ECLI:NL:RBGEL:2021:7242

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
C/05/374372 / HA ZA 20-460
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake recht van overpad en verjaring van erfdienstbaarheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, draait het om de vraag of de gedaagden door verjaring een recht van overpad hebben verkregen over het perceel van de eisers. De eisers, wonende te Wijchen, hebben in conventie gevorderd dat de rechtbank verklaart dat de gedaagden zonder recht of titel gebruikmaken van de toegangsweg naar hun perceel en dat hen dit gebruik wordt verboden. De gedaagden, eigenaren van een aangrenzend perceel, hebben in reconventie gevorderd dat zij het recht hebben om via de toegangsweg de openbare weg te bereiken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers en gedaagden gezamenlijk de onverdeelde eigendom van een perceel hebben, dat de gedaagden sinds 1998 gebruik hebben gemaakt van een poort in de muur die toegang gaf tot de toegangsweg. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het gebruik van de poort en de toegangsweg incidenteel was en niet de pretentie van een recht van overpad kan ondersteunen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan door verjaring, omdat het gebruik niet ondubbelzinnig was en niet voldeed aan de vereisten van het Burgerlijk Wetboek.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de eisers grotendeels toegewezen, hen het recht gegeven om het gebruik van de toegangsweg door de gedaagden te verbieden, en de gedaagden veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen in reconventie zijn afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 29 september 2021 door mr. M.L. Braaksma.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/374372 / HA ZA 20-460 / 1571 / 1628
Vonnis van 29 september 2021
in de zaak van

1.[eis.conv./ged.reconv. 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eis.conv./ged.reconv. 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[eis.conv./ged.reconv. 3],
wonende te [plaats] ,
4.
[eis.conv./ged.reconv. 4],
wonende te [plaats] ,
5.
[eis.conv./ged.reconv. 5],
wonende te Wijchen,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.C. Willems-Muller te Nijmegen,
tegen

1.[ged.conv./eis.reconv. 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[ged.conv./eis.reconv. 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R. Bijlsma te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eis.conv./gedn.reconv.] en [gedn.conv./eis.reconv.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 december 2020,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 juni 2021 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van het geschil

Het geschil tussen partijen draait om de vraag of [gedn.conv./eis.reconv.] door verjaring een recht van overpad over het perceel van [eis.conv./gedn.reconv.] hebben verkregen.

3.De feiten

3.1.
[eis.conv./gedn.reconv.] hebben gezamenlijk de onverdeelde eigendom van het perceel kadastraal bekend [kad.gegevens 1] , ook wel bekend als ‘ [naam 1] ’. Zij verhuren op dat perceel bedrijfsruimtes die liggen aan [naam 1] . [naam 1] is bereikbaar via een toegangsweg die is gelegen tussen de [adres 1] (hierna: de toegangsweg). De toegangsweg is onderdeel van het perceel van [eis.conv./gedn.reconv.] en wordt gebruikt door de huurders van de bedrijfsruimtes, hun personeel en bezoekers. De situatie ter plaatse is afgebeeld op de volgende kaart, die [eis.conv./gedn.reconv.] als productie 2 bij dagvaarding in het geding hebben gebracht:
AFBEELDING
3.2.
[gedn.conv./eis.reconv.] zijn de eigenaren van het perceel (kadastraal bekend [kad.gegevens 2] ) en de daarop staande woning aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: de woning). De achtertuin van [gedn.conv./eis.reconv.] grenst aan de toegangsweg. Sinds in ieder geval 1998 zat er aan de achterzijde van de tuin een poort in de muur die grenst aan de toegangsweg. Als productie 5 bij dagvaarding is de volgende foto van de poort overgelegd:
AFBEELDING
3.3.
Het perceel aan de [adres 2] is op 30 september 2019 geleverd aan [gedn.conv./eis.reconv.] De akte van levering vermeldt dat er ten gunste van dat het perceel geen erfdienstbaarheden zijn gevestigd.
3.4.
Op 20 mei 2020 hebben [gedn.conv./eis.reconv.] de poort die vanuit hun tuin toegang gaf tot de toegangsweg, vervangen door een bredere schuifpoort. Van deze schuifpoort is als productie 6 bij dagvaarding de volgende foto overgelegd:
AFBEELDING
3.5.
Op 9 juni 2020 heeft de advocaat van [eis.conv./gedn.reconv.] [gedn.conv./eis.reconv.] gesommeerd om de schuifpoort te verwijderen, de muur in de oorspronkelijke staat te herstellen en niet langer gebruik te maken van de toegangsweg. In reactie hierop hebben [gedn.conv./eis.reconv.] aangegeven dat zij niet aan de sommatie zullen voldoen, waarvoor zij onder meer een beroep hebben gedaan op een recht van overpad.

