ECLI:NL:RBGEL:2021:762

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
05-052005-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en diefstal door een 50-jarige man uit Nijmegen

Op 21 januari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige man uit Nijmegen, die beschuldigd werd van mishandeling en diefstal. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 februari 2020 in Groesbeek, waar de verdachte zijn levensgezel, aangeduid als [benadeelde], zou hebben mishandeld met een tafelpoot. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte [benadeelde] had mishandeld door haar in het gezicht te slaan en meermalen met een tafelpoot te slaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat er opzet was om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

Daarnaast was de verdachte ook beschuldigd van diefstal van de auto van [benadeelde]. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de auto met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had weggenomen. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 40 uren, subsidiair 20 dagen, en veroordeelde hem tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve invloed op zijn zoon, en de gevolgen van een eventuele gevangenisstraf voor hem.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05-052005-20
Datum uitspraak : 21 januari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .
Raadsman: mr. H.J.M. Nijenhuis, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzitting van 7 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Groesbeek, gemeente Berg en Dal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde] één of meermalen met een tafelpoot, althans een hard voorwerp op en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Groesbeek, gemeente Berg en Dal,
zijn levensgezel, [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] in het gezicht te slaan of te stompen en/of één of meermalen met een tafelpoot, althans een hard voorwerp op en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Groesbeek, gemeente Berg en Dal,
een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1.
De officier van justitie heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Het door de forensisch arts vastgestelde letsel bij aangeefster [benadeelde] past niet bij het geweld dat volgens aangeefster is toegepast en zij wisselt in haar verklaringen over het door verdachte gepleegde geweld. De officier van justitie heeft gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde feit, mishandeling van aangeefster [benadeelde] , wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Dat sprake was van noodweer van de zijde van verdachte acht de officier van justitie niet aannemelijk. Gelet op de verklaring van verdachte is het niet aannemelijk dat het letsel dat hij heeft opgelopen – een sneetje in zijn vinger – door het door aangeefster gepleegde geweld, zoals door verdachte is verklaard, is ontstaan.
Ten aanzien van feit 2.
De officier van justitie heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk heeft gehad om de auto van aangeefster [benadeelde] toe te eigenen. Verdachte dient te worden vrijgesproken voor dit feit.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1.
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte vrijgesproken moet worden omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het primair tenlastegelegde feit. De verklaring van aangeefster wordt onvoldoende onderbouwd door andere bewijsmiddelen.
Subsidiair doet de raadsman een beroep op noodweer dan wel noodweerexces en dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft zich moeten verdedigen tegen een aanval van aangeefster.
Ten aanzien van feit 2.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de diefstal van de auto omdat hij geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Aangeefster [benadeelde] heeft verklaard dat zij en verdachte een knipperlicht relatie hadden. [2] Op 25 februari 2020 was verdachte in de woning van aangeefster [benadeelde] aan de [adres 2] in Groesbeek. Er ontstond een ruzie tussen aangeefster [benadeelde] en verdachte. [3] Aangeefster [benadeelde] heeft verklaard dat verdachte haar in het gezicht heeft geslagen en haar meermalen met een houten tafelpoot (rood of blauw van kleur [4] ), op haar hoofd en lichaam heeft geslagen. [5] Verdachte is de woning uitgelopen en heeft de auto van aangeefster [benadeelde] meegenomen. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 25 februari 2020 ruzie heeft gehad met aangeefster in haar woning en dat hij daarna in haar auto is weggereden.
De auto van aangeefster is later door de politie teruggevonden. In de auto is een blauwe tafelpoot aangetroffen. [7]
In het letselrapportage van de Forensische Geneeskunde GGD Gelderland-Zuid staat beschreven dat bij aangeefster [benadeelde] sprake is van “multipele bloeduitstortingen op hoofd, beide armen, benen en borst en oppervlakkig huidletsel op de rug en rechterarm en wond aan rechter wijsvinger”. Deze verwondingen passen mogelijk bij de gestelde toedracht. [8]
Bewezenverklaring
Verdachte ontkent met een tafelpoot aangeefster [benadeelde] te hebben geslagen. Hij stelt dat zij van de trap is gevallen en dat hij met een stoel een aanval van aangeefster heeft afgeweerd en dat het letsel van aangeefster hierdoor is ontstaan. Verdachte is meteen na de ruzie in de auto van aangeefster [benadeelde] vertrokken en heeft de auto bij de woning van een kennis geparkeerd. De politie heeft de auto aangetroffen met daarin een blauwe tafelpoot. Aangeefster [benadeelde] heeft vóór het moment van aantreffen van de auto door de politie, niet meer de beschikking over haar auto gehad. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte de betreffende tafelpoot in zijn handen heeft gehad op het moment dat hij de woning heeft verlaten en dat hij deze in de auto heeft gelegd. Het is om die reden dat de rechtbank de verklaring van aangeefster dat zij onder meer met een tafelpoot is geslagen, betrouwbaar acht en deze voor het bewijs bezigt.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 25 februari 2020 aangeefster [benadeelde] in het gezicht en meermalen met een tafelpoot tegen haar hoofd en haar lichaam heeft geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan van het slaan met een tafelpoot van een kinderspeeltafel niet al op zichzelf worden gezegd dat daardoor een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel ontstaat. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte aangeefster met kracht heeft geslagen. Ook op basis van de genoemde letselrapportage kan de rechtbank niet vaststellen dat het door verdachte gepleegde geweld van dien aard moet zijn geweest dat kan worden aangenomen dat verdachte opzet heeft gehad aangeefster [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte aangeefster [benadeelde] heeft mishandeld, zoals subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank acht niet bewezen dat aangeefster zijn levensgezel was.
