ECLI:NL:RBGEL:2021:849

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
7869173
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van kosten vervangend vervoer en schade-expertise na aanrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 5 februari 2021 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de stichting Claimant en een gedaagde partij. De zaak betreft een vordering tot vergoeding van kosten voor vervangend vervoer, expertisekosten en administratiekosten na een aanrijding die plaatsvond op 15 februari 2019. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P.A.J.M. Lodestijn, stelt dat de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. J. van Ittersum, aansprakelijk is voor de gemaakte kosten. De procedure volgde op een eerder tussenvonnis van 4 september 2020, waarin Claimant werd opgedragen om een nadere onderbouwing van haar vordering te geven. De gedaagde partij betwistte de hoogte van de kosten en de noodzaak van het vervangend vervoer, en stelde dat Claimant niet voldoende had voldaan aan haar schadebeperkingsplicht zoals vastgelegd in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat Claimant in redelijkheid de kosten voor vervangend vervoer heeft gemaakt, en dat deze kosten toerekenbaar zijn aan de gedaagde partij. De rechter heeft ook geoordeeld dat de kosten voor de schade-expertise redelijk zijn, maar heeft enkele vorderingen van Claimant afgewezen, waaronder de administratiekosten. Uiteindelijk is de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 624,73 aan Claimant, vermeerderd met wettelijke rente, en is zij ook veroordeeld in de proceskosten van Claimant, die zijn begroot op € 829,06. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 7869173 \ CV EXPL 19-2672 \ 676
uitspraak van 5 februari 2021
vonnis
in de zaak van
de stichting
Stichting Claimant
gevestigd te Heumen
eisende partij
gemachtigde mr. P.A.J.M. Lodestijn
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. J. van Ittersum
Partijen worden hierna Claimant en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 september 2020
- de akte van Claimant
- de antwoordakte van [gedaagde] .

2.De verdere beoordeling van het geschil feiten

2.1.
Bij voormeld vonnis is Claimant in de gelegenheid gesteld om bij akte een nadere onderbouwing te geven van haar vordering. Claimant heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door in haar akte uitvoerig in te gaan op de door de kantonrechter gestelde vragen. [gedaagde] is van oordeel dat dit processtuk terzijde moet worden gesteld, omdat hier geen sprake is van een akte, zoals dat in het van toepassing zijnde procesreglement is gedefinieerd, maar van een conclusie. [gedaagde] is desondanks ingegaan op de akte, maar omdat dat niet uitgebreid en diepgaand kon in de antwoordakte verzoekt zij om een termijn voor dupliek.
2.2.
[gedaagde] kan worden gevolgd in haar benadering van het begrip akte, zij het dat in de rechtspraktijk het onderscheid tussen akte en conclusie niet altijd in acht wordt genomen. [gedaagde] zou alsnog gelegenheid zijn geboden om specifiek te reageren op de inhoud van de akte van Claimant, ware het niet dat daarin hetzij geen sprake is geweest van argumenten die in de eerdere processtukken niet aan de orde zijn geweest hetzij dat daarop door [gedaagde] in haar antwoordakte reeds is gereageerd, waarbij wordt aangetekend dat de antwoordakte van [gedaagde] , die vijf bladzijden beslaat, in wezen evenzeer als een conclusie kan worden gekwalificeerd.
2.3.
In de eerste plaats diende Claimant nader te onderbouwen op grond waarvan de kosten van vervangend vervoer aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend als gevolg van de aanrijding en, zo ja, in hoeverre zij met betrekking tot de omvang van die kosten heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht in de zin van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.4.
Zoals vermeld onder 2.2 in het vonnis van 4 september 2020 is door de verzekeraar van [gedaagde] bij brief van maandag18 februari 2019, drie dagen na het ongeval van vrijdag15 februari 2019, de ontvangst van de schademelding aan [naam 1] bevestigd en gemeld dat deze in behandeling werd genomen. Daarbij werd aangegeven dat bij een schade van boven de € 250,- een schade-expert zou worden ingeschakeld. Verder werd [naam 1] gewezen op de voordelen van herstel bij een van de meer dan 1500 bij SchadeGarant aangesloten schadeherstelbedrijven, aan wie de reparatienota’s rechtstreeks worden betaald door de verzekeraars.
In die brief is er geen melding van gemaakt dat dit soort bedrijven veelal voorzien in gratis vervangend vervoer tijdens de reparatiewerkzaamheden en/of gratis haal- en brengservice.
2.5.
[naam 1] had echter op dat moment reeds een andere keuze gemaakt door te kiezen voor een andere belangenbehartiger en reparateur. Bij mail van 16 februari 2019 liet hij al aan de verzekeraar weten dat hij zich liet adviseren en bijstaan door SchadeAlert Verzekerden Hulpdienst B.V. (SchadeAlert), die de aansprakelijkheid opnieuw zou doen uitgaan samen met een schadebegroting.
