ECLI:NL:RBGEL:2022:1125

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
9452037
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de CAO Jeugdzorg op arbeidsovereenkomsten en vorderingen tot betaling van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een pedagogisch medewerker, en Stichting Kind aan Huis. [Eiseres] vorderde betaling van verschillende vergoedingen op basis van de CAO Jeugdzorg, die volgens haar van toepassing zou zijn op haar arbeidsovereenkomst. De stichting betwistte de toepasselijkheid van de CAO en stelde dat [eiseres] niet recht had op de gevorderde bedragen. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 31 januari 2022, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten en bewijsstukken overlegden.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de CAO Jeugdzorg van toepassing is op de arbeidsovereenkomsten tussen [eiseres] en Kind aan Huis. De rechter heeft de uitleg van de werkingssfeerbepaling van de CAO gevolgd, waarbij de bewoordingen van de CAO en de doelstellingen van de organisatie centraal stonden. De rechter oordeelde dat Kind aan Huis, ondanks haar unieke werkwijze, onder de CAO valt omdat haar doelstellingen overeenkomen met die van de CAO Jeugdzorg.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen, inclusief de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten, en Kind aan Huis veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van Kind aan Huis gesteld. Dit vonnis benadrukt de dwingende werking van de CAO en de rechten van werknemers, ongeacht eventuele instemming met afwijkingen van de CAO.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats [woonplaats]
zaakgegevens 9452037 \ CV EXPL 21-7512 \ 520
uitspraak van 2 maart 2022
vonnis
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde mr. C.M. Kemmer
tegen
de stichting
Stichting Kind aan huis
gevestigd te Braamt
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde mr. J.W.M. Soentjens
Partijen worden hierna [eiseres] en Kind aan Huis genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 november 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- op de mondelinge behandeling door Kind aan Huis als aanvullende productie overgelegd functieprofiel;
- op de mondelinge behandeling door [eiseres] overgelegde pleitnota.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2022.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de periode van 1 juni 2020 tot 1 juli 2021 is [eiseres] als pedagogisch medewerker werkzaam geweest bij Kind aan Huis op basis van twee opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Kind aan Huis past de CAO Jeugdzorg niet toe, wat volgens [eiseres] wel zou moeten. Op 14 juni 2021 heeft [eiseres] een e-mail gestuurd aan Kind aan Huis, waarin zij onder meer schrijft:

In deze gesprekken heb ik ook aangegeven dat Stichting Kind aan Huis zich niet houdt aan de CAO Jeugdzorg en de daarbij behorende arbeidsvoorwaarden. (…) In de bijgevoegde bijlage is per onderdeel berekend waar ik recht op heb maar wat ik niet of te weinig heb ontvangen. Per onderdeel geef ik de totaalbedragen aan.”
2.2.
In reactie daarop is namens Kind aan Huis aangegeven dat de CAO Jeugdzorg niet van toepassing is op de arbeidsrelaties binnen haar organisatie.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Kind aan Huis te veroordelen tot betaling van:
a. € 155,56 aan eenmalige uitkering op basis van artikel 7.1 lid e van de CAO Jeugdzorg;
b. € 3.145,71 bruto aan eindejaarsuitkering, conform artikel 7.2 van de CAO Jeugdzorg;
c. € 355,61 bruto aan herberekening van het vakantiegeld, conform artikel 7.3 van de CAO Jeugdzorg;
d. € 1.265,40 bruto aan onregelmatigheidstoeslag op basis van artikel 8.1 van de CAO Jeugdzorg;
e. € 2.055,96 bruto aan slaapdiensten, conform artikel 8.3 van de CAO Jeugdzorg;
f. € 260,- bruto wegens het niet-ontvangen van € 20,- per maand als tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering, conform artikel 8.9 van de CAO Jeugdzorg;
g. € 869,99 bruto op basis van 52,39 misgelopen niet-genoten vakantie-uren, op grond van artikel 9.2 van de CAO Jeugdzorg;
h. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over het sub b, c, d, e en g gevorderde;
i. de wettelijke rente over het sub a tot en met h gevorderde vanaf datum verzuim tot aan de dag der volledige betaling;
j. de buitengerechtelijke kosten ad € 779,41;
en de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de CAO Jeugdzorg van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. Door het onterecht niet toepassen van deze CAO is [eiseres] een aantal vergoedingen misgelopen. In deze procedure vordert [eiseres] alsnog betaling van deze vergoedingen met een totaalbedrag van € 8.088,23 bruto.
3.3.
Kind aan Huis voert aan dat de CAO Jeugdzorg niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, waardoor zij de gevorderde vergoedingen niet is verschuldigd. Daarnaast stelt zij dat indien de CAO Jeugdzorg wel van toepassing zou zijn, [eiseres] eerst in salarisschaal 7 en vervolgens in salarisschaal 8 had moeten worden ingedeeld. Dat zou betekenen dat zij met toepassing van de CAO een lager loon had moeten krijgen dan zij op basis van haar arbeidsovereenkomsten heeft gekregen.

