ECLI:NL:RBGEL:2021:7000

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
C/05/396504 / KZ ZA 21-175
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gekraakte woning door voorzieningenrechter in kort geding

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FOLDING BOXBOARD EERBEEK B.V. (hierna: FBE) een kort geding aangespannen tegen krakers van haar bedrijfswoning. De voorzieningenrechter heeft op 22 december 2021 geoordeeld dat de krakers de woning moeten ontruimen. FBE heeft aangevoerd dat zij de woning wil gebruiken als kantoorruimte en dat er een spoedeisend belang is bij de ontruiming, aangezien de woning sinds 2019 gekraakt is en de krakers niet op haar verzoek om ontruiming hebben gereageerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat FBE eigenaar is van de woning en dat de krakers zonder recht of titel in de woning verblijven. De voorzieningenrechter heeft de vordering van FBE toegewezen, waarbij de krakers binnen drie maanden na betekening van het vonnis de woning moeten verlaten. Tevens is bepaald dat het vonnis uitvoerbaar is tegen iedereen die zich in de woning bevindt op het moment van tenuitvoerlegging. De kosten van de procedure zijn voor de krakers, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/396504 / KZ ZA 21-175
Vonnis in kort geding van 22 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FOLDING BOXBOARD EERBEEK B.V.,
gevestigd te Eerbeek, gemeente Brummen,
eiseres,
advocaat mr. B.H.H.M. Ramakers te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde partij 1] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
2.
ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE GEBOUWDE ONROERENDE ZAAK
OF EEN GEDEELTE DAARVAN
AAN HET ADRES [adres+plaats] ,
wonende te [plaats]
gedaagden,
niet verschenen.
Eiseres zal hierna “FBE” genoemd worden.
Gedaagde sub 1 zal hierna “ [gedaagde partij 1] ” genoemd worden. Gedaagden sub 2 zullen hierna “de niet verschenen gedaagden” genoemd worden. Tezamen zullen zij worden aangeduid als “ [gedaagde partijen] ”

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, uitgebracht op 30 november 2021,
  • de mondelinge behandeling op 8 december 2021,
  • het tijdens de behandeling tegen de niet verschenen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
FBE is eigenaar van de bedrijfswoning aan het adres [adres+plaats] (hierna: “de woning”).
2.2.
In 2019 is de woning gekraakt.
2.3.
Sinds september 2021 treedt [gedaagde partij 1] op als woordvoerder en aanspreekpunt van de krakers. [gedaagde partij 1] verblijft ook in de woning.
2.4.
FBE heeft [gedaagde partijen] per brief van 1 september 2021 verzocht om de woning met ingang van 1 november 2021 te ontruimen. Als reden daarvoor heeft FBE aangevoerd dat zij de woning wenst te gebruiken als kantoorruimte.
2.5.
Vervolgens hebben FBE en [gedaagde partij 1] met elkaar gesproken en gecorrespondeerd.
2.6.
Tot een ontruiming per 1 november 2021 is het niet gekomen.
2.7.
Op 11 november 2021 is de watervoorziening in de woning door Vitens afgesloten.