4.De vorderingen in conventie en in reconventie

4.1.
[eis.conv./gedn.reconv.] vorderen in conventie dat de rechtbank bij vonnis:
I. voor recht verklaart dat [gedn.conv./eis.reconv.] zonder recht of titel gebruikmaken van de toegangsweg;
II. [gedn.conv./eis.reconv.] verbiedt om de toegangsweg te betreden, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of dagdeel, met een maximum van € 10.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan waarop [gedn.conv./eis.reconv.] het verbod overtreden;
III. een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, die in het belang van [eis.conv./gedn.reconv.] is;
IV. [gedn.conv./eis.reconv.] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
4.2.
Ter zitting is namens [eis.conv./gedn.reconv.] toegelicht dat zij met de termen ‘gebruikmaken’ en ‘betreden’ in het petitum onder I en II van de dagvaarding doelen op het betreden van de toegangsweg met gemotoriseerd vervoer, te fiets en/of te voet. Voorts hebben zij aangegeven dat het gevraagde verbod niet ziet op de situatie dat [gedn.conv./eis.reconv.] de toegangsweg gebruiken om als bezoeker vanaf de openbare weg het bedrijventerrein aan [naam 1] te bereiken.
4.3.
[gedn.conv./eis.reconv.] voeren gemotiveerd verweer. Zij vorderen in reconventie dat de rechtbank bij vonnis:
  • voor recht verklaart dat de bewoners van de [adres 2] het recht hebben om via de toegangsweg lopend, per fiets, scooter en/of motorfiets de openbare weg te bereiken en om in voorkomende gevallen, zoveel mogelijk buiten kantoortijd, met een auto de toegangsweg in te rijden om te laden en te lossen;
  • bepaalt dat [eis.conv./gedn.reconv.] worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de nauwe verwevenheid van de over en weer ingestelde vorderingen in conventie en reconventie en de daaraan ten grondslag liggende stellingen, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden beoordeeld.
5.2.
[eis.conv./gedn.reconv.] betogen dat [gedn.conv./eis.reconv.] zonder recht of titel gebruikmaken van de toegangsweg en dat zij daarmee inbreuk maken op hun eigendomsrecht.
5.3.
[gedn.conv./eis.reconv.] stellen zich op het standpunt dat zij gebruik mogen maken van de toegangsweg omdat zij door middel van bevrijdende verjaring een recht van overpad hebben verkregen, nu hun rechtsvoorgangers en zij dit gedurende twintig jaar hebben uitgeoefend (artikel 5:72 BW jo. 3:105 BW jo. 3:306 BW). Zij beroepen zich erop dat in de door de verkoper ingevulde vragenlijst, die zij ontvingen als bijlage bij de verkoopbrochure van de woning, stond vermeld dat de toegangsweg hun directe toegang met fietsen, scooters of motoren gaf tot de openbare weg en dat deze werd gebruikt voor transport ten behoeve van werkzaamheden in de tuin. Volgens [gedn.conv./eis.reconv.] hebben de vorige bewoners van de woning in ieder geval vanaf 1998 regelmatig te voet of per fiets gebruik gemaakt van de poort aan de achterzijde om via de toegangsweg de [straat] te bereiken. Ook [gedn.conv./eis.reconv.] zelf hebben frequent en intensief van de toegangsweg gebruikgemaakt. Zij gebruiken het pad om vuilcontainers naar de straat te brengen en weer terug te halen en met de fiets, lopend en met de auto de openbare weg te bereiken, zo stellen zij.
5.4.
[eis.conv./gedn.reconv.] betwisten dat door verjaring een recht van erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan. De aanwezigheid van een poort in de muur sinds 1998 is hiervoor onvoldoende. Het enkele lopen over de toegangsweg is geen gedraging waaruit [eis.conv./gedn.reconv.] moesten afleiden dat [gedn.conv./eis.reconv.] en hun rechtsvoorgangers pretendeerden een recht van overpad te hebben. Voor [eis.conv./gedn.reconv.] was voorts niet kenbaar dat [gedn.conv./eis.reconv.] en hun rechtsvoorgangers de toegangsweg gebruikten, noch dat dit structureel gebeurde. De oorspronkelijke deur in de muur werd niet of nauwelijks gebruikt en was bovendien te smal voor gemotoriseerde voertuigen. [eis.conv./gedn.reconv.] verwijst hiervoor naar door hen in het geding gebrachte verklaringen.