4.De vordering in voorwaardelijke reconventie

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Kind aan Huis haar vordering in voorwaardelijke reconventie ingetrokken, zodat deze geen behandeling behoeft.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die beantwoord moet worden is of de CAO Jeugdzorg van toepassing is op de arbeidsovereenkomsten tussen [eiseres] en Kind aan Huis. Bij deze beoordeling dient in lijn met vaste rechtspraak van de Hoge Raad de uitleg van de werkingssfeerbepaling plaats te vinden aan de hand van de zogenoemde cao-norm. [1] Dat betekent dat voor de uitleg van deze bepaling in beginsel de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst, van doorslaggevende betekenis zijn, waarbij het niet aankomt op de bedoelingen van partijen, voor zover deze niet uit de bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de tekst (en de eventuele toelichting daarop) zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de tekst gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. [2]
5.2.
Volgens Kind aan Huis valt zij niet onder de CAO Jeugdzorg omdat zij een stuk verder gaat dan de reguliere jeugdhulp en daarmee uniek is. In de CAO ligt het accent op de problemen, terwijl bij Kind aan Huis de ontwikkeling van het kind centraal staat. Bovendien is geen sprake van een vooraf bepaalde tijdsduur voor het verblijf van het kind of de jongere in haar Dushi-huizen. Daarmee heeft Kind aan Huis volgens haar een ander doel en een andere werkwijze dan die wordt beschreven in de CAO. Daar voegt zij aan toe dat indien de tekst van de CAO voor meer dan één uitleg vatbaar is die tekst onverbindend kan zijn voor een partij die niet betrokken was bij de CAO-onderhandelingen. Daarbij verwijst zij naar het Condor-arrest van de Hoge Raad.
5.3.
Allereerst wijst de kantonrechter erop dat de Hoge Raad ook in het door Kind aan Huis genoemde Condor-arrest erop heeft gewezen dat een CAO moet worden uitgelegd in overeenstemming met de hiervoor in 5.1 toegelichte CAO-norm. [3] De stelling dat een bepaling van een CAO onverbindend zou kunnen zijn als die voor meer dan één uitleg vatbaar is volgt de kantonrechter niet. Dat volgt ook niet uit het Condor-arrest.
5.4.
In 2.2 van de CAO Jeugdzorg is bepaald voor wie de afspraken in die CAO gelden. Die bepaling luidt:

De cao Jeugdzorg is van toepassing op de werkgever en werknemer zoals is omschreven bij de begripsbepalingen 1.1 en 1.2 van deze cao. (…)”
In 1.1 van de begripsbepalingen staat wat in de CAO wordt verstaan onder werkgever. Daar staat onder meer:

De werkgever is de rechtspersoon die, al dan niet samen met een of meer andere rechtspersonen, één of meer organisaties in stand houdt. De werkgever heeft de volgende doelstelling: het bieden van ondersteuning van, en hulp en zorg aan jeugdigen en ouders, stiefouders of anderen die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden bij opgroei- en opvoedingsproblemen- door het inzetten van het vakmanschap van de orthopedagogiek, de ontwikkelingspsychologie en kennis van het gezinssysteem.
Deze ondersteuning, hulp en zorg heeft als doel om:

Deze problemen te verminderen, te stabiliseren, (methodisch) te behandelen of op te heffen.

