ECLI:NL:RBGEL:2021:7032

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
05/160555-19 + 05/019189-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting, mishandeling en bedreiging met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder brandstichting, mishandeling en bedreiging. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan in Doetinchem tussen 2017 en 2019. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk in brand steken van een auto, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omstanders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 juni 2019 brand heeft gesticht aan de auto van de aangever, terwijl deze in de nabijheid van zijn dochter sliep. De verdachte heeft in gesprekken met getuigen zijn betrokkenheid bij de brandstichting erkend, wat door de rechtbank als bewijs is aangemerkt. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het mishandelen van een vrouw met pepperspray en het bedreigen van een andere getuige. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 400,00 aan de benadeelde partij te betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/160555-19 + 05/019189-19 (TUL)
Datum uitspraak : 24 december 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem en mr. A.H.J.G.van Voorthuizen
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2019, 5 december 2019, 7 februari 2020, 20 maart 2020, 15 mei 2020, 10 juli 2020, 18 september 2020, 11 december 2020, 29 januari 2021, 16 april 2021 en 10 december 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 juni 2019 te Doetinchem, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
- aanmaakblokjes,
- wasbenzine,
- de band en/of carosserie van een [auto 1] (met het kenteken [kenteken 1] ), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemde [auto 1] (met het kenteken [kenteken 1] ) en/of één of meer coniferen, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
- de in voornoemde [auto 1] aanwezige goederen,
- één of meer coniferen,
-(delen van) een houten terras,
- de naastgelegen woning (aan de [adres 2] ) en/of
- de in naastgelegen woning (aan de [adres 2] ) aanwezige
goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor
- [slachtoffer 1] ,
- de vriendin van [slachtoffer 1] en/of
- de dochter van [slachtoffer 1] ,
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
- [slachtoffer 1] ,
- de vriendin van [slachtoffer 1] en/of
- de dochter van [slachtoffer 1] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juni 2019 te Doetinchem, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk
- een [auto 1] (met het kenteken [kenteken 1] ) en/of één of meer coniferen, in elk geval enige goederen, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2
hij op of omstreeks 24 april 2018, te Doetinchem (bij een woning aan de [adres 3] ), althans in Nederland, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een Cobra 8, althans een stuk (zwaar) vuurwerk en/of explosief, met tape aan het keukenraam en/of in de buurt van het keukenraam vast vast te plakken en/of te bevestigen en de lont van voornoemd(e) Cobra 8, althans een stuk (zwaar) vuurwerk en/of explosief heeft aangestoken, althans voornoemd(e) Cobra 8, althans een stuk (zwaar) vuurwerk en/of explosief tot ontploffing heeft gebracht, en daarvan gemeen gevaar voornoemde woning en/of voor het keukenraam van voornoemde woning en/of de in voornoemde woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3
hij op of omstreeks 5 december 2017 te Doetinchem, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk
- een [auto 2] , bestelauto, (met het kenteken [kenteken 2] ) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4
hij op of omstreeks 28 juni 2019 te Doetinchem, althans in Nederland [slachtoffer 4] heeft mishandeld door met pepperspray, althans een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) in het gezicht en/of het oog van voornoemde [slachtoffer 4] te spuiten;
5
hij op of omstreeks 24 juli 2019 te Doetinchem en/of Arnhem, althans in Nederland [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen "Ik laat mij niet zo naaien, pas maar op, als de deur hier open gaat kom ik je opzoeken" en/of "je bent een vies, vuil kankerventje. Ik ben met jullie nog niet klaar, ik ga het wel even recht zetten met jullie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 juni 2019 is er in Doetinchem brand ontstaan aan de [auto 1] met kenteken [kenteken 1] van [slachtoffer 1] . Ook enkele coniferen in de voortuin van de woning van [slachtoffer 1] vatten daardoor vlam. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet vaststaat dat de brand is ontstaan door brandstichting, en als daar al sprake van is geweest, er onvoldoende bewijs in het dossier zit voor de conclusie dat verdachte de brand heeft gesticht. Mocht de rechtbank komen tot de conclusie dat er sprake zou zijn van brandstichting, dan heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek tot tegenonderzoek door het benoemen van een deskundige gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
De brand is onderzocht door [verbalisant 1] , senior forensisch rechercheur en opgeleid brandonderzoeker. Deze heeft geconcludeerd dat de brand is begonnen aan de linker voorzijde van de auto in de omgeving van de koplamp. Gezien die locatie moet de brand volgens de deskundige opzettelijk zijn aangestoken. Een technische oorzaak acht hij uitgesloten. [3]
De rechtbank concludeert op grond van het door [verbalisant 1] verrichte onderzoek dat de brand is aangestoken. Nu er geen enkele reden is om te twijfelen aan de deskundigheid van de verbalisant, en een andere oorzaak voor de brand ook niet is voorgesteld of anderszins aannemelijk geworden, acht de rechtbank het niet noodzakelijk om de zaak te heropenen voor nader onderzoek ten aanzien van de brandstichting. Het voorwaardelijke verzoek hiertoe wordt dan ook afgewezen.
