ECLI:NL:RBGEL:2022:1497

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
05/255589-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens voorhanden hebben van gasrevolver en patronen en mishandeling ex-partner tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest. Vrijspraak poging afpersing.

Op 24 maart 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een gasrevolver en mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 september 2021 een revolver heeft getrokken tijdens een confrontatie met de aangevers, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot afpersing. De verklaringen van de getuigen waren tegenstrijdig en niet betrouwbaar genoeg om tot een veroordeling te komen voor dit feit.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een gasrevolver en munitie, alsook aan de mishandeling van zijn ex-partner op 6 september 2021. De mishandeling vond plaats in de woning van de aangeefster, waar de verdachte haar met kracht bij de keel greep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard. Voor de benadeelde partij [benadeelde 2] is een schadevergoeding van € 250,00 aan smartengeld toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/255589-21
Datum uitspraak : 24 maart 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .
Raadsman: mr. M.H.A. Horsch, advocaat in Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 september te Kesteren, althans in Nederland,
op de openbare weg, te weten aan de Jan Steenstraat,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[getuige 1] en/of [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van
een brommer, in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan [getuige 1] en/of een derde
toebehoorde(n)
- ( vanachter een busje) onverhoeds voor die [benadeelde 1] en [getuige 1]
is gesprongen en de woorden heeft toegevoegd: “Afgeven die brommer! Nu!",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een revolver tegen de buik en/of borstkast, althans tegen het lichaam
van die [benadeelde 1] heeft gedrukt/gehouden en/of
- ( vervolgens) tegen/in gezicht van die [benadeelde 1] heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 september 2021 tot en met
22 september 2021 te Kesteren, althans in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een (omgebouwde) gasrevolver, van het merk [merk 1] , type [type]
, kaliber 9 mm RK,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
- een hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en
munitie, te weten 6, althans een aantal (knal)patronen,
van het merk [merk 2] , kaliber 9 mm R.K.
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 6 september 2021 te Kesteren, althans in Nederland,
[benadeelde 2] heeft mishandeld door (met kracht) de keel/hals van die
[benadeelde 2] vast te pakken en/of de keel/hals van die [benadeelde 2] dicht te knijpen
en/of (vervolgens) haar keel dicht te houden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. Waar het gaat om feit 1 is de officier van justitie van mening dat er geen reden is om te twijfelen aan de verklaringen van [benadeelde 1] en [getuige 1] , nu deze elkaar op essentiële punten ondersteunen. De verklaringen die [benadeelde 1] en [getuige 1] hebben afgelegd bij de rechter-commissaris komen weliswaar niet helemaal overeen met de verklaringen die zij hebben afgelegd bij de politie, maar in de kern hebben zij in gelijke zin verklaard. Daarbij komt dat twijfel bestaat over de vraag of verdachte ter terechtzitting oprecht en volledig heeft verklaard; hij speelt nog steeds geen open kaart.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat redenen bestaan om te twijfelen aan de verklaringen van [benadeelde 1] en [getuige 1] , nu deze tegenstrijdigheden bevatten. Niet alleen zitten er verschillen in hun verklaringen bij de politie enerzijds en bij de rechter-commissaris anderzijds, maar hun verklaringen bij de politie zijn ook al tegenstrijdig ten opzichte van elkaar. Niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gezegd “Afgeven die brommer! Nu!”. De geweldshandelingen van verdachte zijn niet verricht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit, te weten van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het dichtknijpen en dichthouden van de keel. Ten aanzien van het vastpakken van de keel heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Vast staat dat op 21 september 2021 een confrontatie tussen enerzijds verdachte en anderzijds aangever [benadeelde 1] en [getuige 1] heeft plaatsgevonden en dat verdachte daarbij een revolver heeft getrokken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot afpersing.
Verdachte heeft ter zitting, kort samengevat, verklaard dat hij, op het moment dat hij de straat wilde oversteken, [benadeelde 1] en [getuige 1] tegenkwam. Zij zaten op de brommer. Er werd geroepen door [benadeelde 1] . [benadeelde 1] [benadeelde 2] van de brommer. Toen vond er wat duw- en trekwerk plaats. [benadeelde 1] probeerde verdachte te slaan, maar dat lukte niet. Voor verdachte het wist, voelde hij iets branden in zijn gezicht, verdachte denkt pepperspray of traangas. Toen heeft hij de revolver uit zijn broeksband gehaald en heeft hij deze revolver van korte afstand op [benadeelde 1] gericht. Verdachte heeft aangegeven niets te hebben willen wegnemen en niets te hebben gezegd over het willen hebben van een brommer of andere goederen.