Om te gaan met de gevolgen van psychosociale problemen en/of gedragsproblemen van de jeugdige, of bij dreigende zodanige problemen.”
5.5.
Deze bewoordingen zijn volgens de kantonrechter duidelijk. Iedere werkgever die als doelstelling heeft om ondersteuning, hulp en zorg te bieden aan jeugdigen en hun ouders met het doel om onder meer de problemen van de jeugdige te verminderen, dan wel om te gaan met de gevolgen van die problemen valt onder de CAO Jeugdzorg. Uit de door Kind aan Huis overgelegde folder en toelichting volgt dat zij verblijfszorg biedt met begeleiding en ondersteuning aan kinderen en jongeren die uit huis zijn geplaatst. In haar folder wordt bij de uitleg van de ‘Dushi-methodiek’ over het pedagogisch handelen en opvoeden aangegeven:

Vanaf het tweede jaar start de inzet van specifieke zorgtrajecten, therapieën en intensieve begeleiding om het basisvertrouwen verder te herstellen en op te bouwen. (…) Dushi Huis omarmt de ouders, zij worden waar mogelijk betrokken bij de opvoeding.”
En bij het onderdeel ‘Waarin onderscheiden we ons’ staat onder meer:

Biedt maatwerk voor het kind en zet in op persoonlijke kracht van het kind om uit te groeien tot een stabiele jongvolwassene;
Uit deze door Kind aan Huis verstrekte informatie volgt dat haar doelstelling samenvalt met de doelstelling zoals verwoord in de CAO Jeugdzorg. Die doelstelling staat los van de mogelijk unieke werkwijze die Kind aan Huis daarbij hanteert. Dit brengt mee dat de CAO Jeugdzorg van toepassing is op Kind aan Huis en haar (oud) werknemers.
5.6.
Kind aan Huis stelt dat [eiseres] wist dat Kind aan Huis de CAO Jeugdzorg niet toepast en dat [eiseres] daar (expliciet) mee heeft ingestemd. Deze instemming is voor de toepasselijkheid van de CAO Jeugdzorg niet relevant. De CAO Jeugdzorg is algemeen verbindend verklaard, waardoor de bepalingen daaruit automatisch en dwingend doorwerken in de individuele arbeidsovereenkomst tussen Kind aan Huis en [eiseres] . Dus ook al zou [eiseres] hebben ingestemd met het niet van toepassing zijn van de CAO Jeugdzorg, kan zij alsnog nakoming van de bepalingen uit deze CAO vorderen.
5.7.
De door [eiseres] gevorderde vergoedingen a tot en met i (zie 3.1) zijn door Kind aan Huis op zichzelf niet betwist. Kind aan Huis heeft echter aangevoerd dat met toepassing van de CAO het salaris van [eiseres] gebaseerd zou moeten zijn op salarisschaal 7.0 en 8.0. Omdat het om een standaard CAO gaat, kan daar niet van worden afgeweken, waardoor – zo begrijpt de kantonrechter – het teveel betaalde salaris volgens Kind aan Huis zou moeten worden verrekend met de vordering van [eiseres] . [eiseres] betwist dit en voert aan dat zij hoger ingeschaald zou moeten worden op basis van de CAO en het recht dient te behouden op het overeengekomen en betaalde salaris.
5.8.
In artikel 7 van de CAO Jeugdzorg staat dat de werknemer een salaris ontvangt volgens de salarisschaal die hoort bij zijn functie. In bijlage 7 bij de CAO zijn de salarisschalen opgenomen, in bijlage 11 het functieboek en in bijlage 11.C een uitleg over hoe het salaris wordt bepaald. In artikel 2 lid 1 van die bijlage 11.C staat:

