ECLI:NL:RBGEL:2021:6730

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
7458324 \ CV EXPL 19-886
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en mishandeling met schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 8 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser schadevergoeding vorderde wegens mishandeling door gedaagde op 18 juni 2017. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J.A. van de Grint, heeft gesteld dat hij op de genoemde datum mishandeld is door gedaagde, die op dat moment in de nabijheid was van een groep jongens. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser aangifte heeft gedaan van de mishandeling en dat er getuigenverklaringen zijn die de beschuldigingen ondersteunen. Gedaagde heeft de beschuldigingen ontkend en zich beroepen op zijn zwijgrecht tijdens het verhoor door de politie. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verklaringen van de getuigen, in combinatie met de fotoconfrontatie waarbij eiser gedaagde zonder twijfel heeft aangewezen als de dader, overtuigend bewijs leveren van de mishandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige daad en heeft eiser recht gegeven op schadevergoeding. De schade is vastgesteld op € 4.000,- voor immateriële en materiële schade, plus proceskosten van € 2.812,47. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag van € 4.635,25, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7458324 \ CV EXPL 19-886
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. G.J.A. van de Grint
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mrs. A.M. van Steenis en S.L. Raam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 juli 2019
- de akte van [eiser] van 7 augustus 2019
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 juni 2020
- de akte overlegging producties van [gedaagde]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor en tegengetuigenverhoor van 16 april 2021
- het proces-verbaal van getuigenverhoor en tegengetuigenverhoor van 22 juni 2021
- de conclusies na (tegen)getuigenverhoren
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
Bij genoemd vonnis is [eiser] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden op grond waarvan vast komt te staan dat [gedaagde] hem op 18 juni 2017 hem heeft mishandeld.
2.2.
Zoals reeds is gerelateerd onder de vaststaande feiten in het vonnis van 24 juli 2019 heeft [eiser] op 18 juni 2017 aangifte gedaan van een mishandeling door een jongen. De betreffende dader zou volgens hem hebben geroepen dat ‘ze hem maar in Amsterdam moesten opzoeken’.
De politie is ter plaatse gekomen. Eenmaal aangekomen werd de verbalisant door een man verteld dat hij van zijn zoon, die de mishandeling had gezien, had vernomen dat de dader gedaagde [gedaagde] was. Deze man gaf aan dat hij zijn eigen naam niet wilde noemen, omdat hij bang was voor wraakacties van [gedaagde] , die erg agressief zou zijn.
De verbalisant heeft ter plaatse ook gesproken met vier jongens, waarvan [eiser] aangaf dat de verdachte bij die vier jongens had gestaan. De jongens vertelden dat zij de mishandeling hadden gezien, maar de jongen die had mishandeld niet kenden. De agent hoorde dat de jongens ‘Amsterdam’ ook noemden, maar dat ze zich niet konden voorstellen dat deze jongen uit Amsterdam kwam. Het gevoel van de agent was, zo heeft hij vastgesteld in zijn proces-verbaal, dat de jongens wel iets wisten, maar dit op dat moment niet wilden vertellen.
Naar aanleiding van het gesprek met de man die de naam van gedaagde noemde, heeft de verbalisant nogmaals gesproken met de vier jongens. Zij gaven aan bang te zijn voor de verdachte. Zijn naam is door hen niet genoemd.
Op het bureau heeft de verbalisant gedaagde nagetrokken, waaruit hem bleek dat hij veelvuldig voorkwam voor geweldsincidenten, dat hij werd genoemd als supporter van Ajax en daar tot de harde kern behoorde. Er was sprake van vele incidenten en gedaagde zou geweld niet schuwen.
2.3.
Op 21 juni 2017 is [gedaagde] door de politie verhoord. Hij beriep zich op zijn zwijgrecht.
2.4.
Op 17 juli 2017 heeft een fotoconfrontatie plaatsgevonden, waarbij aan [eiser] door de politie twaalf foto’s zijn getoond. [eiser] wees daarbij [gedaagde] aan als degene die hem had mishandeld.