[benadeelde 1] heeft bij de politie, kort samengevat, verklaard dat hij verdachte hoorde zeggen dat hij de scooter waar [benadeelde 1] en [getuige 1] op reden, wilde hebben. Bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde 1] verklaard dat verdachte riep dat [benadeelde 1] zijn spullen moest afgeven. Verder weet hij het niet meer. Hij had veel gedronken. Achteraf hoorde hij dat verdachte vervoer nodig had en de brommer wilde hebben. [benadeelde 1] heeft zich bij de rechter-commissaris beroepen op zijn verschoningsrecht voor wat betreft de vraag of hij pepperspray bij zich had of heeft gebruikt.
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte zei: “afgeven die brommer! Nu!”. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte zei dat hij de brommer mooi vond. Volgens [getuige 1] dachten [benadeelde 1] en hij dat verdachte de brommer wilde stelen, maar dat heeft verdachte niet gezegd op dat moment.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [benadeelde 1] en [getuige 1] tegenstrijdigheden bevatten met betrekking tot de kern van de verdenking, namelijk het oogmerk van verdachte zich wederrechtelijk te bevoordelen, in die zin dat hij, door te dreigen met een revolver, de brommer of enig ander goed afhandig heeft willen maken.
Getuigenverklaringen over een en hetzelfde incident vertonen vaak enige tegenstrijdigheden. Dat hoeft op zichzelf aan de betrouwbaarheid van die verklaringen, en de mogelijkheid om deze te bezigen voor het bewijs, niet af te doen, zolang de verklaringen op essentiële punten in grote lijnen overeenstemmen. In dit geval laten de verklaringen van [benadeelde 1] en [getuige 1] over de beweerdelijk door verdachte gedane uitlatingen naar het oordeel van de rechtbank echter op essentiële punten meerdere tegenstrijdigheden zien. Wat vooral opvalt is dat de verklaringen die zij hebben afgelegd bij de politie wezenlijk anders zijn dan de verklaringen die zij hebben afgelegd bij de rechter-commissaris. Verder is het naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat [benadeelde 1] wat betreft het bij zich dragen of gebruiken van pepperspray niet het achterste van zijn tong heeft willen laten zien. De rechtbank acht wel aannemelijk geworden dat verdachte door [benadeelde 1] met pepperspray is bespoten.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [benadeelde 1] en [getuige 1] wat betreft het oogmerk om zich goederen toe te eigenen onbetrouwbaar. De rechtbank hecht in zoverre dan ook geen geloof aan de verklaringen en deze kunnen dan ook niet worden gebruikt voor het bewijs. Gelet daarop ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde poging tot afpersing en zal verdachte daarvan, ondanks dat vaststaat dat hij een wapen op [benadeelde 1] heeft gericht, worden vrijgesproken.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 26;
- het proces-verbaal Onderzoek wapen, p. 33-35.
Feit 3
Aangeefster [benadeelde 2] heeft verklaard dat verdachte op 6 september 2021 via de achterdeur haar woning aan de Jan Steenstraat 21 te Kesteren binnenkwam. Aangeefster hoorde verdachte zeggen dat zij drugs voor hem moest halen. Daar heeft aangeefster gevolg aan gegeven. Verdachte werd agressief, omdat aangeefster de drugs niet gaf. Aangeefster zag en voelde dat verdachte haar met een hand bij haar keel greep. Zij werd omhoog getild. Zij voelde hierdoor pijn aan haar keel. Toen verdachte haar los liet, viel zij hard op haar knieën op de grond. Dit deed veel pijn. [2]
[getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat haar vader met zijn beide handen tegen de keel van haar moeder, [benadeelde 2] , drukte. [getuige 2] zag dat haar moeder (aangeefster) in een hoek stond en dat haar vader (verdachte) haar moeder op tilde aan haar keel met beide handen gestrekt voor zich uit. Zij zag dat haar moeder op haar tenen stond. Zij zag dat verdachte zijn handen van de keel van haar moeder deed. Zij zag dat haar moeder toen in elkaar zakte. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 maart 2022 verklaard dat hij behoorlijk agressief was en aangeefster met twee handen in de hoek heeft geduwd en haar heeft vastgegrepen. Het kan kloppen dat verdachte aangeefster daarbij aan haar kleren heeft opgetild. [4]
De rechtbank acht op basis van de voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [benadeelde 2] door de keel van [benadeelde 2] vast te pakken. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de keel van [benadeelde 2] dicht heeft geknepen en (vervolgens) haar keel dicht heeft gehouden. De rechtbank zal verdachte in zoverre vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij in
of omstreeksde periode van 17 september 2021 tot en met
22 september 2021 te Kesteren, althans in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een (omgebouwde) gasrevolver, van het merk [merk 1] , type [type]
, kaliber 9 mm RK,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer,revolver
en/of pistool
en
/of
- een hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en
munitie, te weten 6
, althans een aantal(knal)patronen,
van het merk [merk 2] , kaliber 9 mm R.K.