2.6.
SchadeAlert heeft op dinsdag 19 februari 2019 de schade laten taxeren door [taxateur] (nader [taxateur] ). De schade werd begroot op een bedrag van € 2.692,-. [taxateur] heeft daarvan diezelfde dag een rapport opgemaakt, waarin de begroting tot in de details inzichtelijk is gespecificeerd. Diezelfde dag is opdracht gegeven tot reparatie. Op 2 maart 2019 is de reparatie afgerond en is de auto weer aan [naam 1] ter beschikking gesteld.
2.7.
De vordering tot vergoeding van de schade is door [naam 1] gecedeerd aan de stichting Claimant. Voor [naam 1] is door [bedrijf] vervangend vervoer geregeld.
Euro Auto Logic B.V. verleent aan [taxateur] , SchadeAlert en Claimant desgevraagd juridische diensten.
De (indirect) bestuurder dan wel (indirect) aandeelhouder van deze rechtspersonen is de heer [naam 2]
2.8.
Claimant is van oordeel dat [naam 1] gedurende de periode dat zijn auto niet beschikbaar was, aanspraak kon maken op vervangend vervoer, waarbij hij er enerzijds op wijst dat het juridisch uitgangpunt is dat bij schade een concrete schadebegroting wordt gehanteerd en dat de schade voor vergoeding in aanmerking komt als deze in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust dat deze, gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van de gebeurtenis kan worden toegerekend.
Dat uitgangspunt wordt door [gedaagde] terecht niet weersproken. Zij meent evenwel dat [naam 1] een te dure auto (Fiat 500 1.2. ad € 49,50 per dag) heeft gehuurd en vindt dat er teveel dagen (van 15 februari tot en met 1 maart 2019 + 1 dag voor expertise verzekeraar) in rekening zijn gebracht.
De Saab van [naam 1] was zodanig beschadigd dat met de auto niet meer gereden kon worden. De auto is op kosten van de verzekeraar van [naam 1] getransporteerd naar Autohuis Reka [woonplaats] , aangesloten bij Bovag en bij SchadeGarant, een garagebedrijf dat op 6,5 km afstand van de woonplaats van [naam 1] is gevestigd. Daar had de auto, aldus [gedaagde] , binnen één week gerepareerd kunnen worden, zodat er slechts vergoeding van 7 dagen vervangend vervoer in aanmerking komt. Bovendien heeft [naam 1] een Fiat 500 Arbath gehuurd met een dagtarief van € 44,50, terwijl een standaard Fiat 500 voor € 25,00 gehuurd had kunnen worden.
2.9.
In deze argumentatie wordt [gedaagde] niet gevolgd. Anders dan zij stelt is een Saab 9.3 -2.0 Aero Turbo Coupé wel degelijk een auto die heden ten dage als luxe en sportief kwalificeert, ook in geval sprake is van een exemplaar van 19 jaar oud. Blijkens de in het geding gebrachte foto’s ging het bepaald niet om een oude roestende auto. [naam 1] was zeker niet gehouden om met minder genoegen te nemen dan een auto met vergelijkbare rijkwaliteiten en klassieke uitstraling. Dat heeft hij echter beslist wel gedaan door te kiezen voor een Fiat 500. Uiteraard had hij ook goedkoper terecht gekund, dat is echter niet de vraag. Het gaat er om of dat van hem in redelijkheid verwacht had moeten worden. Dat is niet het geval.
2.10.
Wat betreft het aantal dagen, vaststaat dat [naam 1] al over dit vervangende vervoer beschikte op de dag van het ongeval, vrijdag 15 februari 2019. Hij had reeds toen zijn keuze gemaakt voor samenwerking met B&B. De verzekeraar van [gedaagde] was nog niet in beeld. [naam 1] heeft daarmee slagvaardig gehandeld en dat geldt ook voor het vervolg. De auto is door de garage van zijn keuze opgehaald op 18 februari en op 19 februari 2019 is het schaderapport opgemaakt, waarna direct de opdracht is gegeven tot reparatie van de auto. De brief van de verzekeraar van 18 februari 2019 kwam in die zin dan ook te laat. [gedaagde] heeft niet betwist dat het een gelaedeerde als [naam 1] in beginsel vrij staat zelf te kiezen door wie hij de schade wil laten herstellen en die keuze is niet op Reka gevallen. Claimant betwist dat [naam 1] wist dat hij bij opdracht aan Reka aanspraak kon maken op gratis vervangend vervoer, geheel daargelaten of dat op zichzelf al voldoende redengevend zou zijn om van hem te verlangen dat hij zijn auto door Reka of een vergelijkbare aanbieder had moeten laten repareren. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat ‘gratis’ diensten als deze wel degelijk hun prijs hebben.