Vervolgens is de vraag of het verdachte is die de brand heeft gesticht. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Het dossier bevat geen technisch bewijs dat verdachte met de brand in verband brengt. Er zijn ook geen getuigen die hebben gezien dat verdachte de auto in brand heeft gestoken. Het dossier bevat wel bewijsmiddelen over hetgeen verdachte zelf over de brand zou hebben gezegd.
Getuige [slachtoffer 5] heeft verklaard dat verdachte hem daags na de brand heeft verteld dat hij de auto heeft aangestoken. Verdachte had gezegd dat carbon lekker brandde en dat hij het jammer vond dat hij in zijn eentje was zodat hij het niet kon filmen. Hij had er een vreugdedansje bij willen doen. Verdachte had dat iedere keer als hij [slachtoffer 5] zag aan hem verteld. Verdachte vond het niet erg dat de auto onder het raam van het kind stond. [slachtoffer 1] moest het kind maar in de kelder stoppen. Verdachte had verteld dat hij de brand had aangestoken met wasbenzine en een aanmaakblokje. Hij was aan de voorkant begonnen. Hij had het aanmaakblokje op het wiel gelegd. Verdachte had al voor de brand tegen [slachtoffer 5] gezegd dat hij de [auto 1] aan wilde steken en dat hij [slachtoffer 1] naar de klote wilde helpen. [4]
Getuige [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte haar had verteld over de autobrand voordat het in het nieuws kwam. Hij vertelde het vol trots. [5]
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] hebben verklaard dat zij op 30 juni 2019 een gesprek met verdachte hebben opgenomen in de achtertuin van [slachtoffer 5] . [6]
De geluidsopnames van dat gesprek zijn aan de politie overhandigd en uitgeluisterd en uitgewerkt door de politie. Het betreft een gesprek tussen [slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] en verdachte [verdachte] . In dat gesprek wordt onder meer het volgende gezegd:
“ [slachtoffer 4] : Ik ken het niet, zal niet weten hoe het moet. Ben ik veel te dom voor.
[verdachte] : volgende keer doe ik er een vreugdendansje bij en film ik het.
[slachtoffer 5] : dat had ik nog wel verwacht van jou, dat je het gefilmd had
[verdachte] : De had iemand bij moeten zijn.
[slachtoffer 5] : luister luister dat had ik van jou verwacht, echt. Dat je het gefilmd had.
[verdachte] : maar ik ben alleen he. Dan had je iemand op afstand moeten hebben, die zo op
afstand had kunnen filmen, die ziet dan ook alles omheen, want je kan niet alles doen.
[slachtoffer 5] : Zal wel een beste knap gegeven hebben of niet.
[verdachte] : nee, niet man
[slachtoffer 5] : niet als het naar de tank slaat.