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks6 september 2021 te Kesteren,
althans in Nederland,
[benadeelde 2] heeft mishandeld door (met kracht) de keel
/halsvan die
[benadeelde 2] vast te pakken
en/of de keel/hals van die [benadeelde 2] dicht te knijpen
en/of (vervolgens) haar keel dicht te houden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 3:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de rapporten van het NIFP en de reclassering, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van
16 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de proeftijd zal bepalen op drie jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat, indien verdachte voor feit 1 wordt vrijgesproken, geen ruimte meer is voor oplegging van een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overstijgt. Voor zover de rechtbank alle feiten bewezen acht, verzoekt de raadsman rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt, eventueel in combinatie met oplegging van een voorwaardelijk deel met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangeefster, zijn ex-partner. De mishandeling heeft plaatsgevonden in haar woning, een plek waar men zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Hun minderjarige dochter was eveneens in de woning aanwezig en was getuige van de mishandeling. Door zich op deze agressieve manier te gedragen heeft verdachte angstgevoelens bij aangeefster en hun dochter teweeggebracht en een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gasrevolver en een hoeveelheid patronen. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Illegaal wapenbezit hoort niet thuis in de maatschappij en dient krachtig te worden bestreden. Het staat buiten kijf dat het ongeoorloofde bezit van dergelijke wapens en munitie onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich brengt vanwege de kans op het gebruik daarvan, met alle mogelijke onomkeerbare gevolgen van dien. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zijn minderjarige dochter bij het wapenbezit heeft betrokken door haar te vragen de kogels uit het wapen te halen en te vragen het wapen weg te maken.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 februari 2022, waaruit blijkt dat hij meermalen onherroepelijk voor geweldsdelicten, waaronder huiselijk geweld, is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte voorts kennisgenomen van de rapporten die zijn uitgebracht over de persoon van verdachte:
 het reclasseringsrapport, d.d. 24 februari 2022;
 het NIFP Pro Justitia rapport opgemaakt door [psycholoog] , klinisch psycholoog,
d.d. 28 februari 2022.
[psycholoog] heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is bij verdachte sprake van ADHD en middelenafhankelijkheid. Gelet op de pervasiviteit van de problematiek (zowel wat de persoonlijkheidsproblematiek betreft, als de ADHD), mag worden aangenomen dat deze ook aanwezig was ten tijde van het plegen van feit 3. De psychische problematiek lijkt de gedragskeuzes van verdachte te hebben beïnvloed. Er lijkt een doorwerking te zijn van de antisociale levensinstelling, de impulsiviteit zoals voortkomend uit de ADHD, en het forse middelengebruik als reactie op zijn onvermogen met tegenslagen en negatieve emoties om te gaan. Dit tezamen uit zich in egocentrische en ontremde gedragingen zoals passend bij de levensloop van verdachte, waarbij of waarna hij uiteindelijk geweld heeft ingezet om te krijgen wat hij wil: drugs (om zichzelf c.q. zijn negatieve gevoelens te kunnen verdoven). Er lijkt sprake van een duidelijke doorwerking van zijn psychische stoornis en zijn zeer gebrekkige coping- en regulatievaardigheden bij de totstandkoming van het hem tenlastegelegde. Om die reden wordt geadviseerd het derde aan hem ten laste gelegde feit hem verminderd toe te rekenen. De deskundige heeft aangegeven geen uitspraak te kunnen doen over de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde feiten 1 en 2.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundige en neemt deze over voor zover hij tot de conclusie komt dat verdachte ten tijde van feit 3 leed aan een (een) ziekelijke stoornis(sen) van de geestvermogens. De rechtbank acht verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit 3 verminderd toerekeningsvatbaar, nu deze stoornis(sen) op zijn gedrag hebben doorgewerkt.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat als criminogene factoren de verslavingsgevoeligheid, het psychosociaal functioneren en de relatie tot partner, gezin en familie hebben te gelden. Het periodieke verlies van controle over het gebruik verergert het geheel van de relationele en psychische problematiek en kan agressieve impulsdoorbraken tot gevolg hebben. Als beschermende factoren komen naar voren dagbesteding, financiën, psychosociaal functioneren en houding. Verdachte is in staat door arbeid en als zelfstandig ondernemer in zijn levensonderhoud te voorzien en komt uit met zijn geld. Tijdens het voorarrest is zijn mentale toestand gestabiliseerd en is hij gestopt met het gebruik van middelen. Hij wil na zijn detentie in behandeling om abstinent te kunnen blijven. Verdachte is gericht op het behalen van positieve levensdoelen. Hij legt het verband tussen het middelengebruik en de problemen in zijn leven, waaronder het delictgedrag. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het justitieel verleden van verdachte, niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Tegelijkertijd heeft de rechtbank oog voor het feit dat verdachte tot het onder 3 bewezenverklaarde (mede) is gekomen door zijn stoornis(sen). Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Dat is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen.
