ECLI:NL:RBGEL:2021:7293

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
20/414
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M.A. Delissen-Buijnsters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd voor woninggebruik in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een woning in Doetinchem, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland. Eiser had beroep ingesteld tegen een last onder dwangsom die hem was opgelegd omdat zijn woning werd gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. De last verplichtte eiser om het gebruik van de woning voor het huisvesten van arbeidsmigranten te beëindigen. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de last en voerde aan dat de woning na mei 2019 niet meer voor dit doel werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de last terecht was opgelegd, omdat het gebruik van de woning door arbeidsmigranten in strijd was met de geldende bestemmingsplannen. De rechtbank stelde vast dat er tijdens controles meerdere arbeidsmigranten in de woning verbleven, wat niet in overeenstemming was met de definitie van een woning volgens het bestemmingsplan. Eiser's argumenten over de onrechtmatigheid van de last en de hoogte van de dwangsom werden verworpen. De rechtbank concludeerde dat de dwangsom van € 50.000 evenredig was en dat de invorderingsbeschikking rechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te Doetinchem, eiser

(gemachtigde: mr. D. van Hijkoop),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland, verweerder
(gemachtigden: mr. M. de Joode en J. Broekman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 8 oktober 2019 (de invorderingsbeschikking) heeft verweerder een verbeurde dwangsom van € 50.000,- ingevorderd.
Bij besluit van 13 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en tegen de invorderingsbeschikking.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is eigenaar van de woning aan de [de woning] (de woning) in [woonplaats] . Verweerder heeft aan eiser een last onder dwangsom opgelegd, omdat de woning wordt gebruikt in strijd met het bestemmingplan. De last ziet op het beëindigen uiterlijk op 1 september 2019 van het gebruik van de woning voor het huisvesten van arbeidsmigranten en het beëindigd houden van dit gebruik.
Last onrechtmatig opgelegd?
2.1
Eiser heeft de beroepsgrond dat het bestreden besluit gebrekkig is omdat de grondslag van de last onduidelijk is tijdens de zitting ingetrokken.
Eiser voert aan dat de last zonder grondslag is opgelegd. De woning is namelijk na mei 2019 niet meer gebruikt voor kortdurende huisvesting van uitzendkrachten van het uitzendbureau van eiser. Eiser betwist dan ook de inhoud van het controle-rapport van 27 juni 2019. Toen hebben toezichthouders 6 personen in de woning aangetroffen en onder meer geconstateerd dat de kamers in de woning genummerd waren en grotendeels afgesloten. Dat betekent volgens eiser echter niet dat er sprake was van kamerverhuur aan deze 6 personen. Volgens eiser waren zij verzameld in de woning om die avond nog door te reizen. Omdat de 6 personen uit Polen of Roemenië afkomstig waren, is het volgens eiser hoogst onwaarschijnlijk dat zij aan de toezichthouders hebben kunnen vertellen dat zij een kamer huurden in de woning voor een huurprijs van € 200,- tot € 250,- per kamer.
2.2
Verweerder betwist dit en stelt zich onder meer op het standpunt dat verweerder uit mocht gaan van de juistheid van de inhoud van het controlerapport van 27 juni 2019, dat heeft geleid tot de last. Het gebruik van de woning door arbeidsmigranten is in strijd met de geldende bestemmingsplannen omdat de arbeidsmigranten geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren in de woning. Het gebruik van de woning voor een huishouden van één persoon is toegestaan, meerdere huishoudens niet. Eiser heeft aanvankelijk en tot en met de hoorzitting in oktober 2019 ook niet betwist dat er sprake was van overtreding van het bestemmingsplan. Door eiser is op 30 augustus 2019 nog verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn in de last onder dwangsom.
