ECLI:NL:RBGEL:2022:1797

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
C/05/382307 / HA ZA 21-31
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van onrechtmatige daad en causaal verband

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde partij. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Roethof, vorderde schadevergoeding van de gedaagde partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Schadd, op basis van een onrechtmatige daad. De eiser stelde dat hij in Duitsland strafrechtelijk was veroordeeld voor internetfraude, en dat deze veroordeling het gevolg was van valse verklaringen van de gedaagde partij en getuigen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde partij geen verklaring had afgelegd voor de rechter-commissaris en dat er geen bewijs was dat de gedaagde partij de getuigen had aangezet tot valse verklaringen. Bovendien bleek uit het Duitse strafvonnis dat de veroordeling van de eiser niet enkel was gebaseerd op de verklaringen van de getuigen, maar op een breder scala aan bewijs, waaronder eigen verklaringen van de eiser en andere bewijsstukken. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen en de eiser veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 5.402,50.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/382307 / HA ZA 21-31
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.G. Roethof te Arnhem,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Schadd te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 april 2021
  • de het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 juli 2021 en het verkorte proces-verbaal van de voorzetting van de mondelinge behandeling van 2 februari 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is in Duitsland strafrechtelijk vervolgd voor internetfraude. In verband met die strafzaak heeft de rechter-commissaris in strafzaken van de rechtbank Gelderland op verzoek van het Landgericht in Osnabrück in aanwezigheid van de Duitse rechter op 22 januari 2015 vier getuigen verhoord, te weten [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .
2.2.
Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht met daarop vermeld als datum 10 januari 2015, als afzender “inge@mcdutch.nl”, als geadresseerde “ [getuige 3] ” en als onderwerp “Fwd: Verhoor RC Arnhem” en, verder voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
[voornaam getuige 3] , ik heb dit voor jou geschreven. Als jij mijn verhaal overschrijft in je eigen handschrift dan komt dat heel geloofwaardig over. We moeten [eisende partij] elimineren anders draait iedereen de bajes in in Duitsland en daar hebben we geen trek in. [voornaam getuige 1] heeft met [voornaam getuige 2] en [voornaam getuige 4] gesproken. Die weten wat ze moeten zeggen.
[…] Ik maak mij zorgen om [voornaam getuige 2] , maar [voornaam getuige 1] heeft hem op het hard gedrukt zijn kop te houden. Kom maar even koffie drinken en praat alles met [voornaam getuige 1] door zodat jullie geen fouten maken tijdens het verhoord. Schrijf dit exact zou over...
[…]
2.3.
[eisende partij] is op 26 maart 2015 door de Arrondissementsrechtbank Osnabrück veroordeeld tot een vrijheidsstraf van in totaal 3 jaar wegens “Computerbetruges in zwei Fällen auf seine Kosten”. [eisende partij] heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld en het vonnis is - naar Duits recht - in kracht van gewijsde gegaan op 3 maart 2015.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat [gedaagde partij] jegens [eisende partij] een onrechtmatige daad heeft begaan, door de onderneming van [eisende partij] te gebruiken bij grootschalige fraude alsmede door op verzoek van derden in de strafzaak van [eisende partij] ten overstaan van de rechter-commissaris valselijk te verklaren over betrokkenheid van [eisende partij] bij het onterecht incasseren van bedragen van rekeningen van Duitse consumenten, als gevolg waarvan [eisende partij] schade heeft geleden;
b. [gedaagde partij] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 203.422,54 , vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
De stellingen waarop [eisende partij] zijn vorderingen baseert, zoals tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht, komen op het volgende neer. [eisende partij] had een legitiem bedrijf dat telefoonkaarten verkocht. [gedaagde partij] en (onder anderen) [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben daar misbruik van gemaakt door op grote schaal incassofraude te plegen, terwijl [eisende partij] zich van geen kwaad bewust was. [eisende partij] is als verdachte in beeld gekomen en veroordeeld op basis van onderling afgestemde, valse getuigenverklaringen bij de rechter-commissaris van [getuige 2] , [getuige 4] , [getuige 1] en [getuige 3] . Zonder die verklaringen zou [eisende partij] niet zijn veroordeeld. [eisende partij] heeft daardoor ten onrechte vastgezeten en zijn goede naam is beschadigd. [eisende partij] stelt daardoor € 203.422,54 schade geleden. Dit bedrag is volgens [eisende partij] opgebouwd uit de volgende schadeposten en bedragen (waarvan de totaalsom overigens niet € 203.422,54 maar € 183.422,54 is):
  • gerechtskosten in Duitsland: € 29.022,54,
  • materiële schade, het loon statutair directeur: € 46.000,00,
  • immateriële schade als gevolg van detentie: € 58.400,00,
  • reputatieschade: € 50.000,00.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt vast dat geen punt van geschil is dat [gedaagde partij] ten overstaan van de rechter-commissaris geen verklaring heeft afgelegd. Er kan dus ook geen sprake zijn van een ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde valse verklaring, zodat de gevraagde verklaring voor recht dat zij door vals te verklaren onrechtmatig jegens [eisende partij] heeft gehandeld niet kan worden toegewezen.