De rechtbank ziet daarnaast geen ruimte meer voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij naar billijkheid tot een bedrag van € 500,00 kan worden toegewezen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de hoogte van het bedrag te matigen.
De beoordeling door de rechtbank
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van feit 1, zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in verband met feit 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 549,31 aan materiële schade en € 1.250,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard ten aanzien van de volgende posten:
 het gevorderde bedrag aan eigen risico, nu het erop lijkt dat hiermee toekomstige medische kosten worden gevorderd;
 het gevorderde bedrag voor röntgenfoto’s, nu onvoldoende is onderbouwd dat zij deze kosten werkelijk ten aanzien van dit feit heeft gemaakt.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de reiskosten van/naar het ziekenhuis gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft zich, met verwijzing naar artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op het standpunt gesteld dat de proceskosten in de zin van reiskosten en parkeerkosten niet voor toewijzing vatbaar zijn, nu de benadeelde partij samen met haar raadsvrouw ter zitting is verschenen.
De verdediging heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat de hoogte van het bedrag aan smartengeld moet worden gematigd gelet op soortgelijke zaken in de jurisprudentie.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Ter zake de schadeposten die zien op de gemaakte röntgenfoto’s en de reiskosten naar en van het ziekenhuis zijn stukken bij de vordering gevoegd. Daaruit blijkt dat de benadeelde partij zich op 28 september 2021 tot de huisarts heeft gewend met enkelklachten en dat op 14 oktober 2021 röntgenfoto’s zijn gemaakt van de linkerenkel. In haar aangifte heeft de benadeelde partij alleen gesproken over pijn aan de knie als gevolg van de mishandeling en niet over pijn aan de linkerenkel. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet komen vast te staan dat de gemaakte kosten verband houden met de bewezen verklaarde mishandeling.
Ook de schadepost die ziet op het eigen risico is onvoldoende onderbouwd. Het is niet duidelijk of de benadeelde partij de behandeling naar aanleiding van de verwijzing reeds heeft ondergaan en of dit rechtstreekse schade betreft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
De benadeelde partij heeft immers lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van pijn aan de keel en knie.
Het bestaan van geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is weliswaar gesteld, maar onvoldoende met ter zake relevante bescheiden onderbouwd. Uit de bij de vordering gevoegde bijlage 5 blijkt wel dat de benadeelde partij is doorverwezen naar [instantie] . Dat dit verband houdt met gediagnosticeerd geestelijk letsel blijkt daaruit echter niet. Dat sprake zou zijn van een posttraumatische stressstoornis is door aangeefster zelf gemeld, zo blijkt uit de betreffende bijlage, en is niet objectief vastgesteld.
In voorkomende gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon (op andere wijze) zonder meer kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2019:793), ook als geen sprake is van geestelijk letsel in vorenbedoelde zin. Van een zodanige situatie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De rechtbank zal daarom niet aannemen dat sprake is van een aantasting in de persoon (op andere wijze) van de benadeelde partij.
De schade, in de vorm van pijn aan de keel en knie, is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 250,00 vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering tot vergoeding van smartengeld niet-ontvankelijk verklaren.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2021 – zijnde de dag van het delict – tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2021, aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 5 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert vergoeding van gemaakte reiskosten naar rechtbank (twee maal) en advocaat (drie maal) ad € 88,91 (€ 41,41 en € 47,50) en parkeerkosten in verband daarmee ad € 50,00. De totaal gevorderde vergoeding van de proceskosten bedraagt € 138,91.
De rechtbank acht het billijk dat vergoeding plaatsvindt van kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en om aanwezig te kunnen zijn bij de behandeling van de strafzaak. De gestelde kosten zijn echter niet met stukken onderbouwd. De rechtbank zal deze daarom enigszins matigen. Ook zal zij uitgaan van één bezoek aan de advocaat. Dit brengt mee dat toewijsbaar is een bedrag van € 41,41 aan kosten van twee maal een reis naar de rechtbank en een bedrag van € 15,83 aan kosten van één bezoek aan de advocaat. De parkeerkosten schat de rechtbank op een bedrag van € 20,00.
De rechtbank acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering € 77,24 toewijsbaar.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van smartengeld;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 250,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 77,24;
 wijst de vordering tot vergoeding van proceskosten voor het overige af;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag te betalen van € 250,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door K.A.M. van Hoof (voorzitter), E.H.T. Rademaker en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2022.
Mr. E.H.T. Rademaker en mr. M.J. Wasmann zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL PLO600-2021442406, gesloten op 2 december 2021, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 2] , p. 159-160.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 162.
4.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2022.