[slachtoffer 4] : zal wel flink stinken
[verdachte] : ik ben voor begonnen en ik heb niet gewacht tot die achter was. Toen was ik
zelf al achter.
(…)
[slachtoffer 4] : Maar zijn kind sliep ook boven he
[verdachte] : oh boeie, moet tie die voortaan maar in de kelder drukken.
[slachtoffer 4] : Nou dat is wel erg.
[verdachte] : weet je [slachtoffer 4] , dan kun je altijd wel ergens rekening mee houden, terwijl zo een
iemand helemaal nergens rekening mee houdt. Gewoon schijt aan heeft en jou een duw
geeft
[slachtoffer 4] : ja oke, maar het kindje kan er natuurlijk ook niets aan doen.
[verdachte] : Ja, mijn kindje ook niet als papa geen werk heeft, waar moet ik de
cadeautjes vandaan halen dan
[slachtoffer 4] : ik begrijp alleen dat die auto in de fik stond en dat die kleine boven sliep,
dat is wel uh
[verdachte] : En dus, die auto vliegt niet door het raam hoor.
[slachtoffer 4] : ik weet niet hoe een auto ontploft, ik weet niet hoe je een auto in de fik
steekt.
(…)
[verdachte] : neem dat woord auto en autobrand eens niet zo vaak in de mond. De hele buurt
hoort het zo” [7]
In dit gesprek erkent verdachte niet alleen dat hij een auto in brand heeft gestoken, hij noemt ook verschillende details die er geen twijfel over laten bestaan dat het over de [auto 1] van [slachtoffer 1] gaat:
  • verdachte zegt dat hij voor is begonnen;
  • er is sprake van een kind dat boven sliep terwijl de auto in brand stond;
  • verdachte zegt dat hij daar geen rekening mee kan houden omdat zo iemand (kennelijk de eigenaar van de auto) gewoon schijt aan hem heeft en hem een duw geeft;
  • als wordt gezegd dat het kind daar niks aan kan doen zegt verdachte dat zijn kind er ook niets aan kan doen als papa geen werk heeft.
Verdachte was op 8 juni 2019 door aangever [slachtoffer 1] ontslagen. [8] Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat tijdens de autobrand zijn dochter in bed lag en hij haar uit bed heeft gehaald. [9]
Gezien deze bewijsmiddelen hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van getuige [getuige 1] en de aanvankelijke, later ingetrokken, verklaring van [getuige 2] dat zij die nacht bij verdachte in de woning waren en verdachte niet weg is geweest. Hierbij hecht de rechtbank er aan vast te stellen dat duidelijk ter terechtzitting van 10 december 2021 uit de getuigenverklaringen van [getuige 2] en diens toenmalige advocaat naar voren is gekomen dat er geen sprake is geweest van een deal die de officier van justitie zou hebben gesloten met de getuige [getuige 2] , om hem zijn aanvankelijke verklaring waarin hij verdachte een alibi heeft verschaft, in te laten trekken, zoals van de zijde van verdachte naar voren was gebracht. Kennelijk is het idee van een deal op onnavolgbare wijze aan de fantasie van getuige [getuige 2] ontsproten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de brand heeft gesticht.
De rechtbank acht niet bewezen dat daardoor levensgevaar voor personen is ontstaan, aangezien bevelvoerder van de brandweer [naam] die ter plaatse was de kans dat de brand naar de woning van aangever zou overslaan zeer gering achtte als de brandweer niet was gekomen (p. 193). Ook brandonderzoeker [verbalisant 1] spreekt slechts van gevaar voor goederen.
Feit 2 en 3:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat deze feiten kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden voor een bewezenverklaring van deze feiten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht deze feiten niet bewezen. De bewijsmiddelen tegen verdachte betreffen twee getuigen die hebben verklaard dat verdachte hen zou hebben verteld deze feiten te hebben gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank bevinden zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen (bijvoorbeeld een gespreksopname zoals bij feit 1 voorhanden is) om deze de auditu verklaringen te ondersteunen. Verdachte zal van die feiten worden vrijgesproken.
