ECLI:NL:RBGEL:2021:724

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1929
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IOAZ-uitkering na afwijzing op basis van arbeidsverleden en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een IOAZ-uitkering aan eiser, die eerder bijstand ontving wegens arbeidsongeschiktheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing onterecht was, omdat perioden van ziekte of tijdelijke arbeidsongeschiktheid meetellen voor het arbeidsverleden, zoals bedoeld in artikel 5 van de IOAZ. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van verweerder vernietigd en bepaald dat eiser recht heeft op de IOAZ-uitkering, aangezien hij gedurende de periode van bijstand arbeidsongeschikt was en dus voldeed aan de voorwaarden voor toekenning. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder de proceskosten van eiser moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 1.602,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van het meenemen van arbeidsongeschiktheid in de beoordeling van het arbeidsverleden voor de IOAZ.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 19/1929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) afgewezen.
Bij besluit van 26 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A.J. Vaessen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser, geboren op [geboortedatum], was vanaf 1988 werkzaam als zelfstandig schrijver/journalist. In 2006 kreeg hij een herseninfarct. In 2010 heeft hij zijn werkzaamheden als zelfstandige beëindigd. In de periode van 3 maart 2010 tot en met 30 november 2013 heeft eiser bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) ontvangen van verweerder aangezien hij toen arbeidsongeschikt was. In 2013 heeft hij zijn werkzaamheden als zelfstandig schrijver/journalist hervat. Met ingang van 23 juli 2018 heeft eiser een uitkering op grond van de IOAZ aangevraagd bij verweerder.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd in artikel 5, aanhef en tweede lid, onder 1, van de IOAZ om voor toekenning van een IOAZ-uitkering in aanmerking te komen. Volgens verweerder heeft eiser drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland uitgeoefend, maar voldoet hij niet aan de voorwaarde dat hij gedurende de zeven jaar daarvoor eveneens rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland heeft uitgeoefend, aangezien hij in de periode van 3 maart 2010 tot en met 30 november 2013 bijstand heeft ontvangen. Naar aanleiding van eisers bezwaar dat hij gedurende de periode van bijstandverlening arbeidsongeschikt was en dat deze periode daarom meetelt bij het behalen van voldoende arbeidsverleden als zelfstandige, zoals bedoeld in artikel 5, aanhef en tweede lid, onder 1, heeft verweerder overwogen dat arbeidsongeschiktheid geen rol meer speelt voor aanvragen, die zoals in het onderhavige geval zijn ingediend nadat artikel 2, eerste lid, onder b van de IOAZ is komen te vervallen.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bijstandverlening in periode van 3 maart 2010 tot en met 30 november 2013 niet aan toekenning van een IOAZ-uitkering in de weg staat, omdat uit de wettekst van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder 1, van de IOAZ alleen volgt dat gedurende drie jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag, onafgebroken rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland moet zijn uitgeoefend. Volgens eiser volgt daaruit niet dat in de periode van zeven jaar daarvoor eveneens onafgebroken een beroep of bedrijf in Nederland moet zijn uitgeoefend. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2017 [1] . De enige oorzaak voor de bijstandsbehoeftigheid van eiser was zijn arbeidsongeschiktheid als gevolg van het herseninfarct. Dit blijkt ook uit het feit dat hem, als gevolg van zijn medische situatie, vrijstelling van de arbeidsverplichting is verleend. Een periode van ziekte of arbeidsongeschiktheid telt volgens eiser mee bij het behalen van voldoende arbeidsverleden als zelfstandige, zoals bedoeld in artikel 5, aanhef en tweede lid, onder 1. Dat blijkt uit pagina 14 van de memorie van toelichting op de IOAZ [2] en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 september 2009 [3] . De IOAZ verwijst in haar benaming nog altijd naar de gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandige.
4. Verweerder heeft verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Artikel 2, eerste lid, van de IOAZ, zoals dit artikel thans luidt, bepaalt dat onder gewezen zelfstandige wordt verstaan de persoon die voor de voorziening in het bestaan was aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of beroep en die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt en na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar het bedrijf of beroep heeft beëindigd.
