Uitspraak
Rechtbank GELDERLAND
gemachtigde: mr. J-F. Grégoire,
gedaagde partij,
1.Het procesverloop
- de mondelinge behandeling van 1 februari 2021 waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
2.De feiten2.1. [eisende partij] huurt met ingang van 1 december 2017 van [gedaagde partij] een bedrijfsruimte met parkeerplaats aan de [adres gehuurde] (hierna: het gehuurde). De maandelijkse huurprijs bedraagt € 1.868,21 ex btw (€ 2.260,53 inclusief btw).
14 oktober 2020. Met ingang van 15 december 2020 is het gehuurde geheel gesloten en deze sluiting loopt naar verwachting in elk geval tot 4 maart 2021 door.
Omdat [eisende partij] niet in aanmerking komt voor een van de steunmaatregelen van de overheid en hij sinds februari 2020 nauwelijks enige omzet heeft kunnen realiseren, verkeert hij in grote financiële problemen.
Op 29 januari 2021 heeft [gedaagde partij] meegedeeld te kunnen instemmen met een huurkorting van 50% voor de maanden december 2020, januari en februari 2021.
3.De vordering en het verweer
1. primair: om te gehengen en te gedogen dat de huurprijs voor het gehuurde met ingang van 14 oktober 2020 tot 15 december 2020 zal worden verminderd met 25% en over de periode van 15 december 2020 tot 1 oktober 2021 zal worden verminderd met 50%, althans dat [eisende partij] gerechtigd is over die perioden de huur geheel of deels op te schorten,
subsidiair: om telkens te gehengen en te gedogen dat de huurprijs zal worden verminderd, dan wel dat [eisende partij] gerechtigd is de huurbetalingen geheel of gedeeltelijk op te schorten op een door de kantonrechter te bepalen wijze en over (een) door de kantonrechter te bepalen periode(s)
2. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis betaling plaatsvindt.
4. De beoordeling
Doordat de verhuurder het gehuurde weliswaar feitelijk ter beschikking stelt, maar de huurder het gehuurde vanwege de door de overheid opgelegde sluiting niet kan exploiteren, is de verhouding tussen de prestatie van de verhuurder (terbeschikkingstelling van het gehuurde) en de tegenprestatie van de huurder (betaling van de huur) uit balans geraakt.
Nu geen van beide partijen heeft bijgedragen aan het ontstaan en voortduren van de coronacrisis en de noodzaak van de overheidsmaatregelen, is het niet redelijk dat de tegenvaller in volle omvang op één van partijen wordt afgewenteld. Het nadeel dient in beginsel over beide partijen gelijkelijk te worden verdeeld.
In de door [eisende partij] overgelegde correspondentie van partijen is te lezen dat in juli 2017 namens [gedaagde partij] aan [eisende partij] is geschreven:
‘verhuurder heeft er geen bezwaar tegen als het overeengekomen gebruik (verkoop van tegels en lampen) van het gehuurde wordt uitgebreid met verkoop van non-alcoholische dranken en broodjes/snacks onder de voorwaarde dat de horeca voor een klein gedeelte gebruikt wordt, een ondersteunende en ondergeschikte rol heeft en mits er natuurlijk geen afbreuk wordt gedaan aan de winkel en de omgeving en het ook geen horecapand wordt.’. [eisende partij] heeft niet betwist dat dit de afspraak van partijen is. Uit de door [eisende partij] overgelegde omzetcijfers over 2019 en 2020 blijkt, dat de horeca in 2019 goed was voor circa 20% van de totale omzet. Vooralsnog moet er dan van worden uitgegaan dat de verstoring in het evenwicht voldoende hersteld wordt met een korting van 10% van de huurprijs over de periode dat het gedeelte van het gehuurde dat ingericht is voor horeca gesloten moest blijven.
4.10. Gelet op het onderwerp van deze procedure en het feit dat partijen voor aanvang van de behandeling overeenstemming hebben bereikt over de 50% korting voor de maanden december 2020 tot en met februari 2021, bestaat er aanleiding de proceskosten te compenseren.