Feit 4:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op dit feit geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte op 28 juni 2019 in Doetinchem pepperspray in haar gezicht en ogen heeft gespoten. Het deed veel pijn. Zij is hiervoor in het ziekenhuis behandeld. [10]
Getuige [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een busje pepperspray op [slachtoffer 4] richtte en [slachtoffer 4] van ongeveer een meter afstand recht in het gezicht sprayde. [11]
Daarnaast zijn de telefoongesprekken die verdachte heeft gevoerd vanuit de penitentiaire inrichting afgeluisterd. In een gesprek op 19 juli 2019 zegt verdachte, voor zover van belang: [12]
"Zoals [slachtoffer 4] ook, die had ik per ongeluk laatst met pepperspray in de ogen gespoten en toen zaten we daar. Nou grootse sorry dit en dat, verder niks aan de hand, ik ben daar nog twee, drie dagen geweest, gewoon ouwehoer dit en dat. Kijk nou zit ik vast wordt het als aangifte afgedaan."
De rechtbank acht het feit bewezen.
Feit 5:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat uit het tapgesprek blijkt dat verdachte de bewoordingen niet heeft gebruikt, en ook geen soortgelijke bewoordingen.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij op 24 juli 2019 op zijn werk in Doetinchem is opgebeld door verdachte. Verdachte schreeuwde door de telefoon onder meer "Ik laat mij niet zo naaien, pas maar op, als de deur hier open gaat kom ik je opzoeken". [13]
De telefoongesprekken van verdachte vanuit de penitentiaire inrichting zijn afgeluisterd. In het dossier bevindt zich een verslag waaruit blijkt dat verdachte [slachtoffer 5] heeft gebeld op 24 juli 2019. Dat gesprek verliep als volgt.
“ [slachtoffer 5] : Ja hallo?
[verdachte] : Ja hallo vriend, met je grote vriend jongen.
[slachtoffer 5] : Heee
[verdachte] : He, je snapt dat je een probleem hebt he?
[slachtoffer 5] : Wat een probleem hebt?
[verdachte] : Jongen als de deur los gaat kom ik heel snel naar jou toe jongen, dan gaan wij even een en ander doornemen vriend ja? Onthoud dat heel goed en zeg dat ook maar tegen Saarloos ja? Want ik laat me niet zo, ik laat me niet zo, ik laat me niet
zo belazeren [slachtoffer 5] , onthoud dat heel goed jongen.” [14]
Hoewel de woorden op punten afwijken van wat [slachtoffer 5] over het gesprek heeft verklaard, zijn het wel woorden van soortgelijke strekking. Dat verdachte aangever bang wilde maken, volgt ook uit een tapgesprek tussen verdachte en Dave, ruim tien minuten na het gesprek met aangever. In dat gesprek zegt verdachte dat hij [slachtoffer 5] heeft gebeld en dat hij goed benauwd is en dat hij hem vanzelf wel weer tegenkomt. [15]
De rechtbank acht bedreiging van [slachtoffer 5] dan ook bewezen. De bedreiging van [slachtoffer 4] acht de rechtbank niet bewezen, nu deze niet uit het tapgesprek of anderszins blijkt.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks17 juni 2019 te Doetinchem,
althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
- aanmaakblokjes,- wasbenzine,-de band en/of carrosserie van een [auto 1] (met het kenteken [kenteken 1] ),
althans met een brandbare stof,ten gevolge waarvan voornoemde [auto 1] (met het kenteken [kenteken 1] ) en
/of één of meerconiferen, geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor
- de in voornoemde [auto 1] aanwezige goederen,
- één of meer coniferen,
- (delen van) een houten terras,- de naastgelegen woning (aan de [adres 2] ) en/of- de in naastgelegen woning (aan de [adres 2] ) aanwezigegoederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor- [slachtoffer 1] ,- de vriendin van [slachtoffer 1] en/of- de dochter van [slachtoffer 1] ,in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor- [slachtoffer 1] ,- de vriendin van [slachtoffer 1] en/of- de dochter van [slachtoffer 1] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
4
hij op
of omstreeks28 juni 2019 te Doetinchem,
althans in Nederland[slachtoffer 4] heeft mishandeld door met pepperspray,
althans een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen)in het gezicht en/