[gedaagde] wijst erop dat al op 25 februari 2019 is gefactureerd, terwijl de reparatie pas op 1 maart 2019 is afgerond. Zij verbindt aan deze vaststelling echter geen conclusies. Kennelijk was op al dat moment al duidelijk dat de reparatie afgerond kon worden op 1 maart 2019 en dat de Saab de dag erop zou worden opgehaald.
2.11.
Het betrof een auto van 19 jaar, met een getaxeerd vervangingswaarde van € 5.750,-. Sinds 2011 is het automerk Saab niet meer op de markt, waardoor, zo stelt Claimant, onderdelen niet zomaar op bestelling zijn te krijgen. Claimant betwist daarom dat Reka direct aan de slag had gekund. Weliswaar stelt [gedaagde] dat onderdelen die op voorraad zijn aan Reka met een dag of drie geleverd konden worden, maar daarbij gaat zij er aan voorbij dat hier sprake was van een onderdeel – een achteras – die in het geheel niet meer nieuw geleverd kon worden, zodat [taxateur] zich diende te voorzien van een gebruikt onderdeel dat uiteraard niet zo maar voorhanden hoefde te zijn. [gedaagde] heeft niet tegengesproken dat er vervolgens tijd verloren is gegaan doordat een gebrekkige achteras werd geleverd, zodat vervolgens opnieuw gezocht moest worden naar een andere gebruikte achteras. [gedaagde] heeft de juistheid van de verklaring van de monteur (productie 18 bij de dagvaarding) onweersproken gelaten. De stelling van [gedaagde] dat [taxateur] een gebrekkig onderdeel zou hebben besteld, kan uiteraard niet als een serieuze tegenspraak gelden.
De slotsom is dan ook dat de kosten van het vervangende vervoer in redelijkheid zijn gemaakt en dus ook in volle omvang voor rekening komen van [gedaagde] en haar verzekeraar. Dit betreft een vordering van € 590,73, waarop Claimant al in mindering had gebracht de besparing wegens geen gebruik van de eigen auto (770 km x 0,10 cent per km). De redelijkheid van deze aftrek is door [gedaagde] niet betwist. Door de verzekeraar is slechts een bedrag van € 137,- betaald, zodat nog € 453,73 open staat. Dit bedrag zal worden toegewezen.
2.12.
De kantonrechter heeft Claimant voorts opgedragen waarom de kosten van het transport van de Saab van [woonplaats] naar Heumen zijn toe te rekenen aan Van de Drift en, zo ja, in hoeverre zij ook met betrekking tot deze post heeft voldaan aan haar verplichting om haar schade te beperken.
De keuze voor [taxateur] bracht uiteraard met zich dat de Saab van [woonplaats] naar Heumen getransporteerd diende te worden, 13,4 km van de woning van [naam 1] . Het standpunt van [gedaagde] komt er op neer dat [naam 1] een verwijt treft voor zijn direct na het ongeval genomen beslissing om de auto naar Reka te laten brengen. Het kan [naam 1] echter niet worden verweten dat hij die keuze heeft gemaakt, om zich vervolgens in wat meer rust die dag te oriënteren hoe hij verder zou handelen. Dat daarbij de keuze is gevallen op [taxateur] is, mede gezien het feit dat hij daarmee de hele afhandeling van de schade aan een onafhankelijke derde uit handen kon geven, niet onredelijk. Nu de redelijkheid van de voor het transport in rekening gebrachte kosten niet zijn betwist is [gedaagde] gehouden het factuurbedrag ad € 121,00 alsnog aan Claimant te voldoen.
2.13.
In de derde plaats heeft de kantonrechter een nadere onderbouwing verlangd van Claimant waarom door haar gevorderde kosten voor werkzaamheden ter vaststelling van de aansprakelijkheid en schade redelijk zijn in de zin van artikel 6:96 aanhef en lid 2 en onder b BW.
Het gaat hier om de kosten die [taxateur] in rekening heeft gebracht voor de schadebegroting. De kwaliteit van deze begroting en het daarvan opgemaakte rapport staat tussen partijen niet ter discussie. Het schadebedrag is door de expert van de verzekeraar juist bevonden. [taxateur] heeft drie uur in rekening gebracht tegen een uurtarief van € 81,50, in totaal een bedrag van € 295,85 inclusief btw. Daarop is door de verzekeraar € 125,00 betaald, zodat € 170,85 open is blijven staan. De verzekeraar is van oordeel dat een uurtarief van € 41,67 inclusief btw als gangbaar wordt aangemerkt en dat een expert voor een geval als het onderhavige met twee uur voldoende tijd heeft om de schade op te maken.