5.5.
Het is aan [gedn.conv./eis.reconv.] om feiten te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat zij en/of hun rechtsvoorgangers in de eigendom van de woning, bezitter waren van de gestelde erfdienstbaarheid op het moment dat de verjaring van de rechtsvordering om aan dat bezit een einde te maken, was voltooid. De vraag of iemand bezitter is, moet worden beantwoord naar verkeersopvatting, met inachtneming van de regels die in de toepasselijke wetsartikelen worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:107 lid 1 BW en 3:108 BW). De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat hierbij de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen. In het wettelijk begrip ‘bezit’ liggen de eisen besloten dat het niet-dubbelzinnig en openbaar is. Niet-dubbelzinnig bezit is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert rechthebbende tot de erfdienstbaarheid te zijn. Dat moet worden beoordeeld naar objectieve maatstaven. Dit alles volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:309). De ratio van het ondubbelzinnigheidsvereiste ligt in bescherming van de rechthebbende: aldus is verzekerd dat van verjaring pas sprake kan zijn indien de werkelijk rechthebbende tegen wie de verjaring is gericht, uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen, duidelijk kan opmaken dat deze pretendeert rechthebbende te zijn, zodat hij tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn recht te beëindigen.
5.6.
Door [gedn.conv./eis.reconv.] zijn als producties 3 tot en met 7 bij conclusie van antwoord in conventie verklaringen in het geding gebracht van buren, vrienden van de vorige eigenaar van de woning en bezoekers van de voorheen in hun woning gevestigde Bed & Breakfast. Deze personen verklaren dat de poort in de tuin gedurende tal van jaren is gebruikt voor de afvoer van (groot) tuinafval, het ophalen van een tuinbank, het aanleggen van de tuin, het uitvoeren van klussen en voor het eventueel stallen van fietsen van bezoekers van de Bed & Breakfast. Dit gebruik is naar zijn aard incidenteel, zodat daaruit, naar het oordeel van de rechtbank, niet de pretentie van een recht van overpad kan worden afgeleid. [gedn.conv./eis.reconv.] hebben voorts, als productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie, een verklaring van de vorige eigenaar van de woning in het geding gebracht. Hij verklaart dat hij in de periode waarin hij in de woning woonde, van 1998 tot 2019, dagelijks van de poort gebruik maakte om fietsen te stallen. Daartegenover staat een door [eis.conv./gedn.reconv.] in het geding gebrachte verklaring van de beheerder van het bedrijfsgebouw aan [naam 1] (productie 10 bij conclusie van antwoord in reconventie). Hij verklaart dat hij sinds 1999 alle contacten heeft onderhouden met huurders, leveranciers en omwonenden van het bedrijfsgebouw en dat hij in die periode nimmer heeft gezien dat iemand gebruik maakte van de poort. Hij geeft voorts aan dat de poort een vastgeschroefde plaat betrof en geen actieve deur voor dagelijks gebruik. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eis.conv./gedn.reconv.] erop gewezen dat uit de hiervoor onder randnummer 3.2 afgedrukte foto eveneens blijkt dat het ging om een vastgeschroefde plaat en dat de poort geen voorziening had, een slot of handgreep, om deze vanaf de toegangsweg te openen. Dit is door [eis.conv./gedn.reconv.] niet weerlegd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit een goede weergave is van de situatie voordat [eis.conv./gedn.reconv.] de schuifpoort aanbracht. Aan bewijslevering door [eis.conv./gedn.reconv.] dat de poort destijds dagelijks werd gebruikt, wordt dan niet toegekomen. [gedn.conv./eis.reconv.] hebben ten slotte nog verklaard dat zij zelf dagelijks gebruik maken van de poort naar de toegangsweg. Dit gestelde gebruik heeft echter eerst een aanvang genomen in 2019, toen [gedn.conv./eis.reconv.] de woning betrokken, zodat hiermee de voor de verjaring vereiste periode van twintig jaar niet is vervuld.