2.4.
[eiser] heeft ter zitting als getuigen laten horen; de heren [getuige 1] , [getuige 2] , zichzelf, [getuige 3] en gedaagde.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de man is die ter plaatse is gehoord door de verbalisant. Getuige verklaarde voorts dat hij kwam aanfietsen naar aanleiding van een telefoontje die hij kreeg van de zoon van de heer [eiser] die hem vertelde dat zijn vader in elkaar was geslagen en of hij wilde gaan kijken. Eenmaal aangekomen trof hij een paar jongens aan die hij kende, te weten [getuige 3] , [getuige 2] en verder nog een jongen die hij niet kende. De jongens vertelden dat ze aan het voetballen waren met [gedaagde] . Deze was bij getuige [getuige 1] bekend, omdat deze bij zijn zoon in de klas had gezeten. De jongens vertelden getuige dat [gedaagde] de heer [eiser] in elkaar geslagen had. De getuige kon zich niet meer herinneren wie hem dat precies had verteld.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op de bewuste avond met een vriendengroep aan het voetballen was op een pleintje in [plaats] . Dat gebeurde regelmatig in de zomer van dat jaar. Het is ongeveer 15 meter van het pleintje naar de straat, waar ook zijn eigen auto geparkeerd stond. Onder meer [getuige 3] , [gedaagde] en [zoon] , de zoon van getuige [getuige 1] , hoorden bij die vriendengroep. Getuige is niet zeker of [zoon] toen ook aanwezig was. Op een gegeven ogenblik rolde de bal de straat en is er iemand van de jongens achteraan gegaan. De getuige weet niet meer wie. [eiser] – het bleek de getuige later dat dit [eiser] was – kwam aanrijden en die moest stoppen. De getuige hoorde toeteren en er ontstond een woordenwisseling. Getuige denkt dat de chauffeur het raam open heeft gedaan. Volgens getuige is hij toen teruggelopen naar zijn eigen auto om iets te pakken, hij weet niet meer wat. Toen hij vervolgens terugliep zag hij dat [eiser] naast de auto stond met degene ‘die het gedaan heeft’. Desgevraagd verklaart hij dat hij denkt dat het de persoon was die [eiser] heeft mishandeld, omdat hij uit de stukken begrijpt dat dat mogelijk is gebeurd. Getuige weet echt niet meer wie deze persoon was. Hij heeft niet gezien dat er geslagen of geschopt is. Getuige heeft alleen een woordenwisseling gehoord. Hij kan zich niet herinneren dat is gesproken is met getuige [getuige 1] . Evenmin weet hij wat het groepje jongens met de politieagent heeft besproken, wel dat er met hem is gesproken.
Partijgetuige [eiser] heeft verwezen naar zijn verklaring bij de politie, waarin naar zijn mening op juiste wijze is weergegeven wat er is gebeurd. Er liep een jongen midden op de weg. Die bleef daar ook lopen, ook nadat [eiser] toeterde. Hij ging wel iets opzij, zodat [eiser] er langs kon rijden. Bij het langsrijden sloeg die jongen op de buitenspiegel, die volgens [eiser] een paar duizend euro kost. [eiser] is toen gestopt om de jongen te laten weten dat hij dat niet moest doen. Bij het uitstappen kwam de jongen al op hem af. Hij wilde [eiser] met links slaan, hetgeen [eiser] kon ontwijken. Vervolgens kreeg [eiser] met rechts een enorme dreun op zijn hoofd, waardoor hij ten val kwam. [eiser] probeerde weer te gaan staan, maar kreeg toen nog wel drie of vier dreunen. Daarop is hij knock-out gegaan, zeker wel tien tellen. Uiteindelijk is hij weer opgestaan en heeft hij tegen de dader geroepen dat hij van zijn handelen nog heel veel spijt zou gaan krijgen. De dader reageerde met de opmerking ‘kom me dan maar opzoeken in Amsterdam’. Hij geeft aan ontzettend hard te zijn geslagen, steeds op dezelfde plek op zijn hoofd aan de linkerkant. Later heeft hij de sportleraar van [gedaagde] gesproken die hem vertelde dat hij vanwege dit voorval is geschorst op zijn sportclub, die zich bezighoudt met Japanse vechtsporten. Ter plaatse heeft [eiser] gesproken met getuige [getuige 2] , die hem zei het een grof schandaal te vinden wat er was gebeurd.
Bij e-mail van 12 april 2021 heeft getuige [getuige 3] verzocht zijn verklaring te mogen afleggen zonder aanwezigheid van ‘verdachte ivm de vrees voor represailles wetende dat [gedaagde] 2 straten van mij vandaan woont’. Dat verzoek is afgewezen en de getuige is in aanwezigheid van [gedaagde] gehoord.
Getuige [getuige 3] (in de kop van het proces-verbaal staat ten onrechte als zijn naam [naam] vermeld) heeft verklaard dat hij vaak voetbalde op het pleintje in Velddriel en zo ook op 18 juni 2017. Toen voetbalde hij samen met [getuige 2] , [naam] , [zoon] en [gedaagde] . Op een gegeven ogenblik rolde bal de straat op. [gedaagde] wilde de bal ophalen. Er reed een auto over de straat, die vervolgens stopte. De chauffeur stapte uit. [gedaagde] dacht dat de chauffeur uithaalde en toen is het incident gebeurd. Desgevraagd zegt de getuige dat hij eigenlijk niet kan zeggen dat [gedaagde] dacht dat [eiser] uithaalde, omdat hij niet weet wat [gedaagde] dacht. [gedaagde] heeft geslagen. Volgens de getuige sloeg hij meerdere keren op het hoofd van de chauffeur.. De getuige herkende de chauffeur, hij kende hem via zijn vader. Zijn naam kende hij toen niet. [eiser] viel tegen de auto, omdat hij werd geslagen. Hij weet niet meer of [eiser] op de grond is gevallen. Hij stond in ieder geval niet meer recht op zijn benen. Hij weet niet meer of [eiser] ook is geschopt op zijn armen of benen en of hij is geslagen op zijn lichaam. Voor zover hij zich kan herinneren was [eiser] zelf niet agressief noch dreigde hij te slaan of te schoppen. [getuige 2] was daar met zijn auto. De getuige weet niet meer of de jongens tegen de politieman hebben verteld dat zij de jongen die de mishandeling pleegde niet kenden of dat zij zich niet konden voorstellen dat de jongen die de mishandeling pleegde uit Amsterdam kwam. De getuige schat de afstand tussen hem en het incident op ongeveer 15 meter. [gedaagde] heeft, zo denkt hij, twee of drie keer geslagen. Het zag er uit als hard slaan. Hij weet niet meer of [gedaagde] met de vuist sloeg of met de vlakke hand en evenmin of hij nog heeft geslagen nadat [eiser] tegen de auto was gevallen. Getuige zegt ermee bekend te zijn dat [gedaagde] wel een lesje vechtsport volgde. Tot slot heeft de getuige verklaard naar aanleiding van de oproep om te getuigen contact te hebben gehad met [getuige 2] en dat deze toen tegen hem gezegd heeft bang te zijn voor [gedaagde] .
Partij [gedaagde] heeft verklaard niet te zijn betrokken bij het incident. Hij is zelfs toen niet ter plaatse geweest en hij heeft [eiser] dus ook nooit geslagen.
[eiser] heeft afgezien van het horen van de door hem voorgedragen getuige [naam] . Bij e-mail van 8 april 2021 heeft [naam] aan de gemachtigde van [eiser] laten weten dat hij over het incident niets te vertellen heeft, simpelweg omdat hij er geen getuige van is geweest.
2.5.
[gedaagde] heeft in het tegengetuigenverhoor afgezien van het horen van getuigen.
