ECLI:NL:RBGEL:2021:988

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
C/05/381986 / KG RK 21-1
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in procedure tussen gemeente Nijmegen en verzoeksters

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 18 februari 2021 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeksters, die betrokken zijn bij een juridische procedure tegen de gemeente Nijmegen, hebben de wraking aangevraagd van mr. J.R. Veerman, die als rechter optreedt in hun zaak. De verzoeksters voerden aan dat er sprake was van schijn van partijdigheid, omdat de rechter ook als voorzitter van de Raad van Discipline had opgetreden in een herzieningsprocedure die door hen was ingediend. Deze herzieningsprocedure betrof een eerdere beslissing van de Raad waarbij een klacht van verzoeksters tegen de advocaten van de gemeente Nijmegen ongegrond was verklaard. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter. Het enkele feit dat de rechter in verschillende procedures tussen dezelfde partijen optreedt, is op zichzelf niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat de verzoeksters concrete omstandigheden moeten aanvoeren om hun vrees voor partijdigheid te onderbouwen, wat in dit geval niet is gebeurd. De beslissing van de wrakingskamer is in het openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/381986 /KG RK 21-1
beslissing van 18 februari 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker 1] ,
en
[verzoeker 2] ,
hierna te noemen: verzoeksters,
strekkende tot de wraking van
mr. J.R. Veerman,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek inclusief bijlagen van 24 december 2020;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 4 februari 2021;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 februari 2021, inclusief de namens verzoeksters door mr. Friedberg overgelegde pleitnota.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeksters, bijgestaan door mr. B.S. Friedberg en mr. M.A. Oostendorp;
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek en het standpunt van de rechter