ofhet oog van voornoemde [slachtoffer 4] te spuiten;
5
hij op
of omstreeks24 juli 2019 te Doetinchem en/of Arnhem,
althans in Nederland[slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 4]heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of metzware mishandeling, door die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen "Ik laat mij niet zo naaien, pas maar op, als de deur hier open gaat kom ik je opzoeken"
en/of "je bent een vies, vuil kankerventje. Ik ben met jullie nog niet klaar, ik ga het wel even recht zetten met jullie",althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
feit 4:
mishandeling
feit 5
bedreiging met zware mishandeling

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake alle ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist de maatregel van terbeschikkingstelling, met dwangverpleging, op te leggen. Volgens de officier van justitie is er uit de stukken een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte vast te stellen en is voldaan aan de andere vereisten voor oplegging van deze maatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte geen straf wordt opgelegd die de voorlopige hechtenis te boven gaat. De vordering tot opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, met dwangverpleging moet worden afgewezen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft de [auto 1] in brand gestoken bij de woning van zijn ex-baas die hem had ontslagen met aanzienlijke schade als gevolg.
Daarnaast heeft verdachte getuigen die belastend over hem hadden verklaard, mishandeld en bedreigd. Dit zijn ernstige feiten. Kennelijk kan verdachte op conflicten slechts reageren met agressie. Feiten als deze hebben een grote impact op de slachtoffers. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Daar komt bij dat verdachte een fors strafblad heeft, waar naast vermogensdelicten ook geweldsdelicten op staan. Eerdere veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden om door te gaan met het plegen van misdrijven.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor deze feiten slechts een gevangenisstraf van na te noemen duur passend.
Ten aanzien van de eis van de officier van justitie om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, overweegt de rechtbank als volgt. Er is sprake van uiterst vervelende feiten die duiden op op zijn minst een gebrek aan impulscontrole, en die vragen oproepen over zijn gewetensvorming en sociaal aanpassingsvermogen. Verdachte heeft echter consequent iedere medewerking aan gedragskundig onderzoek (zowel ambulant als klinisch) geweigerd, en dat heeft hij in het verleden kennelijk ook gedaan.
De rechtbank kan in alle overgelegde stukken en het dossier geen aanknopingspunten vinden om tot de conclusie te komen dat sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, laat staan van doorwerking van zo’n stoornis in het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Een hypothese over een mogelijke stoornis is onvoldoende basis voor een zo zwaarwegende maatregel evenals een in 2006 vastgestelde persoonlijkheidsstoornis (toen verdachte 19 jaar was).
Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling is dan ook niet aan de orde, omdat aan de voorwaarde van een stoornis bij verdachte niet is voldaan.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] (feit 1), [benadeelde] (feit 2), [slachtoffer 3] (feit 3) en [slachtoffer 4] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend.
[slachtoffer 1] vordert € 120.000,00 aan materiële schade ten aanzien van de [auto 1] en € 4.650,44 aan materiële schade ten aanzien van de tuin en verzoekt begroting bij staat voor de immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente.
[benadeelde] vordert € 35,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
[slachtoffer 3] vordert € 2.916,22 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
[slachtoffer 4] vordert € 800,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente.