2.3
Niet in geschil tussen partijen is dat het huisvesten van arbeidsmigranten in de woning in strijd is met het bestemmingsplan “Kernen” ( het bestemmingsplan) en het bestemmingsplan “Parapluherziening Wonen en Horeca” en dat hiervoor geen vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In artikel 1.63 van het bestemmingsplan is woning namelijk gedefinieerd als een gebouw dat dient voor de huisvesting van (het huishouden) van één persoon. Omdat de arbeidsmigranten niet één huishouden vormen in de woning en geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren wordt niet voldaan aan de definitie “woning” in het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er tijdens de controle op 27 juni 2019 zes arbeidsmigranten verbleven in de woning en dat zij niet één huishouden vormen. Aan de toezichthouders hebben de arbeidsmigranten met behulp van Google translate verklaard een kamer te huren tegen een prijs van € 200,- tot € 250,-. Eiser heeft zijn stelling dat dit over kamers in een andere woning ging of dat communicatie van de twee toezichthouders met de arbeidsmigranten onmogelijk was niet aannemelijk gemaakt. Niet in geschil is verder, zoals tijdens de zitting is vast gesteld, dat uit de foto’s in het controlerapport van 27 juni 2019 blijkt dat (genummerde) kamers met bedden in de woning in gebruik zijn en dat op één kamer een persoon in bed ligt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven twijfelen aan de bevindingen in het controlerapport van 27 juni 2019. [1] Uit het door verweerder overgelegde overzicht Basisregistratie Personen (BRP) van de inschrijvingen in de woning blijkt dat in juni en juli 2019 in elk geval vier personen in de woning zijn ingeschreven. De inschrijving in de BRP levert in het algemeen reeds een aanwijzing op dat betrokkenen hun hoofdverblijf hebben op het adres waarop zij zijn ingeschreven. [2] Weliswaar heeft eiser tijdens de zitting verklaard dat veel mensen die ingeschreven waren, vergeten zijn om zich uit te schrijven, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze vier personen in juni en juli 2020 elders hun hoofdverblijf hadden. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht tot de last onder dwangsom heeft besloten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Dwangsom onevenredig hoog?
3.1
Eiser stelt dat de dwangsom onevenredig hoog is en dat de motivering van de hoogte ontbreekt in het bestreden besluit
3.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de dwangsom is afgestemd op diverse factoren, waaronder het te behalen financiële voordeel door eiser bij niet naleving van de last, waarbij verweerder heeft verwezen naar jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. [3]
3.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom verschillende factoren heeft afgewogen, waaronder het doel van de last om eiser tot naleving te bewegen, de voortdurende overlast voor de omgeving en het financiële voordeel voor eiser dat kan worden verwacht met voorzetting van de kamerverhuur. De rechtbank dient terughoudend te toetsen wat betreft de hoogte van de dwangsom en is van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten dat de hoogte van € 50.000 evenredig is.
De beroepsgrond slaagt niet.
Invorderingsbeschikking onrechtmatig?
4.1
Eiser voert tegen de invorderingsbeschikking aan dat deze onrechtmatig is omdat de last niet is overtreden. Dat blijkt volgens eiser namelijk niet uit de controlerapporten van 9 en 29 september 2019. Daardoor is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder uit het controle-rapport van 29 september 2019 af heeft kunnen leiden dat de last is overtreden. Niet in geschil is dat er tijdens de controle op 29 september 2019 negen arbeidsmigranten zijn aangetroffen in de woning en dat diverse kamers met bedden in gebruik waren. De negen aangetroffen arbeidsmigranten hebben aan de toezichthouders en aan twee politieagenten verklaard dat zij in de woning verbleven. Ook door een medewerker van eiser, [naam] , is tijdens de controle op 29 september 2019 verklaard dat de woning als tijdelijk adres voor arbeidsmigranten wordt gebruikt. Eiser heeft hier tegenin gebracht dat de negen arbeidsmigranten op doorreis waren en niet gehuisvest zijn in de woning. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven twijfelen aan de bevindingen in het controlerapport van 29 september 2019, waarin door de negen arbeidsmigranten en door de medewerker van eiser aan twee toezichthouders in aanwezigheid van twee medewerkers van de politie verklaringen zijn afgelegd en ook is geconstateerd dat diverse kamers met bedden in gebruik waren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een rechtmatige invorderingsbeschikking. Aan het controlerapport van 9 september 2019 hoeft de rechtbank dan ook niet toe te komen.
Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Eiser heeft dergelijke omstandigheden niet aangevoerd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Gelo, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de ABRvS van 18 december 2019, (rechtsoverweging 7.2 ECLI:NL:RVS:2019:4243).
2.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de ABRvS van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1223, r.o. 3.2).
3.Verwezen is naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2747).