ECLI:NL:RBGEL:2022:190

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
ARN 21/5120
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door college van burgemeester en wethouders van Nijkerk

In deze zaak heeft eiser, [Eiser A] te [plaats B], beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk, omdat volgens hem niet tijdig op zijn bezwaar is beslist na de vernietiging van het besluit op bezwaar door de rechtbank Gelderland op 18 mei 2021. De rechtbank heeft in die eerdere uitspraak bepaald dat verweerder opnieuw op het bezwaar moest beslissen, maar eiser stelt dat dit niet binnen de gestelde termijn is gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn van twaalf weken heeft beslist en dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder al een dwangsom van € 1.442 heeft verbeurd, omdat hij niet tijdig heeft beslist. Eiser krijgt gelijk, en de rechtbank ziet geen aanleiding om inhoudelijk op de zaak te beslissen of de bestreden vergunning te vernietigen. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 181.

De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] te [plaats B] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk, verweerder.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank Gelderland (de rechtbank) van 18 mei 2021 in de zaak ARN 20/532. In die uitspraak staat dat het bestreden besluit (de beslissing op bezwaar) is vernietigd en dat verweerder opnieuw op de bezwaren zal moeten beslissen. De rechtbank kan zich voorstellen dat de resultaten van de evaluatie van de bevindingen van de jeugdontmoetingsplek meegenomen worden bij de nieuwe beslissing op bezwaar. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder volgens hem niet op tijd opnieuw op zijn bezwaar heeft beslist. Hij stelt verder dat verweerder ook niet binnen de beslistermijn en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op het bezwaar heeft beslist.
1.1.
Het is niet nodig dat eiser op een zitting wordt gehoord. Het beroep is, zo blijkt hieronder, immers kennelijk gegrond. Daarom doet de rechtbank op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?
2. Verweerder stelt dat zij niet in gebreke is omdat de rechtbank in de uitspraak van
18 mei 2021 geen termijn heeft gesteld waarbinnen een nieuwe beslissing op bezwaar genomen moet worden. Dit is niet juist omdat een bestuursorgaan bij de vernietiging van een besluit door de bestuursrechter waarbij de bestuursrechter geen – nieuwe – termijn stelt voor het nemen van een nieuw besluit in beginsel moet beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het nemen van het vernietigde besluit, aldus de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1]
2.1.
De beslistermijn van het vernietigde besluit bedroeg gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb twaalf weken omdat er een adviescommissie was ingesteld. Dat betekent dat voor de nieuwe beslissing op bezwaar ook een beslistermijn van twaalf weken geldt. Uit de stukken blijkt niet dat verweerder de beslissing voor ten hoogste zes weken heeft verdaagd of dat er een andere beslistermijn zou (moeten) gelden.
2.2.
Uit de stukken blijkt dat verweerder niet binnen de beslistermijn opnieuw op het bezwaar heeft beslist, dat verweerder na afloop van deze termijn bij brief van 4 oktober 2021 in gebreke is gesteld en dat het beroep meer dan twee weken daarna, op 5 november 2021, door de rechtbank is ontvangen. Omdat verweerder niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling opnieuw op het bezwaar heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
3. Omdat verweerder nog geen (nieuwe) beslissing op bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak. Dat de evaluatie van de bevindingen van de jeugdontmoetingsplek nog niet is afgerond en dat als de jeugdontmoetingsplek voortgezet wordt dit mogelijk op een zitting bij de bezwaarschriftencommissie in januari 2022 gepland wordt, zijn geen bijzondere omstandigheden die leiden tot een langere beslistermijn.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
4. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
5. Eiser heeft verzocht om de al verbeurde dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan op grond van artikel 4:17 van de Awb aan de aanvrager een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de maximale dwangsom van € 1.442 volledig heeft verbeurd.
Conclusie en gevolgen
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank ziet geen aanleiding om inhoudelijk op de zaak te beslissen en de bestreden vergunning te vernietigen.
6.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Verzet

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2233.