Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
1.De procedure
- het schriftelijke wrakingsverzoek inclusief bijlagen van 24 december 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 4 februari 2021;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 februari 2021, inclusief de namens verzoeksters door mr. Friedberg overgelegde pleitnota.
- verzoeksters, bijgestaan door mr. B.S. Friedberg en mr. M.A. Oostendorp;
- de rechter.
2.Het wrakingsverzoek en het standpunt van de rechter
11 december 2020 een tussenvonnis is gewezen. Volgens verzoeksters is in deze procedure sprake van schijn van partijdigheid van de rechter, omdat hij als voorzitter van de Raad van Discipline in het resort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de Raad) een voorzittersbeslissing heeft genomen op een herzieningsverzoek dat door verzoeksters was ingediend. Dat herzieningsverzoek was gericht tegen een eerdere beslissing van de Raad waarbij een klacht van verzoeksters tegen de advocaten van de gemeente Nijmegen ongegrond was verklaard en ingegeven door een latere beslissing van het gerechtshof Amsterdam waarbij het optreden van deze advocaten onrechtmatig is bevonden.
Er is niet alleen sprake van de schijn van partijdigheid van de rechter doordat hij als voorzitter een beslissing heeft genomen op het herzieningsverzoek, maar ook omdat hij in die beslissing ten overvloede heeft overwogen dat geen sprake is van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Door de beslissing niet te beperken tot de formele afwijzingsgrond, maar ook een inhoudelijk oordeel te geven over de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, heeft de rechter inbreuk gemaakt op het uitgangspunt van onpartijdigheid. Verder is het uitgangspunt dat als een tuchtrechter enige betrokkenheid heeft bij partijen, hoe klein ook, hij ter voorkoming van iedere schijn van partijdigheid, niet betrokken moet zijn bij de behandeling van deze tuchtrechtelijke kwestie. Er was voor de rechter ook geen enkele noodzaak om in de tuchtzaak als voorzitter van de Raad op te treden. Bij verzoeksters leeft het gevoel dat de rechter de beslissing in de tuchtzaak actief naar zich toe heeft getrokken om een oordeel over hen te kunnen geven en om de Raad de mogelijkheid te ontnemen zich over het herzieningsverzoek te buigen. Hiermee heeft hij verzoeksters de pas afgesneden om verdere stappen te kunnen ondernemen tegen hun voormalige advocaten. Dit gevoel is mede ingegeven doordat verzoeksters van mening zijn dat de rechter in een andere zaak, waarin verzoeksters geen partij waren, heeft geoordeeld dat zij onrechtmatig hadden gehandeld en zo het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden.