ECLI:NL:RBGEL:2021:7169

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
8061926
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in consumentenkredietzaak met toetsing aan Europees consumentenrecht

Op 10 december 2021 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, een verstekvonnis gewezen in een zaak tussen Defam B.V. en een niet verschenen gedaagde partij. De eisende partij, Defam B.V., heeft veroordeling gevorderd van de gedaagde partij op basis van een kredietovereenkomst die gesloten is tussen 25 mei 2011 en 1 januari 2017. De gedaagde partij is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat deze niet onrechtmatig of ongegrond is. De overeenkomst valt onder de Wet op het consumentenkrediet (WCK nieuw) en de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn van toepassing.

De overeenkomst betreft een doorlopend krediet met een kredietfaciliteit tot maximaal € 15.000,00. De eisende partij heeft de gedaagde partij in gebreke gesteld wegens betalingsachterstand en het openstaande bedrag opgeëist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij slechts aanspraak kan maken op vertragingsvergoeding tot de datum van opeising van het openstaande saldo, en heeft de primair gevorderde vertragingsrente afgewezen. Wel is de subsidiair gevorderde wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van opeising tot aan de dag van volledige betaling.

De gedaagde partij is veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 1.448,06, inclusief explootkosten, griffierecht en salaris van de gemachtigde. Dit vonnis is uitvoerbaar verklaard bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 8061926 \ CV EXPL 19-4083 \ 676 \ 44356
uitspraak van 10 december 2021
verstekvonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Defam B.V.
gemachtigde Schuman Incasso & Gerechtsdeurwaarders
eisende partij
tegen
[gedaagde partij]
gedaagde partij
niet verschenen

1.Procesverloop

1.1.
De zaak is aanhangig gemaakt bij de aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende (kopie) dagvaarding met het hiervoor genoemde zaaknummer.
De eisende partij heeft veroordeling gevorderd van de gedaagde partij overeenkomstig de dagvaarding.
1.2.
De gedaagde partij is niet in de procedure verschenen.
1.3.
Bij tussenvonnis is de eisende partij bevolen om de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten, zodat de kantonrechter in staat is om te beoordelen of de vordering onrechtmatig of ongegrond is en daarbij te beslissen of er aanleiding is om het Europees consumentenrecht ambtshalve toe te passen. De eisende partij heeft vervolgens bij akte op het tussenvonnis gereageerd.
1.4.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De beoordeling en beslissing

2.1.
Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen de gedaagde partij verstek verleend.
2.2.
De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen, met uitzondering van het navolgende.
2.3.
De onderhavige overeenkomst tussen de gedaagde partij (een consument) en de eisende partij (een kredietgever die handelt in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf) is gesloten op of na 25 mei 2011 en voor 1 januari 2017. Deze overeenkomst vormt een krediettransactie als bedoeld in de zin van artikel 1 van de Wet op het consumentenkrediet zoals die gold van 25 mei 2011 tot 1 januari 2017 (hierna: WCK nieuw) en valt niet buiten het toepassingsbereik van de WCK nieuw. Daarnaast betreft het een kredietovereenkomst in de zin van artikel 7:57 lid 1 BW. Daarmee zijn ook de bepalingen van titel 2A van boek 7 BW zoals deze gold van 25 mei 2011 tot 1 januari 2017 (hierna: WCK nieuw) van toepassing, nu de overeenkomst niet valt onder één van de bepalingen die de toepasselijkheid van die titel uitsluiten. De kantonrechter moet daarom (zo nodig ambtshalve, dat wil zeggen ook zonder dat de gedaagde partij daar een beroep op heeft gedaan) beoordelen of voldaan is aan dwingendrechtelijke bepalingen die gelden ten aanzien van een krediettransactie als bedoeld in artikel 1 WCK nieuw en aan kredietovereenkomst als bedoeld in artikel 7:57 lid 1 BW.
2.4.
Partijen zijn een doorlopend krediet overeengekomen, waarbij een kredietfaciliteit wordt verleend tot een bedrag van maximaal € 15.000,00. Het krediet en de kredietvergoeding moet op grond van de kredietovereenkomst van 8 juni 2015 in maandelijkse termijnen gelijk aan 1,00% van het hoogste uitstaande saldo met een minimum van € 150,00 (gelijk aan 1% van de kredietlimiet) worden terugbetaald. De overeengekomen kredietvergoeding bedraagt 0,541 % per maand (effectief kredietvergoedingspercentage 6,7% per jaar).
2.5.
Op de kredietovereenkomst zijn de “Voorwaarden HE Doorlopend Krediet 1% DEFAM B.V.” (hierna: de voorwaarden) van toepassing. In de voorwaarden staat het volgende:
“10. De kredietnemer verplicht zich aan DEFAM een vertragingsvergoeding te betalen in het geval:
- dat één of meer termijnen niet op de overeengekomen vervaldagen zijn ontvangen; en
- van overschrijding van het maximumkredietbedrag, anders dan een incidentele door DEFAM goedgekeurde overschrijding als gevolg van een te hoge opname.
De vertragingsvergoeding die de kredietnemer in bovenstaande gevallen aan DEFAM verschuldigd is, is gelijk aan het aan de kredietovereenkomst ten grondslag liggende jaarlijks kostenpercentage. De berekening geschiedt, voor elke dag dat kredietnemer in verzuim is, met ingang van de dag na het verstrijken van de in de ingebrekestelling genoemde termijn, in dagen nauwkeurig.”
2.6.
De eisende partij heeft de gedaagde partij bij brief van 10 september 2018 wegens een betalingsachterstand in gebreke gesteld en daarbij het volgende aangezegd:
“Wat zijn de gevolgen als u niet betaalt of contact opneemt?
Betaalt u niet binnen 8 dagen, dan krijgt u een negatieve registratie bij het BKR en gaan wij het gehele saldo van uw lening opeisen.”
2.7.
Vervolgens heeft de eisende partij bij brief van 24 september 2018 aan de gedaagde partij het gehele openstaande bedrag ineens opgeëist. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“- Wij eisen het gehele saldo van uw lening op.
Opeisen wil zeggen dat u het gehele saldo van uw lening in één keer aan ons moet terugbetalen. Dit saldo van € 15.890,45 moet binnen 8 dagen na datum van deze brief overgemaakt zijn op rekeningnummer [nummer 1] . Vermeld bij uw betaling altijd uw contractnummer [nummer 2] .”
2.8.
Uit artikel 10 van de voorwaarden blijkt niet dat ook een vertragingsvergoeding is bedongen na de opeising van het openstaande saldo. Gelet op het feit dat de eisende partij het openstaande saldo op 24 september 2018 heeft opgeëist, kan de eisende partij daarom slechts aanspraak maken op de vertragingsvergoeding tot laatstgenoemde datum. Mede uit productie 8 bij de akte van de eisende partij blijkt dat het openstaande saldo (inclusief vertragingsvergoeding) op 23 september 2018 € 15.890,45 bedraagt. De primair gevorderde vertragingsrente over de periode erna wordt afgewezen. De subsidiair gevorderde wettelijke rente over € 15.890,45 wordt vanaf 24 september 2018 tot aan de dag van volledige betaling toegewezen.
2.9.
De gedaagde partij wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van de eisende partij, tot aan deze uitspraak vastgesteld op:
€ 103,06 aan explootkosten
€ 972,00 aan griffierecht
€ 373,00 aan salaris gemachtigde.
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.