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als voorzitter van de meervoudige kamer in de bij de rechtbank lopende procedure met zaaknummer NL.18.8121 (hoofdzaak) tussen de gemeente Nijmegen en verzoeksters.
2.2.
Uit het wrakingsverzoek en de ter zitting gegeven toelichting op de mondelinge behandeling, blijkt dat verzoeksters het volgende aan hun wrakingsverzoek ten grondslag hebben gelegd.
Tussen de gemeente Nijmegen en verzoeksters, en ook hun bedrijven, spelen een groot aantal juridische kwesties die hebben geleid tot diverse procedures bij deze rechtbank. De rechter is als voorzitter van de meervoudige kamer betrokken bij de hoofdzaak, waarin op
11 december 2020 een tussenvonnis is gewezen. Volgens verzoeksters is in deze procedure sprake van schijn van partijdigheid van de rechter, omdat hij als voorzitter van de Raad van Discipline in het resort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de Raad) een voorzittersbeslissing heeft genomen op een herzieningsverzoek dat door verzoeksters was ingediend. Dat herzieningsverzoek was gericht tegen een eerdere beslissing van de Raad waarbij een klacht van verzoeksters tegen de advocaten van de gemeente Nijmegen ongegrond was verklaard en ingegeven door een latere beslissing van het gerechtshof Amsterdam waarbij het optreden van deze advocaten onrechtmatig is bevonden.
Er is niet alleen sprake van de schijn van partijdigheid van de rechter doordat hij als voorzitter een beslissing heeft genomen op het herzieningsverzoek, maar ook omdat hij in die beslissing ten overvloede heeft overwogen dat geen sprake is van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Door de beslissing niet te beperken tot de formele afwijzingsgrond, maar ook een inhoudelijk oordeel te geven over de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, heeft de rechter inbreuk gemaakt op het uitgangspunt van onpartijdigheid. Verder is het uitgangspunt dat als een tuchtrechter enige betrokkenheid heeft bij partijen, hoe klein ook, hij ter voorkoming van iedere schijn van partijdigheid, niet betrokken moet zijn bij de behandeling van deze tuchtrechtelijke kwestie. Er was voor de rechter ook geen enkele noodzaak om in de tuchtzaak als voorzitter van de Raad op te treden. Bij verzoeksters leeft het gevoel dat de rechter de beslissing in de tuchtzaak actief naar zich toe heeft getrokken om een oordeel over hen te kunnen geven en om de Raad de mogelijkheid te ontnemen zich over het herzieningsverzoek te buigen. Hiermee heeft hij verzoeksters de pas afgesneden om verdere stappen te kunnen ondernemen tegen hun voormalige advocaten. Dit gevoel is mede ingegeven doordat verzoeksters van mening zijn dat de rechter in een andere zaak, waarin verzoeksters geen partij waren, heeft geoordeeld dat zij onrechtmatig hadden gehandeld en zo het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft kort weergegeven als volgt op het verzoek gereageerd.
Het klopt dat de rechter op 21 december 2020 als plaatsvervangend voorzitter van de Raad op het herzieningsverzoek van verzoeksters heeft beslist. Uit het door het Hof van Discipline ontwikkelde protocol volgt dat een herzieningsverzoek alleen kan worden ingediend door een beklaagde advocaat als eerder een tegen hem of haar gerichte klacht gegrond is verklaard. Dat was hier niet het geval. Het herzieningsverzoek was om die reden kennelijk niet-ontvankelijk. Uit het protocol volgt ook dat een dergelijke beslissing door de voorzitter van de Raad, en niet door de Raad, wordt genomen. Er bestaat ook geen beleid dat een tuchtrechter niet betrokken mag zijn bij een zaak als hij enige betrokkenheid heeft bij partijen. Dit staat ter vrije beoordeling van de betreffende tuchtrechter. Omdat er geen sprake was van een inhoudelijk oordeel en slechts van een afwijzing op formele gronden heeft de rechter geen reden gezien om deze tuchtzaak niet te behandelen. Er bestond, om organisatorische redenen, ook geen mogelijkheid om de tuchtzaak door een andere plaatsvervangend voorzitter te laten doen. Voor wat betreft de overweging ten overvloede, daarmee heeft de rechter enkel aangegeven dat de procedure die heeft geleid tot de beslissing van de Raad waarvan herziening is verzocht volgens de daarvoor geldende regels is verlopen en dat dus ook daarin geen grond voor ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek was gelegen. Hiermee heeft hij op geen enkele wijze een (inhoudelijk) oordeel gegeven over de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam.
Dat een rechter optreedt in verschillende zaken tussen dezelfde partijen of betrokkenen, is niet uitzonderlijk. Dit kan soms wellicht een ongemakkelijk gevoel opleveren voor partijen, maar dit kan op zichzelf geen grond zijn voor wraking. Verder hadden verzoeksters, wanneer zij van mening zijn dat door de voorzittersbeslissing een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden appel kunnen instellen bij het Hof van Discipline of een klacht kunnen indienen bij de Raad. Dan had wellicht door middel van een gesprek de kou uit de lucht kunnen worden genomen. Een wrakingsverzoek is daarvoor niet het geëigende middel.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter alleen gewraakt kan worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van de (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn.
3.2.
De wrakingskamer is, anders dan verzoeksters, van oordeel dat uit het optreden van de rechter in de hiervoor genoemde herzieningsprocedure als voorzitter van de Raad niet blijkt dat bij hem sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid. Dat de rechter in die herzieningsprocedure als voorzitter is opgetreden, terwijl hij tevens als rechter betrokken was bij een andere lopende procedure van verzoeksters, vormt voor het bestaan van deze vooringenomenheid of partijdigheid op zichzelf bezien in ieder geval geen aanwijzing. Het is immers niet ongebruikelijk dat een partij in verschillende procedures dezelfde rechter treft. Ook het feit dat verzoeksters in een eerdere procedure (tevergeefs) een wrakingsverzoek tegen de rechter hadden ingediend, maakt niet dat de rechter door op te treden als voorzitter in de herzieningsprocedure de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen. Verder blijkt nergens uit dat, zoals verzoeksters stellen, de rechter de herzieningsprocedure actief naar zich toe heeft getrokken. Ook inhoudelijk blijkt uit de genomen beslissing geen (schijn van) vooringenomenheid. Aan de voorzittersbeslissing zijn geen argumenten ten grondslag gelegd die de schijn van vooringenomenheid wekken. Ook is geen sprake van een onbegrijpelijke of ontoereikend gemotiveerde beslissing, laat staan van een zodanig onbegrijpelijke beslissing dat die beslissing alleen verklaard kan worden door vooringenomenheid van de rechter. Tot slot is naar het oordeel van de wrakingskamer, anders dan verzoeksters stellen, ook duidelijk dat de in de herzieningsbeslissing opgenomen overweging ten overvloede alleen gaat over hoe de procedure die heeft geleid tot de beslissing waarvan herziening is verzocht, is verlopen. Het houdt op geen enkele wijze een inhoudelijk oordeel in over het (volgens verzoeksters klachtwaardige) optreden van de advocaten van de gemeente Nijmegen. Het betoog van verzoeksters dat uit de overweging ten overvloede blijkt van (de schijn van) partijdigheid van de rechter omdat de rechter met deze overweging een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over deze kwestie, mist dus feitelijke grondslag en kan alleen hierom al niet slagen.
3.3.
Wat resteert is het bij verzoeksters levende gevoel dat de rechter vooringenomen is. Een dergelijk gevoel is niet voldoende om de schijn van partijdigheid aan te nemen. De vrees voor partijdigheid moet objectief (en niet slechts subjectief) gerechtvaardigd zijn. Verzoeksters moeten daartoe concrete omstandigheden aanvoeren en van dergelijke concrete omstandigheden is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken. Eerdere, voor verzoeksters nadelig uitgepakte, beslissingen van de rechter, zijn daarvoor onvoldoende, ook als die voor hen onbegrijpelijk zijn of onrechtvaardig voelen.
3.4.
Nu verzoeksters geen andere omstandigheden aan hun wrakingsverzoek ten grondslag hebben gelegd, zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.Beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Schippers, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. A.S.W. Kroon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. Van Schagen.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021.
griffier
mr. J.A. van Schagen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open