2.6.
Op grond van al deze voor zichzelf sprekende verklaringen en de overige bewijsstukken uit het dossier, zoals hiervoor en in het vonnis van 24 juli 2019 weergegeven, is overtuigend bewezen dat [gedaagde] zich op 18 juni 2017 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [eiser] . Anders dan [gedaagde] meent, komt wel degelijk betekenis toe aan het feit dat [eiser] gedaagde bij de fotoconfrontatie zonder twijfel benoemde als de dader. Daaraan doet niet af dat hij in de beschrijving van het signalement van de dader mogelijk details niet meer scherp voor de geest had. Het feit dat hij de juiste foto er uitpikte is uiteraard geen toeval, ook al niet omdat [gedaagde] als dader ook door getuige [getuige 2] wordt aangewezen, in het licht waarvan de ontkennende verklaring van [gedaagde] (hij zou niet eens hebben mee gedaan met het voetbalspel) moeilijk anders dan als bewust leugenachtig kan worden gekwalificeerd, nog daargelaten dat hij in deze procedure ook wisselende standpunten heeft ingenomen over de vraag waar hij dan wel was die avond.
Als getuige [getuige 3] zo gemakkelijk beïnvloedbaar zou zijn, zoals [gedaagde] stelt, dan is het onbegrijpelijk dat hij in aanwezigheid van [gedaagde] , ondanks zijn vrees voor represailles van diens kant, heeft verklaard zoals hij heeft verklaard. Deze angst zal ook [getuige 2] parten hebben gespeeld, waar hij verklaart dat hij niet zou hebben gezien wie er geslagen heeft of ‘wie het heeft gedaan’ en dat hij op het moment dat het er om spande, is weggelopen naar zijn eigen auto en daardoor niet zou hebben gezien wat er verder gebeurde. Dit is gelet op het bovenstaande volstrekt ongeloofwaardig.
2.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] [gedaagde] terecht heeft aangesproken op diens onrechtmatige daad en dat hij aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem geleden schade.
2.8.
Gezien het verloop van de tijd na de gewraakte mishandeling moet de schade vastgesteld kunnen worden. De zaak zal daarom niet worden verwezen naar een schadestaatprocedure.
Wat die schade betreft, geldt als uitgangspunt hetgeen de verbalisant ter plaatse aan verwondingen heeft vastgesteld (bebloed linkeroor, bloeduitstorting , forse bult en meerdere rode plekken aan de rechterzijde van het gezicht (zie 2.2. van het vonnis van 24 juli 2019), bebloede schaafwonden op de rechterknie en -elleboog. De ernst van mishandeling – een laffe aanval op een man van [leeftijd] jaar door een jongen van [leeftijd] - maakt het volkomen begrijpelijk dat [eiser] psychologische hulp heeft ingeschakeld. De gegevens van de huisarts laten over de noodzaak daarvan geen twijfel bestaan. Het toe te wijzen bedrag van materiële en immateriële schade zal worden vastgesteld op € 4.000,-.
2.9.
De kosten van rechtsbijstand in de strafzaak komen als zodanig niet voor vergoeding in aanmerking, maar zullen deels – tot een bedrag van € 635,25 - als buitengerechtelijke kosten worden aangemerkt en door [gedaagde] dienen te worden vergoed.
2.10.
[gedaagde] zal worden veroordeeld in de proceskosten, tot aan deze uitspraak begroot op € 2.812,47 (dagvaarding € 99,91, griffierecht € 231,00; kosten getuigen € 301,56; salaris gemachtigde € 1.090,- (5 punten ad € 218,-)).

3.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van 4.635,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.000,- vanaf 18 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot op heden begroot op € 2.812,47, met ingang van de 15e dag na deze uitspraak te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de nakosten ad € 124,- en indien betekening van het vonnis noodzakelijk is om betaling te verkrijgen eveneens te vermeerderen met de kosten van de betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op