Noodweer / noodweerexces
Verdachte heeft verklaard dat het letsel bij aangeefster [benadeelde] is ontstaan doordat hij zich moest verdedigen tegen een aanval met een mes door aangeefster [benadeelde] . Hij heeft een stoel met de poten naar voren gericht en aangeefster [benadeelde] daarmee afgeweerd. Zij kan daardoor het genoemde letsel hebben opgelopen.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte aangeefster met een tafelpoot heeft geslagen en dat (mede) daardoor het geconstateerde letsel is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat verdachte een stoel in zijn handen heeft gehad en dat hij zich daarmee heeft moeten verdedigen tegen een aanval van aangeefster [benadeelde] . Het daarop gegronde beroep op noodweer dan wel noodweerexces kan daarom niet slagen.
Ten aanzien van feit 2
Uit het dossier kan weliswaar worden afgeleid dat verdachte de woning van aangeefster heeft verlaten en, met achterlating van zijn eigen auto, in de auto van aangeefster is vertrokken. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat verdachte daarbij handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
1 subsidiairten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks25 februari 2020 te Groesbeek, gemeente Berg en Dal,
zijn levensgezel, [benadeelde] , heeft mishandeld door die [benadeelde] in het gezicht te slaan
of te stompenen
/of één ofmeermalen met een tafelpoot,
althans een hard voorwerpop en/of tegen het hoofd en
/oftegen het lichaam te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
“mishandeling”
5. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de positieve invloed die verdachte heeft op de bij hem inwonende 17-jarige zoon. Wanneer verdachte tot een gevangenisstraf veroordeeld zal worden, zal hij bovendien zijn woning verliezen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin aangeefster [benadeelde] door haar tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan met een houten tafelpoot. Verdachte heeft daarmee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank is, rekening houdende met toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht, een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.953,29 aan materiële schade (bestaande uit eigen risico zorgverzekering, tandartskosten, Cesartherapie en reiskosten) en
€ 1.000,- aan immateriële schade , telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is. Onduidelijk is wat het aandeel van [benadeelde] in de ruzie is geweest.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
-
Eigen risico
Deze schadepost is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd (de ambulance is ter plaatse geweest naar aanleiding van dit feit en heeft de benadeelde partij meegenomen voor nader onderzoek op de Eerste Hulp) en omdat deze schadepost haar redelijk voorkomt, is de rechtbank van oordeel dat deze toegewezen kan worden (€ 385,-).
-
Tandartskosten
Ter onderbouwing is een offerte overgelegd waarin wordt gesproken over behandeling van en groot aantal gebitselementen. Gelet op de letselschaderapportage van de GGD waarin enkel wordt gesproken over de afwezigheid van een afdekkend plaatje dat op de tand was aangebracht, is de rechtbank van oordeel dat deze schadepost onvoldoende onderbouwd is.
De benadeelde partij zal ten aanzien van deze schadepost daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
-
Cesartherapie
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd, in het bijzonder in hoeverre het volgen van deze therapie het gevolg is van dit feit. De rechtbank zal deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren.
-
Reiskosten
Deze schadepost is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en omdat deze schadepost haar redelijk voorkomst, is de rechtbank van oordeel dat deze toegewezen kan worden (€ 21,28).
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De benadeelde partij is onderzocht door ambulancepersoneel en is daarop meegenomen voor nader onderzoek op de Eerste Hulp. Daarnaast is de benadeelde partij doorverwezen naar een psycholoog naar aanleiding van dit feit. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal de rechtbank de geleden schade vaststellen op een bedrag van € 400,-.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 806,28. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 25 februari 2020.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder
1 primair en onder 2ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een taakstraf van
40 (veertig) urenmet bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht
2 uur in minderingwordt gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële en immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.H. van Brandenburg (voorzitter),
mr. D.S.M. Bak en mr. T. Bertens, rechters,
in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
21 januari 2021.
De griffier is buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020091157, PL0600-2020087251 en PL0600-2020088142 , gesloten op 15 december 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 54
3.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 40.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [benadeelde] , p. 117
5.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 55
6.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 55.
7.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 512; proces-verbaal van aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige , p. 147.
8.Letselrapportage van de Forensische Geneeskunde GGD Gelderland-Zuid, p. 84