De werkgever maakt een beschrijving van de generieke functie van een werknemer of van een functiegroep werknemers. Dit doet de werkgever volgens de systematiek van het functieboek waarbij de volgende onderdelen in de functiebeschrijving aan de orde komen:
• Binnen welke kaders is de werknemer werkzaam? (context)
• Waarvoor is de werknemer aangenomen? (doel van de functie)
• Welke positie neemt de werknemer in de organisatie in? (organisatorische context)
• Wat moet de werknemer bereiken? (resultaten)
• Wat kan de werknemer doen om de doelen te bereiken? (activiteiten)
• Welke kennis heeft de werknemer nodig om de resultaten te behalen?
Als de werkzaamheden van de werknemer in het algemeen overeenkomen met de matrix-functie uit het functieboek, dan gebruikt de werkgever de beschrijving uit het functieboek als voorlopige functiebeschrijving.”
De voorlopige functieomschrijving dient vervolgens te worden verstrekt aan de werknemer en als deze daarmee instemt wordt een salarisschaal vastgesteld waarvoor eveneens instemming moet worden gevraagd aan de werknemer.
5.9.
Op de mondelinge behandeling heeft Kind aan Huis het functieprofiel voor Jeugdzorgwerker D uit het functieboek overgelegd voor het geval dat de CAO Jeugdzorg van toepassing zou zijn. Desgevraagd heeft Kind aan Huis toegelicht dat deze functiebeschrijving nooit is besproken met [eiseres] . Ook gaf zij aan dat Kind aan Huis een heel ander pedagogisch kader heeft, waardoor dit functieprofiel eigenlijk niet past binnen haar organisatie. Kind aan Huis heeft niets gesteld over de concrete werkzaamheden van [eiseres] , noch over de in bijlage 11.C genoemde onderdelen van haar functie. Zij heeft daarom onvoldoende onderbouwd of en hoe de werkzaamheden van [eiseres] met het functieprofiel Jeugdzorgwerker D zouden overeenstemmen. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan de stelling dat Kind aan Huis teveel salaris aan [eiseres] zou hebben betaald wat verrekend zou moeten worden met de vorderingen van [eiseres] . Om dezelfde reden gaat de kantonrechter voorbij aan haar bewijsaanbod.
5.10.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen a tot en met i van [eiseres] , die als dusdanig niet zijn betwist, worden toegewezen (zie 3.1). De kantonrechter ziet geen aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen, omdat Kind aan Huis er bewust voor heeft gekozen om de CAO Jeugdzorg niet toe te passen zonder daarvoor de procedure te volgen die deze CAO biedt om (voor een deel) niet aan deze CAO te hoeven houden. [4] Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten oordeelt de kantonrechter als volgt. Volgens Kind aan Huis heeft [eiseres] deze kosten niet gemaakt, omdat zij is verzekerd bij ARAG rechtsbijstand. Zoals in het Rapport BGK-Integraal (hoofdstuk V.5) is opgemerkt is de omstandigheid dat iemand wel of niet verzekerd is, niet relevant voor het antwoord op de vraag of de betreffende schade is geleden. [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zodat deze kosten zullen worden toegewezen.
5.11.
Kind aan Huis wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiseres] dragen. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 124,- zijnde een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 124,-, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis en vermeerderd met wettelijke rente.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt Kind aan Huis tot betaling aan [eiseres] van:
a. € 155,56 aan eenmalige uitkering;
b. € 3.145,71 bruto aan eindejaarsuitkering;
c. € 355,61 bruto aan herberekening van het vakantiegeld;
d. € 1.265,40 bruto aan onregelmatigheidstoeslag;
e. € 2.055,96 bruto aan slaapdiensten;
f. € 260,- bruto als tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering;
g. € 869,99 bruto voor vakantie-uren;
h. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over b, c, d, e en g;
te vermeerderen met de wettelijke rente over a tot en met h vanaf datum verzuim tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt Kind aan Huis tot betaling van een bedrag van € 779,41 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
veroordeelt Kind aan Huis in de proceskosten van [eiseres] , tot deze uitspraak begroot op € 127,27 aan dagvaardingskosten, € 240,- aan griffierecht en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde;
6.4.
veroordeelt Kind aan Huis tot betaling van de nakosten, begroot op € 124,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval Kind aan Huis niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving voor wat betreft de nakosten en vanaf betekening voor wat betreft de verhoging;
6.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.P.M. Hennekens en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld HR 24 februari 2012, ECLI:HR:2012:BU9889
2.zie onder meer HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, rov. 3.4.2
3.HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687
4.Zie 2.6 CAO Jeugdzorg