5.7.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel, dat [eis.conv./gedn.reconv.] uit de gedragingen van de rechtsvoorgangers van [gedn.conv./eis.reconv.] als eigenaren van de woning niet ondubbelzinnig hebben hoeven afleiden dat laatstgenoemden pretendeerden het bezit van een recht van erfdienstbaarheid te hebben. Het incidentele gebruik van de poort en de toegangsweg kunnen ook duiden op een andere basis voor dat gebruik dan een recht, zoals het gedogen door of stilzwijgende toestemming van [eis.conv./gedn.reconv.] De vermelding door de vorige eigenaar op het vragenformulier bij de verkoopbrochure van de woning over het bestaan van een achteruitgang in de tuin leidt niet tot een ander oordeel, nu in de vermelding op zichzelf geen daad van bezit is gelegen. Andere omstandigheden waaruit zou moeten worden afgeleid dat [gedn.conv./eis.reconv.] moeten worden beschouwd als bezitter van een erfdienstbaarheid van overpad, zijn gesteld noch gebleken. Er is derhalve niet door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid van overpad ontstaan.
5.8.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedn.conv./eis.reconv.] niet op grond van een recht van erfdienstbaarheid gebruik mogen maken van de toegangsweg om hun eigen perceel te bereiken. Het in conventie onder II gevorderde verbod zal daarom worden toegewezen zoals nader geformuleerd in het dictum. Daaraan zal een dwangsom worden verbonden zoals gevorderd. De hoogte daarvan is naar het oordeel van de rechtbank redelijk gelet op de verlangde prestatie. Dit betekent dat de dwangsom zal worden toegewezen tot een bedrag van € 100,00 per dag of dagdeel dat [gedn.conv./eis.reconv.] dit verbod overtreden, met een maximum van € 10.000,00, direct na betekening van dit vonnis. De vordering in conventie onder I zal worden afgewezen omdat [eis.conv./gedn.reconv.] met de voorgaande overwegingen en beoordeling op zichzelf geen belang meer hebben bij toewijzing daarvan. De vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eis.conv./gedn.reconv.] grotendeels zullen worden toegewezen. [gedn.conv./eis.reconv.] zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eis.conv./gedn.reconv.] in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 105,03
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2 punten × tarief II € 563,00)
totaal € 1.535,03.
De kosten aan de zijde van [eis.conv./gedn.reconv.] in reconventie worden begroot op € 563,00 aan salaris advocaat (2 punten x factor 0,5 × tarief € 563,00). Er is gerekend met factor 0,5 nu de vorderingen in reconventie voortvloeien uit het in conventie gevoerde verweer.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verbiedt [gedn.conv./eis.reconv.] om met gemotoriseerd vervoer, per fiets en/of te voet gebruik te maken van de toegangsweg, anders dan om vanaf de openbare weg als bezoeker het bedrijventerrein aan [naam 1] te bereiken, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of dagdeel dat [gedn.conv./eis.reconv.] dit verbod vanaf de datum van betekening van dit vonnis overtreden, met een maximum van € 10.000,00,
6.2.
veroordeelt [gedn.conv./eis.reconv.] hoofdelijk - aldus dat wanneer de één betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd - tot betaling van de kosten van dit geding, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, aan de zijde van [eis.conv./gedn.reconv.] tot op heden begroot op € 1.535,03,
6.3.
veroordeelt [gedn.conv./eis.reconv.] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedn.conv./eis.reconv.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af,
6.6.
veroordeelt [gedn.conv./eis.reconv.] hoofdelijk tot betaling van de kosten van dit geding, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, aan de zijde van [eis.conv./gedn.reconv.] tot op heden begroot op € 563,00.
in conventie en in reconventie
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2021.