3.Het geschil

3.1.
FBE vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde partijen] veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning, met alle personen en zaken die zich daar bevinden, te ontruimen en te verlaten en aldus ontruimd en verlaten te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van FBE te stellen;
II. bepaalt dat dit vonnis binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van één jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in de woning bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
III. [gedaagde partijen] hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de één betaalt de ander tot het beloop van die betaling zal zijn bevrijd, veroordeelt in de kosten van deze procedure, met begroting van de nakosten conform het liquidatietarief, met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan de proceskostenveroordeling voldaan is, daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt FBE het volgende. De woning behoort in eigendom toe aan FBE. [gedaagde partijen] verblijft zonder recht of titel in de woning. FBE heeft [gedaagde partijen] verzocht om de woning te verlaten en te ontruimen, maar aan dat verzoek geeft [gedaagde partijen] geen gevolg. FBE heeft er spoedeisend belang bij dat [gedaagde partijen] wordt bevolen om de woning te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden.
3.3.
[gedaagde partijen] voert als volgt verweer. FBE heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. Het belang van [gedaagde partijen] bij het verblijven in de woning behoort zwaarder te wegen dan het belang van FBE bij ontruiming van de woning. [gedaagde partijen] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van FBE, althans tot afwijzing van haar vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is de vraag of [gedaagde partijen] moet worden veroordeeld om de woning te verlaten en ontruimen.
4.2.
Vast staat dat FBE eigenaar is van de woning. Op grond van artikel 5:2 BW is FBE in beginsel bevoegd om de woning op te eisen van een ieder die haar zonder recht of titel houdt.
4.3.
Een vordering tot ontruiming van een gekraakt pand is in kort geding echter slechts toewijsbaar als de eigenaar van het pand een spoedeisend belang daarbij heeft. Dat belang behoort zwaarder te wegen dan het belang van de bewoner(s) van het gekraakte pand. Ook moet worden meegewogen of na ontruiming langdurige leegstand te verwachten valt.
4.4.
Geoordeeld wordt dat [gedaagde partijen] de woning moet verlaten en ontruimen. FBE heeft immers aangevoerd dat zij de woning in de toekomst als kantoorruimte wenst te gebruiken. FBE heeft ook aangevoerd dat zij op dit moment kantoorruimte tekort komt, uitbreidingsplannen heeft en nieuw personeel aan het werven is. Daarmee is het spoedeisend belang van FBE gegeven. [gedaagde partijen] heeft daar tegenin gebracht dat er eerst een bestemmingsplanwijziging nodig is om de woning als kantoorruimte te gebruiken. Daarmee heeft FBE nog geen aanvang genomen, aldus [gedaagde partijen] Hierin wordt [gedaagde partijen] echter niet gevolgd. Vast staat immers dat op de woning op dit moment geen woonbestemming rust. Ook wordt meegewogen dat na het kraken van de woning in 2019 één van de toenmalige krakers, de heer [betrokkene 1] , een brief heeft gestuurd aan (de rechtsvoorganger van) FBE waarin onder meer staat: “
…dit houdt in dat wij (toekomstige) uitbreidingn van de fabriek niet in de weg staan…”en “
…wij staan met onze “kraakstatus” uw bedrijfsvoering niet in de weg…”.Weliswaar heeft [gedaagde partijen] aangevoerd dat de auteur van deze brief thans niet meer in de woning verblijft, toch houdt het geen pas dat [gedaagde partijen] met haar weigering om te vertrekken thans de uitbreidingsplannen van FBE belemmert. Ter mondelinge behandeling heeft [gedaagde partijen] immers bevestigd dat hij “een afspraak met de fabriek” heeft gemaakt “dat we eruit zouden gaan als het pand nodig zou zijn.” Aan die toezegging zal [gedaagde partijen] zich moeten houden en het is niet aanvaardbaar dat [gedaagde partijen] zich thans op een bestemmingsplanwijziging beroept teneinde FBE het gebruik en genot van de woning te onthouden. Daarbij wordt ook meegewogen dat [gedaagde partijen] onlangs heeft geweigerd dat FBE de woning met het oog op de uitbreidingsplannen laat opnemen door een architect. Tot slot is van belang dat Vitens de watervoorziening onlangs heeft afgesloten, terwijl [gedaagde partijen] regelmatig houtvuur stookt rondom de woning. Het daarmee gepaard gaande brandgevaar hoeft FBE als eigenaar niet te dulden.
4.5.
Tot slot heeft [gedaagde partijen] aangevoerd dat hij door de woningnood nergens anders heen kan indien hij de woning moet verlaten. Daarin wordt [gedaagde partijen] niet gevolgd. Mogelijk kan [gedaagde partijen] immers met urgentie een beroep doen op sociale woonruimte. Bij gebreke daarvan kan [gedaagde partijen] zich wenden tot de noodopvang. Wel zal dit verweer van [gedaagde partijen] worden meegewogen bij het bepalen van de termijn waarbinnen de woning ontruimd moet zijn. Deze termijn zal worden bepaald op drie maanden na betekening van dit vonnis. [gedaagde partijen] wordt uitdrukkelijk in overweging gegeven om deze drie maanden goed te benutten en met spoed naar vervangende woonruimte te zoeken.
4.6.
Wat betreft de niet verschenen gedaagden komt de vordering de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De dagvaarding is op de juiste wijze betekend met inachtneming van artikel 45 lid 4 jo. artikel 61 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Tegen de niet verschenen gedaagden zal verstek worden verleend.
4.7.
De vordering van FBE om dit vonnis ook ten uitvoer te leggen tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in de woning bevindt of daar binnentreedt zal worden toegewezen.
4.8.
[gedaagde partijen] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van FBE worden begroot op:
- betekening oproeping € 121,39
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.804,39

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partijen] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de woning, met alle personen en zaken die zich daar bevinden, te ontruimen en te verlaten en aldus ontruimd en verlaten te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van FBE te stellen,
5.3.
bepaalt dat dit vonnis binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van één jaar ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in de woning bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van FBE tot op heden begroot op € 1.804,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde partijen] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021.
eh/pb