Verder hebben alle benadeelde partijen om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [benadeelde] en [slachtoffer 3] onvoldoende onderbouwd zijn en deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering dienen te worden verklaard.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde] en [slachtoffer 3] aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] heeft de verdediging verzocht uit te gaan van de oorspronkelijke vordering van € 400,00, nu op de later aangepaste vordering het bedrag mede is gebaseerd op bedreiging, waardoor de grondslag is verlaten.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van
[slachtoffer 1]:
Naar het oordeel van de rechtbank bevat de bij de vordering gevoegde onderbouwing teveel onduidelijkheden om de vordering toe te wijzen.
Bijgevoegd is een schade-overzicht, waarin de dagwaarde van de [auto 1] wordt gesteld op € 120.000 en de (bruto) restwaarde op € 17.000. Kennelijk zijn er door derden, tot dat laatste bedrag, biedingen gedaan op de uitgebrande carrosserie. Als verzekerde wordt een autobedrijf uit Ruurlo vermeld. Een toelichting ontbreekt geheel en al. Gezien deze onduidelijkheden kan de vordering niet worden toegewezen en aanhouding van de zaak om de benadeelde partij de gelegenheid te geven de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering worden verklaard.
De vordering inzake herstelkosten van de tuin worden gesteld op een bedrag van € 4.650,44. De vordering wordt onderbouwd met een kostenraming dd. 9 juli 2019 tot dit bedrag. Het schadeformulier vermeldt ook dat een vergoeding van € 4.359,70 is uitgekeerd door de verzekeraar. Aldus begrijpt de rechtbank niet welke schade nu precies gevorderd wordt en op basis van welke onderbouwing. De benadeelde partij zal daarom tevens in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vorderingen van
[benadeelde]en
[slachtoffer 3]zien op feiten 2 en 3 waar verdachte voor wordt vrijgesproken. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van
[slachtoffer 4]:
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit 4 schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door het feit heeft de benadeelde partij immers letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Nu de aangepaste vordering mede is gebaseerd op bedreiging in feit 5, waarvoor verdachte niet wordt veroordeeld, zal de rechtbank uitgaan van het bedrag van
€ 400,00 dat bij de eerste versie werd gevraagd. Dit bedrag is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal de vordering toewijzen.
Verdachte is vanaf 28 juni 2019 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de teruggave van de in beslag genomen telefoon aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05-019189-19)

Bij de stukken bevindt zich een vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 6 februari 2019 in de zaak met bovenstaand parketnummer voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 20 uur.
De officier van justitie heeft gevorderd dat zij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering nu de voorwaardelijke straf al bij uitspraak van 15 september 2021 ten uitvoer is gelegd. De raadsman heeft zich bij dat standpunt aangesloten.
Uit de zich in het dossier bevindende justitiële documentatie blijkt dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf in de zaak met parketnummer 05-019189-19 al is gelast op 15 september 2021. De rechtbank zal daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 36f, 57, 157, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden
;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast de teruggave van de telefoon aan verdachte;
  • veroordeelt verdachte in verband met het onder feit 4 bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 4] , een bedrag te betalen van € 400,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 8 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. M.A. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Eenheid Oost-Nederland, Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, nummer PL201908260952 gesloten op 29 augustus 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 102-107; proces-verbaal van bevindingen, p. 115
3.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 122-123; proces-verbaal getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 26 november 2019.
4.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5] , p. 195-198.
5.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4] bij de rechter-commissaris d.d. 4 februari 2020.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 152.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 154-156.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 103.
9.Proces-verbaal van aangifte, p. 102.
10.Proces-verbaal van aangifte, p. 336-339.
11.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5] , p. 350.
12.Een in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] opgemaakt proces-verbaal van bevindingen historische gesprekken vanuit P.I. van 2 januari 2020, met bijlagen (p.15)
13.Proces-verbaal van aangifte, p. 368-369.
14.Een in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] opgemaakt proces-verbaal van bevindingen historische gesprekken vanuit P.I. van 2 januari 2020, met bijlagen, p. 31.
15.Een in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] opgemaakt proces-verbaal van bevindingen historische gesprekken vanuit P.I. van 2 januari 2020, met bijlagen, p. 32.