Partijen verwijzen over en weer ter onderbouwing van het eigen standpunt naar producties, die geen eenduidig beeld opleveren. Bijzonder is in dit geval dat er onderzoek moest worden gedaan naar de vraag of sprake was van total loss situatie en dat het ging om een auto van een merk dat niet meer wordt geproduceerd. Onder deze omstandigheden en ter voorkoming van verdere proceskosten wordt als redelijk voor deze situatie een bedrag van € 175,- geacht, hetgeen impliceert dat [gedaagde] nog een bedrag van € 50,- schuldig is.
2.14.
Tevens is door SchadeAlert een bedrag van € 254,50 (drie uur ad € 70,- ex btw) gefactureerd voor haar betrokkenheid bij de contra-expertise door de verzekeraar. Die expertise is uitgevoerd op 22 maart 2019. Claimant heeft daarbij aangevoerd dat de eigen expert en de reparateur een mondelinge toelichting hebben moeten geven, omdat de Saab al volledig was hersteld. Daarmee zou drie uren gemoeid zijn geweest, tegen een tarief van € 70,- exclusief btw per uur. Vooraf is voor de extra kosten gewaarschuwd.
Niet uit te sluiten is dat er sprake is geweest van enig contact tussen de beide experts. Dat de expert van [taxateur] met de monteur gedurende drie uren in gesprek is geweest met de expert van de verzekeraar, wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist en is ook verre van aannemelijk. Er lag een volledig gespecificeerd schaderapport van [taxateur] ter tafel en de expert kon ter plaatse de Saab aan een onderzoek onderwerpen. Er viel hier verder nauwelijks iets toe te lichten. Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
2.15.
In de vierde plaats heeft de kantonrechter Claimant verzocht om in te gaan op de door haar gevorderde administratiekosten. Deze kosten belopen € 275,00. Claimant verwijst hiervoor naar de met Holleman gemaakte afspraken. Holleman heeft zijn schadevordering gecedeerd aan Claimant, waarna door Claimant alle vereiste werkzaamheden ten behoeve van de aansprakelijkstelling, de schadebegroting en het buiten rechte incasseren van de schade zijn verricht. Daarvoor rekent Claimant een pakketprijs van € 275,00. Onder dit pakket valt het werk van een ervaren schade-behandelaar en een basisadvies van een jurist. Werkzaamheden buiten het pakket worden afzonderlijk in rekening gebracht. In deze zaak zijn dat de kosten van een tweetal aanmaningen, in totaal € 33,88.
Vooropgesteld zij dat in deze zaak van meet af aan geen enkele onzekerheid heeft (kunnen) bestaan over de vraag of [gedaagde] aansprakelijk was. Noch zij zelf noch haar verzekeraar heeft zich op enig moment op dat standpunt gesteld. Het enige dat hier gedaan diende te worden was het vaststellen van de schade. Die vaststelling vond plaats op 19 februari 2019 en is vastgelegd in een goed uitgewerkt expertiserapport. De auto is aansluitend gerepareerd. Het enige dat Claimant op dat moment nog diende te doen is het doorsturen van dit rapport naar de verzekeraar van [gedaagde] , nota bene nadat de verzekeraar door Holleman zelf al in kennis was gesteld van het ongeval. Alle andere brieven die door Claimant vervolgens naar [gedaagde] en de verzekeraar zijn verzonden, waren in strikte zin overbodig en hebben slechts geleid tot irritatie over en weer. De verzekeraar heeft de zaak, anders dan Claimant stelt, voldoende voortvarend afgehandeld. Eind maart is het schadebedrag uitgekeerd. Onder deze omstandigheden is er geen enkele reden om een forfaitair bedrag in rekening te brengen bij [gedaagde] . In wezen komen de werkzaamheden waarvan Claimant thans betaling verlangt neer op buitengerechtelijke kosten, die mits tijdig aangezegd toewijsbaar kunnen zijn als betaling uitblijft. In rechte zijn deze kosten echter niet onder die titel gevorderd en daarom worden deze afgewezen, temeer nu deze procedure zeker niet los gezien kan worden van de minstens gesproken weinig constructieve wijze waarop Claimant de zaken heeft aangepakt.
2.16.
Wat er van dit laatste ook zij, de procedure leidt uiteindelijk tot een betalingsverplichting van [gedaagde] , reden waarom zij zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Claimant. Deze worden begroot op € 829,06 (dagvaarding € 103,06, griffierecht € 486,00 en salaris gemachtigde 2 punten ad 120 = € 240,-). De gevorderde nakosten worden afgewezen, nu er geen enkele reden is om te veronderstellen dat [gedaagde] niet direct na het wijzen van dit vonnis tot betaling zal overgaan. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 624,73 te betalen aan Claimant, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2019 tot de dag van algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Claimant begroot op € 829,06, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021