ECLI:NL:RBGEL:2021:7170

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
8189164
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkrediet en de geldigheid van een vervroegd opeisingsbeding in kredietovereenkomst

In deze zaak, die op 15 december 2021 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft de kantonrechter een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen DEFAM B.V. en twee gedaagde partijen die niet verschenen zijn. De eisende partij, DEFAM B.V., had veroordeling van de gedaagde partijen gevorderd op basis van een kredietovereenkomst die voor 25 mei 2011 was gesloten. De kantonrechter moest beoordelen of de vordering van DEFAM B.V. onrechtmatig of ongegrond was, en of het Europees consumentenrecht ambtshalve moest worden toegepast.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partijen niet in de procedure verschenen waren, waardoor verstek werd verleend. De rechter oordeelde dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond was, maar dat het vervroegd opeisingsbeding in de algemene voorwaarden van de kredietovereenkomst niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het beding was te ruim geformuleerd en voldeed niet aan de vereisten van de Wet op het consumentenkrediet (WCK oud). Hierdoor werd het opeisingsbeding nietig verklaard en bleef de kredietovereenkomst onder dezelfde voorwaarden doorlopen.

De kantonrechter heeft de eisende partij in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partijen op nihil werden vastgesteld. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke en wettelijke formuleringen in kredietovereenkomsten, vooral met betrekking tot opeisingsbedingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8189164 \ CV EXPL 19-14548 \ 676 \ 44356
uitspraak van 15 december 2021
verstekvonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEFAM B.V.
gemachtigde Schuman Incasso & Gerechtsdeurwaarders
eisende partij
tegen

1.[gedaagde partij 1]

2.
[gedaagde partij 2]
gedaagde partijen
niet verschenen

1.Procesverloop

1.1.
De zaak is aanhangig gemaakt bij de aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende (kopie) dagvaarding met het hiervoor genoemde zaaknummer. De eisende partij heeft veroordeling gevorderd van de gedaagde partijen overeenkomstig de dagvaarding.
1.2.
De gedaagde partijen zijn niet in de procedure verschenen.
1.3.
Bij tussenvonnis is de eisende partij bevolen om de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten, zodat de kantonrechter in staat is om te beoordelen of de vordering onrechtmatig of ongegrond is en daarbij te beslissen of er aanleiding is om het Europees consumentenrecht ambtshalve toe te passen. De eisende partij heeft vervolgens bij akte op het tussenvonnis gereageerd.
1.4.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De beoordeling en beslissing

2.1.
Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen de gedaagde partijen verstek verleend.
2.2.
De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen, met uitzondering van het navolgende.
2.3.
De onderhavige overeenkomst tussen de gedaagde partijen (consumenten) en de eisende partij (een kredietgever die handelt in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf) is gesloten voor 25 mei 2011. Deze overeenkomst vormt een krediettransactie als bedoeld in de zin van artikel 1 van de Wet op het consumentenkrediet zoals die gold tot
25 mei 2011 (hierna: WCK oud) en valt niet buiten het toepassingsbereik van de WCK oud. De kantonrechter moet daarom (zo nodig ambtshalve, dat wil zeggen ook zonder dat de gedaagde partijen daar een beroep op hebben gedaan) beoordelen of voldaan is aan dwingendrechtelijke bepalingen die gelden ten aanzien van een krediettransactie als bedoeld in artikel 1 WCK oud.
2.4.
Partijen zijn op 13 november 1999 een doorlopend krediet overeengekomen, waarbij een kredietfaciliteit wordt verleend tot een bedrag van maximaal € 14.067,19 (voorheen
fl. 31.000,00). De overeengekomen kredietvergoeding bedraagt 0,662 % per maand (effectief kredietvergoedingspercentage 8,2% per jaar).
2.5.
Op de kredietovereenkomst zijn de “Voorwaarden rente krediet DEFAM Financieringen BV” van toepassing. In de voorwaarden staat het volgende:
“7. DEFAM zal opnamen door de kredietnemer kunnen weigeren. Het aan DEFAM verschuldigde zal terstond en in zijn geheel opeisbaar zijn indien de kredietnemer:
a.
na in gebreke te zijn gesteld in verband met achterstalligheid in de betaling van tenminste twee maanden, nalatig blijft in de volledige nakomingen van zijn verplichtingen;”
2.6.
De eisende partij grondt haar vordering op artikel 7 van de algemene voorwaarden. De kantonrechter is van oordeel dat partijen in dit artikel geen opeisingsbeding zijn overeengekomen dat voldoet aan de wet. In artikel 7 van de algemene voorwaarden is immers niet opgenomen dat de ten minste twee maanden bestaande betalingsachterstand
één vervallen termijnbedragmoet betreffen. De formulering van artikel 7 is te ruim. Het opeisingsbeding is daarom nietig. De kredietovereenkomst loopt, onder dezelfde voorwaarden, nog steeds door. De vordering van de eisende partij wordt dan ook afgewezen. Een andere grondslag van de vordering is niet gesteld en/of gebleken.
2.7.
De eisende partij wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van de gedaagde partij, tot aan deze uitspraak vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.