Op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder 1, van de IOAZ geldt voor het recht op uitkering voor de gewezen zelfstandige, voor zover thans van belang, als voorwaarde dat hij gedurende drie jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag, onafgebroken rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland heeft uitgeoefend en gedurende de zeven jaar daarvoor eveneens rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland heeft uitgeoefend.
5.2.
Tot 29 december 2005 kende de IOAZ twee groepen uitkeringsgerechtigden, te weten:
a. gewezen zelfstandigen die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of beroep en die na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar het bedrijf of beroep hebben beëindigd;
b. gewezen zelfstandigen die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of beroep, het bedrijf of beroep in verband met arbeidsongeschiktheid hebben beëindigd en die recht hebben op uitkering op grond van de WAZ, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%.
De toegang tot de WAZ is per 1 augustus 2004 afgeschaft. Met de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen van 10 november 2005 is de personenkring van de IOAZ beperkt tot de groep genoemd onder a. Hoewel de titel van de IOAZ nog steeds verwijst naar de gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandige, geldt deze wet dus niet meer voor de groep genoemd onder b. [4]
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank laat het gebruik van het woord ‘gedurende’ in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder 1, van de IOAZ geen andere interpretatie open, dan dat over de gehele periode van zeven jaar, genoemd in dit artikel, een beroep of bedrijf moet zijn uitgeoefend. Ook uit de memorie van toelichting volgt dit vereiste. [5]
Hierin heeft de wetgever in “paragraaf 6, “Bijzondere voorwaarden voor het recht op uitkering” toegelicht dat door de eis dat een aanvrager tenminste tien jaar onafgebroken rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland moet hebben uitgeoefend, het karakter van de IOAZ als inkomensvoorziening voor oudere gewezen zelfstandigen bij een lang arbeidsverleden wordt benadrukt. Verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2017 kan eiser niet baten, nu de uitspraak zag op een situatie, waarin, anders dan in de onderhavige zaak, aanvullende bijstand was ontvangen. Tot dus ver heeft verweerder dan ook een juiste uitleg heeft gegeven aan artikel 5, tweede lid, aanhef en onder 1, van de IOAZ.
Dit laat onverlet dat voor het bepalen van het arbeidsverleden als bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder 1, van de IOAZ perioden van ziekte of tijdelijke arbeidsongeschiktheid worden meegeteld. De rechtbank verwijst hiervoor naar pagina 14 van de memorie van toelichting bij de IOAZ, waar is ingegaan op de deels uiteenlopende voorwaarden voor oudere gewezen zelfstandigen enerzijds en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen anderzijds. Ten aanzien van de oudere gewezen zelfstandigen is vermeld dat voor de bepaling van het arbeidsverleden perioden van ziekte of tijdelijke arbeidsongeschiktheid worden meegeteld. Ook de CRvB heeft in zijn uitspraak van 21 september 2009 overwogen dat voor het bepalen van het arbeidsverleden als bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder 1, van de IOAZ perioden van ziekte of tijdelijke arbeidsongeschiktheid moeten worden meegeteld. De stellingname van verweerder in het bestreden besluit dat arbeidsongeschiktheid geen rol meer speelt voor de onderhavige aanvraag is dan ook onjuist.
5.4.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt wegens een gebrek in de motivering voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat de aanvraag wordt toegewezen. De rechtbank overweegt daarbij dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser gedurende de gehele periode van bijstandverlening arbeidsongeschikt was. Dat betekent dat eiser voldoet aan de voorwaarden als genoemd in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder 1, in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, van de IOAZ voor toekenning van een IOAZ-uitkering.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een uitkering op grond van de IOAZ toekent;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.602, -;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. H. Peters, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 778, nr. 3.
4.Zie in dit verband onder meer p. 67, paragraaf 5.5.4. van de memorie van toelichting bij de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar Arbeidsvermogen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30118, nr. 3.
5.Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 778, nr. 3, p. 6.