwrichtend aanwezig was en zeer actief in gebruik was, zowel binnen als buiten de kliniek. Dat hij toestemming had om te gebruiken, zoals in de indicatiestelling is vermeld, is niet conform de werkelijkheid. Het behandelteam was dermate moegestreden dat het gebruik min of meer werd gedoogd. Verder hield verdachte zich ook niet aan afspraken over gecontroleerd gebruik. Hij ging zijn eigen gang en was nergens in te motiveren behalve door middelen of het perspectief daarop.
Uit het rapport van de psychiater en de psychiater in opleiding blijkt dat zij hebben stilgestaan bij de vraag of behandeling in een minder stringent kader mogelijk zou zijn om het recidivegevaar op soortgelijke delicten tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Zij zien hiertoe geen mogelijkheden gezien de complexe problematiek van verdachte op meerdere gebieden. Ook de psycholoog acht een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel een gepasseerd station nu toezicht op het middelengebruik, ondanks inzet van het Fact-team, vanuit een ambulant kader niet mogelijk is gebleken.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard de door de reclassering gestelde voorwaarden na te leven, maar dat het naleven van het verbod op het gebruik van drugs en alcohol moeilijk wordt als hij op vrije voeten is. Hij mist de drugs en wil kunnen blowen en een biertje kunnen drinken als hij die vrijheid krijgt.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de kans dat verdachte zich zal onttrekken aan de voorwaarden aanzienlijk is. Als in dat geval de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd, zou dat betekenen dat verdachte niet behandeld wordt voor zijn problematiek en dat het recidiverisico onveranderd hoog blijft. De rechtbank acht daarom, evenals de deskundigen, een meer dwingend kader noodzakelijk. Dat zal verdachte een grotere prikkel geven om zich te houden aan de voorwaarden. Bij overtreding van de voorwaarden loopt hij immers het risico dat de voorwaardelijke terbeschikkingstelling wordt omgezet in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, wat hij niet wil.
Het opleggen van een gevangenisstraf met een fors voorwaardelijk deel en oplegging van voorwaarden, zoals door de raadsman bepleit, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet passend.
De rechtbank stelt vast dat de onder 1 van parketnummer 05/233512-20 en 2 van parketnummer 05/215018-20 bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Hierbij heeft de rechtbank de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, zoals naar voren komt uit de rapporten van de deskundigen in aanmerking genomen.
De onder 1 van parketnummer 05/233512-20 en onder 2 van parketnummer 05/215018-20 bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Wat betreft feit 1 van parketnummer 05/233512-20 heeft de rechtbank voorbereiding van brandstichting of het teweeg brengen van een ontploffing bewezen geacht met gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van parketnummer 05/215018-20 heeft de rechtbank bedreiging met zware mishandeling bewezen geacht. De rechtbank overweegt dat verdachte dreigend met een stok op verbalisanten is afgelopen en pas is gestopt toen verbalisant [slachtoffer 2] pepperspray in de richting van zijn gezicht had gespoten. De pepperspray was kennelijk noodzakelijk om de dreiging af te wenden. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd bij een eventuele omzetting naar een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zal de rechtbank voorwaarden stellen betreffende het gedrag. De rechtbank neemt de voorwaarden over die de reclassering heeft geadviseerd en zal bepalen dat deze dadelijk uitvoerbaar zijn.
Zoals hiervóór al overwogen, is de rechtbank verder van oordeel dat in beginsel een forse gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank acht het echter van groot belang dat de noodzakelijke en passende behandeling in het kader van de maatregel zo snel mogelijk van start kan gaan. Zij zal de gevangenisstraf daarom beperken tot 146 dagen, hetgeen betekent dat verdachte op 5 februari 2021 in vrijheid dient te worden gesteld en op die datum kan worden opgenomen in de kliniek. De rechtbank ziet geen meerwaarde in een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38d, 46, 57, 157, 266, 267, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
  • spreekt verdachte vrij van het onder 2 van parketnummer 05/233512-20 ten laste gelegde feit;
  • verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
  • verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
  • verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 146 dagen;
  • beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte:
1. Verdachte zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit.
2. Verdachte zal zijn medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht. Deze
medewerking houdt onder andere in dat:
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als
bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan
huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang
de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen. De reclassering
kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om
verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen
van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter
inzage zal aanbieden;
- verdachte de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht
herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of
behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- verdachte zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de
reclassering;
- verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en
instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het
toezicht.
3. Verdachte zal meewerken aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch
Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-
out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog
eens zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
4. Verdachte zal niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen gaan zonder
toestemming van het Openbaar Ministerie.
5. Verdachte zal zich laten opnemen in FPA De Boog of een soortgelijke
zorginstelling (ook als dit overbruggingszorg inhoudt), te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Verdachte kan per 5 februari 2021 worden opgenomen bij FPA De Boog. De opname duurt zolang als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang wenst, zal verdachte meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing.
6. Verdachte zal zich na afloop van het klinische traject ambulant laten behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen (waaronder antipsychotica) zal onderdeel zijn van de behandeling.
7. Verdachte zal na afloop van het klinische traject verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
8. Verdachte zal geen drugs gebruiken en meewerken aan controle op de naleving van dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
9. Verdachte zal geen alcohol gebruiken en meewerken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om de naleving van dit verbod te controleren. De reclassering bepaalt met welk controlemiddel en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
10. Verdachte zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding.
11. Verdachte zal mee blijven werken aan de lopende bewindvoering.
  • geeft de reclassering opdracht verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
  • beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
  • heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Swiers (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL600-2020439796, gesloten op 17 september 2020, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , p. 9-10.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 15.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 13-14.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 11.
6.Proces-verbaal buurtonderzoek, p. 17.
7.Proces-verbaal van aanhouding, p. 30-31.
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 januari 2021.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 39.
10.Proces-verbaal van aanhouding, p. 30.
11.Het bewijs is terug te vinden in de in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte processen-verbaal, dossiernummer PL600-2020398997, gesloten op 25 augustus 2020, en dossiernummer PL600-2020400165, gesloten op
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16 (dossier PL600-2020398997).
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 23-24 (dossier PL0600-2020398997).
14.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 januari 2021 en proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 33 (dossier PL0600-2020400165).