4.2.
Dit geldt ook voor het andere deel van de gevraagde verklaring voor recht. [eisende partij] concretiseert immers wel – tot een zekere hoogte – waaruit het gestelde misbruik van zijn volgens hem bonafide bedrijf (door onder andere [getuige 1] ) zou hebben bestaan, maar geeft geen enkele omschrijving van wat concreet de rol van [gedaagde partij] daarbij zou zijn geweest. De stelling dat er sprake is van misbruik door [gedaagde partij] wordt daarom ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.3.
De vordering tot schadevergoeding is - kennelijk - naast op de hiervoor besproken en als onvoldoende onderbouwd verworpen stellingen, gebaseerd op de stelling dat [eisende partij] ten onrechte is veroordeeld doordat [getuige 4] [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] vals hebben verklaard en dat [gedaagde partij] hen daartoe zou hebben aangezet. Dit heeft zij, aldus [eisende partij] , gedaan met het in 2.2 aangehaalde e-mailbericht. Daarmee heeft [gedaagde partij] , zo stelt [eisende partij] , onrechtmatig jegens hem gehandeld, als gevolg waarvan hij de genoemde schade zou hebben geleden.
4.4.
[gedaagde partij] betwist dat het e-mailbericht van haar afkomstig is of dat zij de genoemde getuigen anderszins zou hebben aangezet om vals te getuigen. De rechtbank overweegt dat, wat daar verder ook van zij, [eisende partij] onvoldoende heeft onderbouwd dat er causaal verband bestaat tussen die beweerdelijk valse verklaringen en zijn veroordeling en dus ook tussen die verklaringen en de gevorderde schadevergoeding. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.5.
[eisende partij] heeft bij dagvaarding een zeer incomplete versie van (de vertaling van) het Duitse strafvonnis overgelegd en pas tegen het einde van de mondelinge behandeling het volledig Duitse strafvonnis (18 pagina’s) en een Nederlandse vertaling (14 pagina’s) met de volledige bewijsoverwegingen.
4.6.
Uit dat strafvonnis volgt, in afwijking van wat [eisende partij] bij dagvaarding en in de toelichting daarop bij de mondelinge behandeling daarover stelde, dat de bewezenverklaring en de strafrechtelijke veroordeling van [eisende partij] niet is gestoeld op de (volgens [eisende partij] valse) verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 3] , maar op de eigen verklaringen van [eisende partij] , de omstandigheid dat die door de Duitse rechter (deels) als inconsequent, in strijd met andere bewijsmiddelen of in strijd met de waarheid werden geacht, de uitlatingen van [eisende partij] in de media, getuigenverklaringen van door [eisende partij] ingehuurd personeel en van medewerkers van de Commerzbank, uit de verklaring van een deskundige en op technische data, bank- en internet-gegevens en (bank- en inschrijvings-) documenten.
4.7.
De Duitse strafrechter heeft zich in het strafvonnis ook uitgelaten over de rol en de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 2] . Uit die overwegingen blijkt dat de strafrechter niet zonder meer uitgaat van de juistheid van hun verklaringen en dat zij tot de conclusie komt dat niet duidelijk is in hoeverre genoemde personen als medeplichtige aan het delict hebben deelgenomen, dat dit niet is uit te sluiten, maar dat dit -kort gezegd- niet afdoet aan de bewezenverklaring van de door [eisende partij] gepleegde delicten op grond van het ‘totaaloverzicht’ van de (andere) in het vonnis genoemde bewijzen.
4.8.
De rechtbank constateert dat [eisende partij] met zijn mededeling dat er voor de internetfraude waarvoor hij in Duitsland is veroordeeld geen ander bewijs was dan dat zijn naam en rekening zijn gebruikt en dat “in zijn richting is gewezen” bij de rechter-commissaris in Nederland de rechtbank onjuist heeft voorgelicht. Daarboven geldt dat hij in het licht van dit vonnis en de daarin opgenomen bewijsoverwegingen zijn stelling dat hij zonder de gestelde valse verklaringen van [getuige 1] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 2] , waartoe [gedaagde partij] hen zou hebben aangezet, zou zijn vrijgesproken, van een deugdelijke onderbouwing had moeten voorzien. Nu echter iedere onderbouwing daarvan is uitgebleven kan daarvan niet worden uitgegaan. Er is daarom ook niet gebleken van een causaal verband tussen de door hem gestelde schadeposten en de beweerdelijke onrechtmatige daad van [gedaagde partij] .
4.9.
Nu de vordering reeds daarom niet kan worden toegewezen kunnen de stelling dat [gedaagde partij] de vier getuigen zou hebben aangezet om vals te verklaren -wat daarvan ook zij- en de betwisting en de verweren van [gedaagde partij] daartegen verder onbesproken blijven.
4.12.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank overweegt dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden tegelijk met de samenhangende, niet gevoegde, civiele zaken tegen [getuige 1] en [getuige 2] die door dezelfde advocaat werden bijgestaan als [gedaagde partij] . Anderzijds hebben als gevolg van voor rekening van [eisende partij] komende omstandigheden voor de mondelinge behandeling twee zittingen plaatsgevonden, waarvan de eerste niet inhoudelijk is geweest. Per saldo begroot de rechtbank de mondelinge behandelingen in de drie zaken samen op 1,5 punt, dus in deze zaak op 0,5 punt.
4.10.
De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op:
- griffierecht 1.666,00
- salaris advocaat
3.736,50(1,5 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 5.402,50

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 5.402,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.