5.7.De rechtbank is van oordeel dat eiseres door middel van de door haar overgelegde loonstaten van de oproepkrachten over de periode januari tot en met december 2020, zijnde objectief verifieerbare gegevens uit de loonadministratie, ook voor deze werknemers [D] en [E] aannemelijk heeft gemaakt dat de loonsom in januari 2020 niet representatief is. Uit deze loonstaten kan worden afgeleid dat in bepaalde maanden, waaronder januari 2020, sprake is geweest van een aanzienlijk hogere loonsom. De loonsommen over de andere maanden zijn een stuk lager en min of meer gelijk. Volgens eiseres is het patroon, dat in de maand januari uitbetaling plaatsvindt van (eerder gewerkte) overuren ook niet vreemd, omdat oproepkrachten in december in verband met de feestdagen meer uren worden ingezet. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze gegevens te twijfelen, noch aan de toelichting van eiseres over de reden van de extra uitbetaling in januari 2020. Verweerder heeft dit alles ook niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de door eiseres overgelegde loonstaten van de oproepkrachten over de periode januari tot en december 2020 eenvoudig en snel een representatieve loonsom van januari 2020 kan vaststellen. Dat verweerder dit niet heeft gedaan en niet wil doen, omdat dit te veel maatwerk zou zijn, acht de rechtbank in het licht van de bedoeling van de NOW 1.0 onzorgvuldig, te meer, omdat verweerder niet heeft betwist dat de voor de berekening van de definitieve tegemoetkoming vastgestelde loonsom van januari 2020 niet representatief is. Verweerder heeft ook niet nader onderbouwd waarom het maken van een dergelijke berekening voor hem, gezien de concrete - door eiseres overgelegde – loongegevens een dusdanig omvangrijke klus zal zijn, dat dat niet van hem gevergd kan worden. Dat oproepkrachten een arbeidsverhouding hebben die naar haar aard wisselende uren kent, doet hieraan volgens de rechtbank niet af. Daar komt bij dat verweerder, zoals hij zelf al heeft erkend, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de uitbetaling van extra gewerkte uren aan de vaste werknemer [C] . Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van die wet ondeugdelijk gemotiveerd.
6. Zoals hiervoor is overwogen onder 5.7 is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan in dit geval enkel met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen moet verweerder (mede) op basis van de door eiseres overgelegde loonstaten van de oproepkrachten [D] en [E] over de periode januari tot en met december 2020 een representatieve loonsom van januari 2020 vaststellen. Verweerder dient daarbij tevens rekening te houden met de uitbetaling van extra gewerkte uren aan de vaste werknemer [C] . De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op
zes wekenna verzending van deze tussenuitspraak.
7. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen
vier wekente reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgrond zoals die is besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.